ECLI:NL:RBGEL:2014:2719

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 april 2014
Publicatiedatum
24 april 2014
Zaaknummer
2867765
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst directeur basisschool wegens falend leiderschap en verstoorde verhoudingen binnen managementteam

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de directeur van de Rehobothschool, die wordt geëxploiteerd door de Vereniging tot het verstrekken van basisonderwijs op reformatorische grondslag te Kootwijkerbroek, en de Vereniging zelf. De directeur, sinds 1 augustus 2005 in dienst, werd op non-actief gesteld na een reeks van klachten over zijn functioneren en de verstoorde verhoudingen binnen het managementteam (MT). De aanleiding voor de schorsing was een extern onderzoek dat de Vereniging had laten uitvoeren naar de verhoudingen binnen het MT, waaruit bleek dat de directeur niet meer in staat was om de situatie te herstellen. Na een gesprek op 25 januari 2014, waarin de directeur werd geïnformeerd dat hij na het schooljaar moest stoppen, heeft hij op 5 maart 2014 verzocht om zijn functie te hervatten, maar dit verzoek werd afgewezen en hij werd op 6 maart 2014 geschorst.

In kort geding vorderde de directeur wedertewerkstelling en een verklaring dat de Vereniging ten onrechte had besloten dat hij niet meer mocht werken. De Vereniging verzocht de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens gewichtige redenen, waaronder falend leiderschap en een gebrek aan draagvlak binnen het MT. De kantonrechter oordeelde dat er geen basis meer was voor een vruchtbare samenwerking tussen de directeur en de Vereniging, en dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 15 mei 2014, en de directeur kreeg een billijke vergoeding van € 50.000,- bruto toegewezen. In de kort gedingprocedure werden de vorderingen van de directeur afgewezen, omdat de kantonrechter al had besloten tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 2867765 \ HA VERZ 14-86 \ BE \ 340 \ be
uitspraak van 24 april 2014
beschikking
in de zaak van
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Vereniging tot het verstrekken van basisonderwijs op reformatorische grondslag te Kootwijkerbroek
gevestigd te Kootwijkerbroek
verzoekende partij
gemachtigde mr. A. Klaassen
tegen
[verwerende partij]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
gemachtigde mr. dr. J.J.H. Post
Partijen worden hierna de Vereniging en [verwerende partij] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties
- het verweerschrift met producties
- de brief van [verwerende partij] met aanvullende producties van 8 april 2014
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 10 april 2014 (welke is gecombineerd met de mondelinge behandeling van het door [verwerende partij] tegen de Vereniging aanhangig gemaakte kort geding) mede inhoudende de pleitnotities van de gemachtigde van De Vereniging en de gemachtigde van [verwerende partij].

2.De feiten

2.1.
De Vereniging exploiteert een basisschool te Kootwijkerbroek, de Rehobothschool genaamd, gericht op gezinnen uit de plaatselijke kerkgemeenschap.
2.2.
[verwerende partij] is sinds 1 augustus 2005 in dienst bij de Vereniging in de functie van directeur van de door de Vereniging geëxploiteerde school. Zijn salaris (1,15 wft) bedraagt thans € 5.472,85 exclusief vakantiegeld. Tevens heeft hij recht op een vaste toelage van
€ 342,70, toelage levensloop van € 43,78, een inkomens toeslag van € 37,27 per maand.
2.3.
Bij de Rehobothschool zijn ongeveer 55 werknemers (leerkrachten en ander personeel) in dienst. Daarnaast wordt beroep gedaan op ongeveer 17 inval-leerkrachten. [verwerende partij] geeft leiding aan een zogeheten managementteam (ook: MT). Met ingang van het schooljaar 2013/2014 waren lid van het MT: [persoon A], [persoon B], [persoon C], [persoon D] en [persoon E].
2.4.
Het bestuur van de Vereniging bestaat onder meer uit [persoon F], [persoon G], [persoon H] en[persoon I].
2.5.
In november 2013 hebben leden van het MT bij leden van het bestuur van de Vereniging geklaagd over al te intieme omgang door [persoon A] met een vrouwelijke leerkracht. Het bestuur van De Vereniging heeft naar aanleiding van deze meldingen een extern onderzoeksbureau genaamd Restment BV gevraagd een onderzoek te doen en het bestuur te rapporteren.
