ECLI:NL:RBGEL:2014:2964

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 april 2014
Publicatiedatum
7 mei 2014
Zaaknummer
05/518765-08
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de TBS-maatregel en het gevaarscriterium in het strafrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 mei 2014 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling (TBS) van een betrokkene, die eerder was veroordeeld voor poging tot moord en brandstichting. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de TBS met twee jaar te verlengen, afgewezen en in plaats daarvan de maatregel met één jaar verlengd. De rechtbank oordeelde dat het gevaarscriterium, zoals bedoeld in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, niet beperkt is tot de indexdelicten, maar dat ook andere factoren in overweging moeten worden genomen.

De betrokkene, die lijdt aan een autismespectrumstoornis en lichte zwakzinnigheid, heeft in het verleden gewelddadig gedrag vertoond. De deskundigen hebben geadviseerd om de TBS te verlengen, omdat de kans op gewelddadig gedrag op lange termijn als hoog wordt ingeschat. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman, die pleitte voor afwijzing van de vordering tot verlenging, niet gevolgd. De rechtbank benadrukte dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen voorop staan en dat de omstandigheden waaronder de delicten zijn gepleegd niet de enige bepalende factor zijn voor het risico op herhaling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene, zonder de structuur en begeleiding van de TBS-maatregel, een risico vormt voor de veiligheid van anderen. De rechtbank heeft de verlenging van de TBS-maatregel met één jaar gerechtvaardigd, met de verwachting dat de kliniek over een jaar zal rapporteren over de voortgang van de behandeling en de situatie van de betrokkene. De beslissing is genomen met inachtneming van de relevante wetsartikelen en jurisprudentie.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/518765-08
Datum zitting : 18 april 2014
Datum uitspraak : 2 mei 2014
Beslissing van de meervoudige kamer naar aanleiding van de vordering tot verlenging van de TBS ingediend door

de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland

betreffende de terbeschikkinggestelde

naam: [betrokkene], hierna: betrokkene,

geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
verblijvende in het [kliniek 1], hierna: de kliniek.
Raadsman : mr. W. Anker, advocaat te Leeuwarden.

Procedure

Betrokkene is op 10 augustus 2009 bij vonnis van de rechtbank te Arnhem veroordeeld tot onder meer terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege ter zake van poging tot moord, meermalen gepleegd, en opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten was.
De vordering van de officier van justitie van 11 maart 2014, ter griffie van deze rechtbank ingekomen op diezelfde datum, strekt tot verlenging van de bij laatstgenoemd vonnis opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege met betrekking tot betrokkene voor de duur van twee jaren.
De rechtbank heeft kennis genomen van de processtukken, waaronder het adviesrapport van de kliniek d.d. 4 februari 2014 en een afschrift van de aantekeningen, beide als bedoeld in artikel 509o, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. In voornoemd adviesrapport wordt geadviseerd de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege te verlengen met twee jaren.
Ter openbare zitting van 18 april 2014 zijn gehoord:
- betrokkene;
- de raadsman mr. W. Anker;
- de deskundige [deskundige], hoofdbehandelaar;
- de officier van justitie, mr. R. Verheul.
De deskundige heeft het verlengingsadvies toegelicht.
De officier van justitie heeft de vordering aangepast in die zin dat gevorderd wordt de terbeschikkingstelling te verlengen met één jaar. Ter gelegenheid van de volgende verlenging, over een jaar, kan dan door de kliniek worden gerapporteerd over het verloop van het traject in [kliniek 2].
De raadsman van betrokkene heeft het woord gevoerd en primair gepleit voor afwijzing van de vordering tot verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling omdat er niet voldaan is aan het gevaarscriterium. Subsidiair heeft de raadsman gepleit voor aanhouding van de zaak zodat kan worden onderzocht of, en zo ja, onder welke voorwaarden de dwangverpleging van zijn cliënt voorwaardelijk kan worden beëindigd. In het rapport van de Reclassering dient de Reclassering dan ook te onderzoeken of betrokkene onder een andere titel in [kliniek 2] kan verblijven. Meer subsidiair heeft de raadsman gepleit voor verlenging van de maatregel terbeschikkingstelling voor de duur van maximaal één jaar. Een verlenging voor de duur van twee jaren is een gepasseerd station. Zijn cliënt zit al in het pre-resocialisatietraject. Daarnaast werkt een verlenging voor de duur van één jaar stimulerend voor betrokkene.

