In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 1 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Almelo, over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2007. De inspecteur had aan eiser een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 81.525 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 59.820, met een heffingsrente van € 4.175. Eiser had bezwaar gemaakt, maar dit werd afgewezen. Hierna heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de periode van 2001 tot en met 2007 een bedrag van € 1.104.328 heeft overgemaakt naar verschillende rekeningen, waaronder die van de Limited en de BV. Eiser stelde dat dit bedrag aftrekbaar was als verlies uit aanmerkelijk belang. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de oprichting van de BV en de Limited onderzocht, evenals de betalingen die eiser heeft verricht.
De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de betalingen die hij heeft gedaan, de verkrijgingsprijs van de aandelen in de Limited hebben verhoogd. De rechtbank concludeerde dat het bedrag van € 1.104.328 niet tot de verkrijgingsprijs van de aandelen behoort en dat eiser geen aanmerkelijk belang had in de Limited. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 1 mei 2014.