2.6.
Op 15 november 2013 heeft [verwerende partij] aan de leden van het MT bericht:
“Ik heb besloten om [persoon G] op deze blijde dag als het gaat om de aanbesteding niet lastig te vallen met onze MT-perikelen. Op zijn vroegst zal ik dat maandag doen. Om alles in de school toch zijn voortgang te doen hebben, stuur ik jullie de agenda van de geplande MT-vergadering van D.V. dinsdag 19 november. Het lijkt me dat we allemaal professioneel genoeg zijn om alles even aan de kant te schuiven om de onderwerpen die op de agenda staan te bespreken en af te handelen. In een later stadium zullen we de onderlinge problemen aanpakken.”
2.7.
Op zaterdag 16 november 2013 heeft [persoon C] hierop gereageerd:
“Er is een voorstel gekomen om een MT zelfevaluatie te doen. Je schatte de situatie in als: ‘heel wat mis met het managementteam’.
Mijn vraag is nu: is het niet beter om een time-out te nemen (…) Ik denk dat wanneer niet eerst over de onderliggende zaken gepraat word, ‘het functioneren van het collectief van ons managementteam alleen maar belemmerd’ zal worden (om het met jouw woorden te zeggen).”
2.8.
[verwerende partij] heeft hierop dezelfde dag gereageerd (CC aan de andere leden van het MT) met een lange e-mail die onder meer als volgt luidt:
“Wil je, als je me citeert, wel citeren wat ik echt schreef? Ik schreef namelijk: “als ik het zo lees is er heel veel mis met het managementteam (…)”. Die uitspraak baseerde ik op de ongeveer 16 vragen en opmerkingen van [voornaam]. Dat is immers een flinke lijst. (…)
Ik realiseer me dat ik nu eigenlijk een mail naar het complete managementteam stuur. Vandaar:
Goedenavond collega’s,
Voordat een externe aan het werk kan gaan en een advies heeft, zijn we zomaar een paar maanden verder. (…) Dus geen zelfevaluatie. Dat vind ik veel te “licht”. Zo’n zelfevaluatie kan alleen maar goed gaan als de sfeer goed is en er onderling vertrouwen is. Daar heb ik op dit moment weinig vertrouwen in. (…)
Als laatste verzoek ik een ieder om geen emails over dit onderwerp meer rond te sturen of de zaken onderling te bespreken. Laten we ons richten op onze hoofdtaak leiding geven aan het personeel en leerlingen (…)
2.9.
[persoon B] heeft hierop op 18 november 2013 gemeld dat het hem gezien de aard en karakter, inhoud, toonzetting, en tijdstip van de mail verstandig lijkt om over allerlei schoolzaken te spreken behalve over deze materie en om geen MT overleg te hebben de volgende dag.
2.10.
[verwerende partij] heeft deze mail doorgestuurd aan [persoon I] (bestuurslid) met onder andere de vraag wat [persoon I] ervan vindt dat hij ([persoon B]) bepaalt of een vergadering wel of niet door gaat.
2.11.
Op 18 november 2013 heeft het bestuur van de Vereniging vergaderd. In de notulen van die vergadering is onder meer vermeld dat er ernstige vermoedens en aanwijzingen zijn dat [persoon A] onaanvaardbare relaties onderhoudt of onderhouden heeft met een of enkele dames van het personeel en dat er aanwijzingen zijn dat de onderlinge zakelijke en persoonlijke verhoudingen binnen het MT serieus verstoord alsmede dat het bestuur besluit om contact te leggen met Restment Putten (voor ander onderzoek).
2.12.
Restment heeft op 3 december 2013 een eerste inventarisatie opgesteld. Op 24 januari 2014 heeft Restment een meer uitgewerkt rapport uitgebracht Op basis van de eerste bevindingen (3 december 2013) heeft het bestuur het dienstverband met [persoon A] opgezegd tegen 1 april 2014.
2.13.
