ECLI:NL:RBGEL:2014:2976

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 mei 2014
Publicatiedatum
7 mei 2014
Zaaknummer
AWB-13_7291
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting van bijstandsverlening en informatieverplichting in het kader van sociale zekerheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 8 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die bijstand ontvangt, en het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Oost Achterhoek. De zaak betreft de opschorting van de bijstandsverlening aan eiser, die sinds 25 november 2009 bijstand ontvangt. De opschorting vond plaats in het kader van een onderzoek naar eisers hoofdverblijf en mogelijke inkomsten uit een afkoop van pensioen. Eiser heeft meerdere keren niet gereageerd op uitnodigingen voor gesprekken en heeft niet de gevraagde informatie verstrekt over zijn verblijfplaats en zijn relatie met een vriendin in Enschede.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder gerechtigd was om de bijstand op te schorten, omdat eiser niet voldeed aan zijn informatieplicht. De rechtbank oordeelde dat de opschorting van de bijstand per 23 mei 2013 rechtmatig was, omdat er onduidelijkheid bestond over eisers woon- en leefsituatie. Eiser had niet de benodigde informatie verstrekt, wat verweerder in staat stelde om de bijstand op te schorten. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, maar heeft de opschorting per 12 juni 2013 nietig verklaard, omdat dit besluit geen rechtsgevolg had. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de opschorting per 16 juli 2013 rechtmatig was, omdat eiser niet tijdig de gevraagde gegevens had ingeleverd.

De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt het belang van de informatieverplichting van bijstandsontvangers en de bevoegdheid van de gemeente om bijstand op te schorten bij het niet voldoen aan deze verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 13/7291

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. O.F.X. Roozemond),
en
het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Oost Achterhoekte Groenlo, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2013 heeft verweerder de bijstand van eiser met ingang van 23 mei 2013 opgeschort. Bij besluit van 12 juni 2013 heeft verweerder de bijstand van eiser met ingang van 12 juni 2013 opgeschort. Bij besluit van 16 juli 2013 heeft verweerder de bijstand van eiser met ingang van 16 juli 2013 opgeschort.
Bij besluit van 31 oktober 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2014. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde A. Brons.
Ter zitting is het onderzoek geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te dienen. Bij brieven van 17 maart 2014 en 19 maart 2014 heeft verweerder nadere stukken ingediend. Vervolgens heeft de rechtbank, met schriftelijke toestemming van partijen, bepaald dat nader onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser ontvangt sinds 25 november 2009 bijstand naar de norm voor een alleenstaande. In verband met een onderzoek naar eisers inspanningen om aan het werk te komen, is eiser op 19 april 2013 en op 26 april 2013 uitgenodigd voor een gesprek. Eiser is zonder bericht van verhindering niet verschenen op deze gesprekken. Verweerder heeft daarop eisers bijstand geblokkeerd. Vervolgens is eiser opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 21 mei 2013, waarbij hem is verzocht onder meer een verklaring te geven voor het eerder niet verschijnen op afspraken. Eiser gaf aan een vriendin in Enschede te hebben, over wie hij verder geen gegevens wilde verstrekken. Er heeft een huisbezoek aan eisers woning plaatsgevonden. Blijkens verweerders rapport van 7 juli 2013 zijn er voorts waarnemingen verricht bij eisers woning over de periode van 23 mei 2013 tot en met 30 mei 2013. Op 30 mei 2013 verklaarde eiser telefonisch dat hij in die periode bij zijn vriendin in Enschede verbleef. Zijn vriendin verklaarde dat zij geen gegevens wilde verstrekken.
Bij het primaire besluit van 11 juni 2013 heeft verweerder de bijstand van eiser opgeschort en eiser verzocht om de personalia van zijn vriendin voor 18 juni 2013 te verstrekken. Bij brief van 19 juni 2013 heeft eiser verweerder laten weten dat de relatie verbroken was. Eiser is daarop uitgenodigd voor een gesprek op 24 juni 2013, waarop eiser zonder bericht van verhindering niet is verschenen. Vervolgens is eiser opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 27 juni 2013. In dat gesprek gaf eiser aan dat zijn relatie niet beëindigd was. Eiser zegde toe dat hij verweerder zou informeren wanneer hij buiten zijn woonplaats zou verblijven. Bij besluit van 15 juli 2013 is het besluit van 11 juni 2013 ingetrokken, omdat eiser alsnog aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan.