Overwegingen

In bovengenoemd adviesrapport van de kliniek staat -onder meer- het volgende vermeld:
“(…)
Kernproblematiek ten tijde van het delict
Patiënt is een in India geboren en door Nederlandse ouders geadopteerde licht zwakzinnige man die tevens lijdt aan een autismespectrumstoornis. De combinatie van de onderling verweven autismespectrumstoornis (met het onvermogen tot empathie en de opvallende fascinatie voor het medisch bedrijf - mogelijk wortelend in het eigen ziekenhuisverleden) en de zwakzinnigheid, zorgen ervoor dat patiënts draagkracht gering is. Ten gevolge van zijn presentatie, vriendelijk, verzorgd en ietwat onderdanig, wordt hij gemakkelijk overschat.
Patiënt heeft ook zelf onvoldoende besef van zijn beperkingen. Hij is onvoldoende in staat zijn grenzen te ervaren, laat staan hierover te communiceren met zijn omgeving. Hij kan hierdoor terecht komen in situaties die zijn draagkracht ver te boven gaan. Bij oplopende spanningen reageert hij hiermee gepaard gaande woede op mensen uit zijn omgeving af door stiekem vernielingen te plegen, zaken kwijt te maken of zelfs brandjes te stichten. Ook kan hij hierop reageren met lichamelijke klachten, waarvoor geen somatische oorzaak te vinden is.
Risicotaxatie
(…) Voor patiënt is de kans op gewelddadig gedrag ingeschat op grond van de situatie tot en met november 2013. In het verleden en toekomst komen relatief veel risicofactoren voor die samenhangen met toekomstig gewelddadig gedrag. De kans op gewelddadig gedrag hangt samen met zijn autistische stoornis, zijn lichte zwakbegaafdheid en met zijn geringe belastbaarheid. Patiënt heeft in zijn vroege jeugdjaren een manier ontwikkeld waarbij hij zijn oplopende spanning en/of agressie uit door stiekem vernielingen te plegen, zaken kwijt te maken of zelfs brandjes te stichten. Dit gedrag lijkt in bepaalde situaties ook de functie te hebben van aandacht verkrijgen: namelijk wanneer hij dingen wegneemt of kapotmaakt dingen die hij nadien heel behulpzaam repareert. De vergiftiging van zijn kindje heeft voor patiënt (TBS-delict) mede als belangrijk doel gehad zich op deze wijze te ontlasten van de zware eisen die hem werden gesteld in zijn rol als vader, echtgenoot, kostwinner en schoonzoon. (…) De kans op gewelddadig gedrag bij onmiddellijke beëindiging van de TBS en terugkeer naar de maatschappij wordt op de korte termijn ingeschat als matig. Patiënt wil en kan niet terugkeren naar zijn oude woonsituatie en zal daarom niet beschikken over een verblijfplaats en financiële middelen. Hij zal dergelijke zaken niet zelfstandig kunnen regelen om zijn leven op te bouwen. Hoewel hij zich in eerste instantie vooral zal aanpassen aan zijn omgeving zal hij door bovengenoemde zaken snel spanning ervaren. Op lange termijn wordt het risico op gewelddadig gedrag daarom ingeschat als groot. Hierdoor wordt de kans groter dat patiënt overgaat tot vernieling en/of brandstichting. (…)
Actueel delictgevaar
Op korte termijn matig, op lange termijn hoog: Naar verwachting zal hij bij onmiddellijke beëindiging van de TBS veel spanning ervaren doordat de destabiliserende factoren snel actueel worden. De destabiliserende factoren zijn 1) gebrek aan begeleiding, 2) plotselinge veranderingen, 3) veel verantwoordelijkheden of eisen vanuit zijn woon- of werkomgeving. (…)
Conclusie en advies
(…) Patiënt heeft al met al hard gewerkt en zich goed ingezet. Het behandelplafond is
bereikt. Zijn kwetsbaarheden worden als blijvend beschouwd en hij kan in voor hem spanningsvolle periodes vervallen tot oud gedrag. Dit is een gegevenheid waarmee in het verdere traject rekening moet worden gehouden. De verwachting is dat binnen een SGLVG instelling als [kliniek 2] die mate en aard van begeleiding kan worden geboden dat de kans op ernstig risicovol gedrag minimaal is. (…)