De tekst van het rapport van 24 januari 2014 van Restment luidt onder meer als volgt:
“Door het bestuur (…) is aan Restment verzocht onderzoek te doen naar het functioneren van het managementteam en, in het verlengde daarvan, naar geruchten omtrent eventuele relatie(s) van onder ander de heer[persoon E] in verband met zijn functioneren (…). In dit onderzoek zijn door ons, rapporteurs, gesprekken gevoerd met twaalf betrokkenen bij de Vereniging. (…) Een aantal collega’s heeft de directeur van de Rehobothschool, de heer [verwerende partij], aangesproken over het close contact tussen de heer [persoon A] en mevrouw (…) en heeft hun zorgen geuit over het in hun ogen onprofessionele karakter van deze relatie. Twee leden van het managementteam gaven ons te kennen dat zij de heer [persoon A] persoonlijk hebben benaderd door hun zorg tegen hem uit te spreken over zijn wijze van omgaan met mevrouw (…). Het gesprek door ons, (…) met de heer [persoon A] werd gehouden op het kantoor van Restment (…) De heer [persoon A] wekte op ons de indruk – maar gaf dit ook zelf te kennen – dat de relatie ongeoorloofde vormen had aangenomen. Hij gaf ook aan dat hij hier herhaaldelijk op was aangesproken. (…)”
2.14.
Op 23 december 2013 heeft [persoon J], managementconsulent, op verzoek van het bestuur van de Vereniging gesprekken gevoerd met [verwerende partij] en de overige leden van het MT. In het daarvan opgemaakte verslag staat onder meer:
“Allen ervaren spanningen in het MT. De een heeft die ervaring al jaren, de ander sedert het bestuur betrokken is geraakt (…) de meeste geïnterviewden zagen geen heil in een tweede dag als team. (…) Sommigen noemen de situatie onherstelbaar. (…)
Voor de meesten is het vertrek van ([persoon A] – ktr) een markeringspunt. Men zag het meestal niet aankomen.
De stijl van leidinggegeven wordt zeer verschillend gewaardeerd. Sommigen vinden [voornaam verwerende partij] een capabele directeur, die goed voor de school en de mensen zorgt (…) Anderen vinden hem een incapabele directeur met te weinig niveau, inhoudelijk zwak, rommelig onnauwkeurig en incompetent. (…)
Gelet op de vele vragen en onzekerheden heb ik de teambuildingsdag van 24 december niet door laten gaan. Ik had niet de overtuiging dat een dag met dit team tot verheldering zou gaan leiden. Ook omdat er teamleden zijn die hebben uitgesproken er geen vertrouw in te hebben (…)
Mijn advies aan het bestuur
Er is sprake van diepgaande verschillen van inzicht over zowel de gebeurtenissen, de betekenis daarvan de weg die gevolgd moet worden om tot oplossing te komen. Een nader en diepgaander onderzoek is noodzakelijk (…)
Dit MT is beschadigd (...)
De directeur heeft niet meer de positie om dit proces te begeleiden. Het is tevens de vraag of hij daarvoor de kwaliteit heeft, gezien het verloop van bovengenoemde processen. Hij geniet niet meer ieders vertrouwen. (..)
Ik stel voor om tijdelijk (maximaal een half jaar) een externe adjunct directeur voor een interim functie te benoemen. (…) De adjunct directeur heeft rechtstreeks toegang tot het bestuur en informeert het bestuur of bestuursleden wekelijks over de voortgang in het MT (…) De directeur wordt gecoacht over leidinggeven, zodat helder wordt welke competenties hij heeft en welke niet en welke mogelijkheden tot leren aanwezig zijn.
2.15.
In de notulen van de bestuursvergadering van 13 januari 2014 is het volgende vermeld:
“Vooraf vraagt [persoon H] aan [verwerende partij] of hij tot zover nog vragen of opmerkingen heeft aan het bestuur die hij aan de orde wil stellen naar aanleiding van wat er in de achterliggende weken is gebeurd. [verwerende partij] antwoord hierop dat dit op dit moment niet het geval is, dat hij er niet over heeft nagedacht. Wel vraagt hij om het rapport van [voornaam] ([persoon J] – ktr). De voorzitter antwoordt dat een procedurebeslissing daarover later zal vallen, in het bestuur”
2.16.