Naar aanleiding van een controle naar eisers inkomsten heeft verweerder bij brief van 1 maart 2013 eiser verzocht voor 14 maart 2012 (lees: 2013) gegevens te overleggen van Nationale Nederlanden (waarschijnlijk afkoop pensioen). In reactie daarop heeft eiser enkele brieven van Nationale Nederlanden ingezonden. Bij brief van 16 mei 2013 heeft verweerder eiser verzocht uiterlijk 24 mei 2013 een brief van Nationale Nederlanden te overleggen over de hoogte van de periodieke pensioenuitkering, alsmede bankafschriften waaruit de netto bedragen blijken. In reactie hierop heeft eiser op 30 mei 2013 aangegeven geen bankafschriften te hebben. Daarop heeft verweerder het primaire besluit van 12 juni 2013 genomen. Eiser is daarbij verzocht de gevraagde stukken uiterlijk 27 juni 2013 in te leveren. Bij primair besluit van 16 juli 2013 is het besluit van 12 juni 2013 ingetrokken, omdat de bijstand al per eerdere datum was opgeschort. Onder verwijzing naar de brief van 16 mei 2013 heeft verweerder de bijstand van eiser opgeschort vanaf 16 juli 2013. Bij besluit van 9 augustus 2013 is het besluit van 16 juli 2013 ingetrokken, omdat eiser alsnog aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan.
2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd in die zin, dat verweerder gerechtigd was de bijstand op te schorten in verband met onduidelijkheid over eisers woon- en leefsituatie en in verband met het niet opgeven door eiser van zijn pensioenuitkering van Nationale Nederlanden. Eiser heeft zich niet gehouden aan de informatieplicht, aldus verweerder.
3.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, Wwb, voor zover hier van belang, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 54, eerste lid, bepaalt dat, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
Ingevolge het tweede lid doet het college mededeling van de opschorting aan belanghebbende en nodigt hem uit binnen de door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
Het vierde lid bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4.
Opschorting met ingang van 23 mei 2013
4.1
Eiser heeft ten aanzien van de opschorting per 23 mei 2013 aangevoerd dat hij verweerder heeft geïnformeerd over zijn relatie. Dat er vervolgens is gevraagd naar personalia, heeft geenszins meer van doen met het kunnen vaststellen van eisers behoeftigheid. Het enkele feit dat er sprake is van een relatie impliceert niet dat eiser zijn woonstede heeft verlaten. Omdat het een belastend besluit betreft, is het aan verweerder om aannemelijk te maken dat er onduidelijkheid bestaat over eisers woon- en leefsituatie en dat er klaarblijkelijk het vermoeden bestaat van een gezamenlijke huishouding. Niet valt in te zien wat het belang is van informatie over het hoofdverblijf van eiser bij zijn vriendin. Het vragen naar de personalia van de partner vormt een inbreuk op het recht op privacy. Er waren voldoende minder ingrijpende alternatieven teneinde de woon- en leefsituatie te bevestigen.
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat eiser niet de gevraagde en benodigde informatie over zijn relatie heeft willen geven. De gevraagde gegevens zijn van belang voor het vaststellen van het recht op bijstand. Ter zitting en bij de brieven van 17 en 19 maart 2014 heeft verweerder toegelicht dat de opschorting was bedoeld om duidelijkheid te krijgen over eisers verblijfplaats. Uiteindelijk is die duidelijkheid gekomen, omdat eiser op 27 juni 2013 verklaarde dat zijn relatie op een laag pitje was gesteld en verweerder er daarmee vanuit ging dat eiser zijn hoofdverblijf had op het door hem opgegeven en bij verweerder bekend adres.
4.2
De rechtbank kan verweerder hierin volgen. Blijkens verweerders rapporten van 23 mei 2013 en 7 juli 2013 is eiser sinds februari 2013 herhaaldelijk niet telefonisch en per e-mail bereikbaar geweest voor verweerder en andere instanties. Eiser is daarnaast niet komen opdagen bij oproepen voor gesprekken op 19 april 2013 en 26 april 2013. Tijdens het gesprek op 21 mei 2013 wilde eiser geen gegevens verstrekken over zijn vriendin in Enschede. Blijkens de verrichte waarneming in de periode van 23 tot en met 30 mei 2013 bleek de afvalcontainer van eiser constant aan de weg te staan, bleek er in eisers woning ’s avonds geen licht te branden en deed eiser op aanbellen niet open. Tijdens een telefoongesprek op 30 mei 2013 gaf eiser aan sinds 23 mei 2013 bij zijn vriendin te verblijven. Aan eiser is duidelijk gemaakt dat verweerder moet kunnen controleren waar eiser verblijft en moet kunnen vaststellen of sprake is van een gezamenlijke huishouding, maar eiser wilde wederom geen gegevens over zijn vriendin verstrekken.
Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder bevoegd te onderzoeken of eiser nog hoofdverblijf heeft op het door hem opgegeven adres. In dat kader heeft verweerder nadere informatie mogen opvragen over het adres van eisers vriendin, teneinde te onderzoeken hoe regelmatig eiser in Enschede verbleef. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee geen ongeoorloofde inbreuk op eisers privacy heeft gemaakt. Gelet hierop heeft verweerder in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om de bijstand van eiser op te schorten.