De komende periode wordt toegewerkt naar overplaatsing naar [kliniek 2]. Allereerst zal patiënt zijn verloven weer moeten oppakken en geruime tijd met onbegeleide verloven oefenen. De daadwerkelijke overplaatsing zal de nodige aandacht vragen, de verwachting is dat dit voor patiënt behoorlijk wat spanningen teweeg gaat brengen. Patiënt heeft in het verleden vaker in woonvoorzieningen verbleven, waar hij de nodige moeilijkheden heeft ondervonden en de nodige problemen heeft veroorzaakt. Of [kliniek 2] een geschikte plek voor hem is waar het lukt om een goede samenwerking met hem op te bouwen zal de praktijk moeten uitwijzen. Gezien het verleden en de kwetsbaarheid van patiënt lijkt het
ons geïndiceerd langerdurend het vangnet van de TBS kliniek op de achtergrond aanwezig te laten zijn. Tot begin 2016 kan [kliniek 1] deze taak in elk geval vervullen. Hoe dit daarna vormgegeven kan worden, is afhankelijk van patiënts functioneren en van de afspraken die er gemaakt worden omtrent de sluiting van [kliniek 1] als TBS kliniek. Op grond van bovenstaande wordt geadviseerd de TBS met dwangverpleging met twee jaar te verlengen.(…)”
Ter zitting heeft de deskundige het rapport aangevuld in die zin dat de behandeling goed is opgepakt, nadat betrokkene vorig jaar terug is gevallen in oud gedrag. Ondanks dat de verloven voor een jaar zijn ingetrokken, heeft het traject van betrokkene niet stilgelegen. Dit heeft geresulteerd in een goede voorbereiding voor de overplaatsing naar [kliniek 2] die naar verwachting eind van dit jaar of begin volgend jaar zal plaatsvinden. Het betreft een overplaatsing naar een reguliere (niet gesloten) afdeling van [kliniek 2], waarvoor [kliniek 2] als voorwaarde heeft gesteld dat op het moment dat betrokkene wordt overgeplaatst, de onbegeleide verloven vanuit de kliniek voor een periode van 9 maanden goed zijn verlopen. Met het oog op dit overplaatsingstraject, en omdat bepaalde afdelingen van de kliniek gaan sluiten, heeft de kliniek een machtiging voor zowel begeleid en onbegeleid verlof als voor transmuraal verlof aangevraagd en gekregen.
De kliniek heeft geadviseerd om de maatregel van terbeschikkingstelling te verlengen voor een periode van twee jaren, omdat betrokkene over één jaar pas een korte tijd in [kliniek 2] verblijft. Er zal een langere periode een vangnet nodig zijn.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank is op grond van de adviezen en de behandeling ter zitting van oordeel dat bij betrokkene sprake is van een stoornis en dat voldaan is aan de vereisten van artikel 38e Wetboek van Strafrecht. In het bijzonder overweegt de rechtbank dat de indexdelicten gericht zijn op of gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, terwijl de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen een verlenging eist.
'gevaarscriterium'
De raadsman heeft aangevoerd dat de kans dat betrokkene zich wederom schuldig zal maken aan het indexdelict 'poging tot moord' zeer gering is, nu betrokkene geen contact meer heeft met zijn zoon terwijl dit indexdelict destijds was gericht tegen die zoon en heeft plaatsgevonden in een zeer specifieke context met een aanloopperiode van jaren. Die context, waarin betrokkene blijkens het adviesrapport in zijn rol van partner, vader, kostwinner en schoonzoon werd overvraagd, doet zich volgens de raadsman niet meer voor, waartoe hij er op wijst dat betrokkene inmiddels gesteriliseerd is en momenteel geen relatie heeft.
Ditzelfde geldt naar de mening van de raadsman ook voor het tweede indexdelict, waarbij sprake was van brandstichting in het ziekenhuis waar het zoontje van betrokkene op dat moment was opgenomen. In de afgelopen jaren hebben zich ook geen incidenten voorgedaan die aanwijzingen opleveren dat er nog een risico bestaat op het stichten van brand door betrokkene.
Nu de persoonlijke situatie van betrokkene inmiddels sterk is gewijzigd ten opzichte van de situatie ten tijde van beide delicten, dient volgens de raadsman de kans op herhaling van met deze indexdelicten vergelijkbare delicten dermate laag te worden ingeschat dat opheffing van de TBS-maatregel in de rede ligt.
De rechtbank is van oordeel dat de raadsman aldus uitgaat van een te enge interpretatie van het 'gevaarscriterium' zoals bedoeld in artikel 38e Wetboek van Strafrecht. Weliswaar heeft de Penitentiaire Kamer van het Gerechtshof Arnhem(-Leeuwarden) verschillende uitspraken opgeleverd waarin in dit kader wordt gesproken van 'met de indexdelicten vergelijkbare delicten'. Maar daarmee kan naar de overtuiging van de rechtbank door het Gerechtshof niet bedoeld zijn het wettelijk criterium van gevaar voor 'de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen' terug te brengen tot slechts de specifieke indexdelicten en al helemaal niet om doorslaggevende betekenis toe te kennen aan de specifieke omstandigheden waaronder indertijd die delicten zijn begaan. Dit zou - mede gelet op de ruime omschrijving van het 'gevaarscriterium' in artikel 38e Wetboek van Strafrecht - een inperking van de bedoelingen van de wetgever betekenen.
En daarmee zou de wettelijke maatstaf van artikel 38e Wetboek van Strafrecht, te weten "veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen", worden genegeerd.
De rechtbank legt de jurisprudentie van de Penitentiaire Kamer aldus uit dat met de woorden "met de indexdelicten vergelijkbare delicten" slechts tot uitdrukking wordt gebracht dat het gevaar voor de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen dient te schuilen in het risico dat de TBS-gestelde enig geweldsdelict begaat.
'situationeel' bepaald delict?
In het adviesrapport wordt onder meer vermeld: “
De vergiftiging van zijn kindje heeft voor patiënt (TBS-delict) mede als belangrijk doel gehad zich op deze wijze te ontlasten van de zware eisen die hem werden gesteld in zijn rol als vader, echtgenoot, kostwinner en schoonzoon.”Anders dan de raadsman van betrokkene meent, volgt hieruit naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer dat ten tijde van het begaan van de indexdelicten sprake is geweest van situationeel bepaalde delicten die enkel zijn begaan onder invloed van de relatie tussen betrokkene, diens zoontje en overige gezins- en familieleden. Integendeel, uit de voorhanden zijnde informatie komt veeleer naar voren dat de indexdelicten door betrokkene zijn begaan onder invloed van zijn onmacht om te kunnen omgaan met de spanningen en stress die hij in zijn algemeenheid ervaart ten gevolge van zijn omgang met anderen in zijn omgeving. De rechtbank herleidt uit de adviesrapportage en de wettelijke aantekeningen dat betrokkene zich al snel onvoldoende gehoord voelt en niet serieus genomen. Ook ervaart hij al snel een overbelasting door hetgeen hij meent dat anderen van hem verwachten.
Door dit alles vertoont betrokkene gedrag waarmee hij enerzijds zich wil ontlasten van de zware eisen die aan hem worden gesteld, en anderzijds aandacht wil verkrijgen. Opgemerkt wordt dat binnen de kliniek de kans op agressief gedrag samenhangt met de hoeveelheid stress die betrokkene ervaart.
Ook geeft de kliniek aan dat betrokkene bij onmiddellijke beëindiging van de TBS veel spanning kan ervaren doordat de voor hem destabiliserende factoren snel actueel worden en het delictgevaar snel kan toenemen. De kliniek concludeert dat zijn kwetsbaarheden als blijvend worden beschouwd en dat hij in voor hem spanningsvolle periodes kan vervallen tot oud gedrag.