5.
Opschorting met ingang van 12 juni 2013
5.1
Eiser heeft ten aanzien van de opschorting per 12 juni 2013 aangevoerd dat verweerder het besluit van 12 juni 2013 heeft ingetrokken bij besluit van 16 juli 2013, nadat eiser bezwaar had gemaakt. Met de intrekking van het besluit van 12 juni 2013 heeft verweerder erkend dat sprake is van onrechtmatig handelen. Verweerder had dan ook proceskosten moeten toekennen.
5.2
De rechtbank is evenwel van oordeel dat het besluit van 12 juni 2013 geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), aangezien geen rechtsgevolg is verbonden aan de opschorting per 12 juni 2013. Immers had verweerder de bijstand van eiser al opgeschort per 23 mei 2013 (besluit van 11 juni 2013). Verweerder heeft eisers bezwaarschrift dan ook ten onrechte ontvankelijk geacht. Daarmee komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien en eisers bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat betekent dat niet wordt toegekomen aan een inhoudelijke behandeling van het bezwaar.
5.3
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond. De rechtbank ziet aanleiding het bestreden besluit te vernietigen, voor zover het bezwaar tegen het besluit van 12 juni 2013 ongegrond is verklaard.
6.
Opschorting per 16 juli 2013
6.1
Eiser heeft ten aanzien van de opschorting per 16 juli 2013 aangevoerd dat hij wel degelijk informatie heeft aangeleverd. Verweerder was van mening dat nadere, meer specifieke informatie was vereist, maar liet na deze te specificeren. Dit valt eiser niet te verwijten. Verweerder verwijst in het besluit van 16 juli 2013 naar de brief van 16 mei 2013, terwijl die brief voor het besluit van 12 juni 2013 ligt. Ondanks het vermoeden dat er pensioengelden aan eiser waren uitgekeerd, heeft verweerder eerst gedurende een ruime periode geen actie ondernomen. Verweerder had dan ook niet meer mogen opschorten, aldus eiser.
6.2
De rechtbank kan eiser niet volgen en overweegt als volgt.
In de brief van 1 maart 2013 heeft verweerder eiser gewezen op de ontvangst door eiser van drie bruto bedragen van Nationale Nederlanden, waarschijnlijk de afkoop van pensioen. Eiser is verzocht voor 14 maart 2012 gegevens aan te leveren, te weten informatie over het karakter van deze inkomsten en een beslissing tot uitbetaling van Nationale Nederlanden en bankafschriften waarop de stortingen vermeld staan, zodat te zien is wat eiser netto heeft ontvangen. Eiser heeft op 15 maart 2013 een brief van 12 september 2012 (afkoop aanschrijving ten bedrage van € 397,56 bruto), een brief van 21 november 2012 (afkoopverzoek pensioen ten bedrage van € 625,07 bruto) en een brief van 20 maart 2013 over de jaaropgave 2012 (zonder bedragen) van Nationale Nederlanden overgelegd. Verweerder heeft eiser op 16 mei 2013 in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen door de gevraagde bewijsstukken, te weten de brief van Nationale Nederlanden over de hoogte van de periodieke pensioenuitkering en bankafschriften met de netto stortingen, alsnog uiterlijk op 24 mei 2013 in te leveren. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hem niet duidelijk was welke gegevens verweerder nodig had om het recht op bijstand vast te stellen.
Vaststaat dat eiser niet binnen de gestelde termijn deze gegevens heeft overgelegd. Eiser heeft op 30 mei 2013 aangegeven geen bankafschriften te hebben. Eiser heeft echter geen verklaring gegeven voor zijn stelling dat hij ze niet in bezit had. Evenmin heeft eiser gevraagd om uitstel voor het alsnog kunnen inleveren van de bankafschriften. Blijkens verweerders brief heeft eiser uiteindelijk op 19 juli 2013 de gevraagde stukken ingeleverd. Niet valt in te zien waarom eiser deze niet eerder heeft kunnen overleggen. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de daarbij rechtstreeks betrokken belangen in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten tot opschorting van eisers bijstand. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder niet te lang heeft gewacht met het opschorten van de bijstand, waarbij de rechtbank van belang acht dat er reeds vanaf 23 mei 2013 een andere opschorting van eisers bijstand liep. De beroepsgronden slagen niet.
7.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 487 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar gericht tegen het besluit van 12 juni 2013 ongegrond is verklaard;
  • verklaart het bezwaar gericht tegen het besluit van 12 juni 2013 niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 487.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.G. Eskes, voorzitter, mr. R.J. Jue en mr. C.W.C.A. Bruggeman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.L. Verwijs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.