De rechtbank neemt in haar oordeel mee dat betrokkene in april/mei 2013 is teruggevallen in oud gedrag. Volgens de rapportage en de toelichting van de deskundige hebben de spanningen rondom het toewerken naar de uitplaatsing ertoe geleid dat het spanningsniveau van betrokkene is verhoogd. Betrokkene is hierop overgegaan tot het plegen van vernielingen aan auto’s.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat het risico op gewelddadig gedrag van betrokkene met name zal ontstaan jegens personen in zijn directe omgeving. De rechtbank is er daarbij niet van overtuigd dat het risico zich slechts voordoet in de relationele verhouding met familieleden. Dat betrokkene ten tijde van de indexdelicten vanuit zijn onmacht op laakbare wijze heeft gehandeld jegens zijn zoontje, heeft, naar voor de rechtbank voldoende vaststaat, te maken met gebrekkige vaardigheden om adequaat te reageren op stress en overschrijding van grenzen, terwijl een dergelijke situatie van overschrijding van draagkracht, met daaruit voortvloeiend risico op gewelddadig gedrag, zich ook buiten de gezins- / familiesfeer kan voordoen.
Aldus beschouwd, acht de rechtbank de kans groot dat betrokkene - zonder de structuur en begeleiding die de TBS-maatregel hem biedt - in een voorkomend geval waarin hij problemen ervaart en de spanningen bij hem oplopen, zal handelen op een (gewelddadige) wijze die gevaar oplevert voor gezondheid en zelfs leven van personen die zich op dat moment in zijn nabijheid bevinden.
'brandstichting als geweldsdelict'
Tot slot overweegt de rechtbank nog dat de rechtbank Arnhem in het veroordelend vonnis van 10 augustus 2009 nadrukkelijk heeft overwogen dat ook de onder feit 2 bewezen verklaarde brandstichting met levensgevaar voor anderen, een geweldsdelict als bedoeld in artikel 38e Wetboek van Strafrecht betreft. Nu uit de adviezen zonder meer naar voren komt dat gevaar voor brandstichting door betrokkene nog steeds aanwezig is, is naar het oordeel van de rechtbank alleen al om die reden voldaan aan de vereisten voor verlenging van de TBS-maatregel. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat aan de omstandigheid dat zich in de afgelopen jaren geen incidenten hebben voorgedaan rondom brandstichting, niet het door de raadsman van betrokkene beoogde belang toekomt. Niet uitgesloten is immers dat het risico op brandstichting is afgewend door het toezicht binnen de kliniek en de aan betrokkene geboden begeleiding en structuur.
Met inachtneming van de onzekerheid omtrent de overdracht van de verantwoordelijkheid voor betrokkene, die ontstaat als de kliniek in januari 2016 (deels) moet sluiten, is de rechtbank van oordeel dat verlenging voor de duur van één jaar thans is geïndiceerd. Indien de maatregel van terbeschikkingstelling van betrokkene voor de duur van twee jaren wordt verlengd, zou dat inhouden dat de nieuwe kliniek vrij snel na die overdracht een standpunt moet innemen ten aanzien van de verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling van betrokkene. De rechtbank acht deze situatie niet wenselijk.
Om die reden zal de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling verlengen met een periode van 1 jaar. De kliniek zal dan over een jaar moeten rapporteren over de voortgang in de behandeling van betrokkene en over het verloop van de overdracht naar de (eventuele) nieuwe kliniek.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en op grond van de omstandigheid dat de maatregel van terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van misdrijven die gericht waren tegen of gevaar veroorzaakten voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer perso(o)n(en), de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen een verlenging van de maatregel vereist en wel met een periode van 1 (één) jaar.
De rechtbank zal dan ook beslissen als hierna te melden en neemt daarbij de desbetreffende wetsartikelen in aanmerking.

BESLISSING:

Verlengtde termijn van de terbeschikkingstelling van
[betrokkene]met
1 (één) jaar.
Aldus gegeven door mr. B.F.M. Klappe (voorzitter), mr. P.C. Quak en mr. K. van Hoof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Verhagen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 2 mei 2014.