[persoon K], coach en trainer in het onderwijsveld, heeft na het advies van [persoon J] de opdracht gekregen van de Vereniging om de verhouding te onderzoeken en (het bestuur van) de Vereniging te rapporteren. Op 25 januari 2014 heeft zij op verzoek van het bestuur van de Vereniging vervroegd advies uitgebracht. Zij heeft negen adviezen gedaan:
“1. Neem snel afscheid van [voornaam verwerende partij].
2. Neem snel afscheid van [voornaam]
3. Benoem op korte termijn een ervaren (interim directeur uit de eigen denominatie (…)
4. Maak een expliciete procedure voor de uitwisseling van informatie en escalaties tussen MT-leden en bestuursleden.,
(…)”
2.17.
Op 25 januari 2014 heeft het bestuur van De Vereniging vergaderd over – met name – de adviezen van [persoon K]. In het van die vergadering opgemaakte verslag staat onder meer:
“Dinsdag hebben [persoon I] en [persoon H](bestuursleden van De Vereniging – ktr)
met mevr. [persoon K] en [verwerende partij], samen gezeten waarbij de 2 bestuursleden de beide anderen documenten hebben laten lezen, te weten:
Rapport Restment
Verslag [persoon J]
Opdracht aan mevr. [persoon K]
Om 8.30 uur komt Mevr. [persoon K] bij de vergadering. (…)
Op de vraag hoe Mevr. [persoon K] nu oordeelt over [verwerende partij] antwoord ze:
[verwerende partij] heeft dingen niet goed gedaan. [persoon A] had een ongezond grote plek in de school verkregen en verworven. [persoon A] had eigenlijk de leiding. [verwerende partij] had dit niet toe moeten staan. Hij is de dingen zo blijven aansturen alsof hij nog een kleine school van 20 leerkrachten had (…) in plaats van het MT zelf aan te sturen. (..) Mevr. [persoon K] vertrouwt [verwerende partij] wel op zijn intenties maar niet op zijn competenties voor een school als deze en bovendien in zo’n verwarrende situatie als nu. (…) heeft 2 teamleiders die zowel les geven als teamleider zijn. Anderen zijn volledig vrijgesteld. [voornaam verwerende partij] heeft niet tijdig ingezien dat die dan achterlopen met informatie maar zich ook achtergesteld voelen omdat zij harder moeten werken. (…)
Om 9:30 uur verlaat mevr. [persoon K] de consistorie en komt [verwerende partij] binnen. (…) [verwerende partij] geëmotioneerd: “van de week zijn er dingen gebeurd die voor mij van belang waren. Ik heb rapporten onder ogen gezien, hoe [voornaam] en [voornaam] dingen voelden en beleefden, dat sloeg bij mij naar binnen. (…) mevr. [persoon K] zei in dat gesprek dat ze van mij geen gedragsverandering ziet. (…) Die nacht kwam dat opnieuw naar me toe. Gedragsverandering? Wat bedoelt ze daar mee?
(…)
[verwerende partij]: “Het is te laat om nog te veranderen.” [verwerende partij]: Ik ben niet gekomen om jullie te vertellen hoe het moet, maar ben gekomen om te zeggen hoe ik naar mezelf kijk. [voornaam] vroeg mij of ik dit over 2 weken nog zo zal voelen. Ze bedoelde of ik nu niet te emotioneel ben, maar ik ervaar dit niet zo. (…)
(hierna volgt blijkens het verslag vanaf 10.30 uur een bespreken zonder [verwerende partij] – ktr)
Mevr. [persoon K] wordt geïnformeerd over de besluiten die er nu genomen zijn:
  • Stoppen met [verwerende partij] voor de toekomst, proberen zonder reputatieschade uiteen te gaan. [verwerende partij] gaat ander werk zoeken, zet zolang zijn activiteiten voort voor de school met projecten die daartoe geschikt zijn (…)
  • Interim zoeken.
Dinsdagochtend om 10:45 uur staat er een MT bijeenkomst gepland in dit overleg kunnen we (met [verwerende partij] erbij?) het MT informeren over de situatie. (…)
[verwerende partij] komt(12.00 uur – ktr)
terug in de bespreking. (…) [persoon H] legt [verwerende partij] uit dat het bestuur tot de conclusie is gekomen voor de toekomst te moeten stoppen met [verwerende partij] in de functie van directeur. Hij speekt de wens uit dat dit de relatie van elkaar niet hoeft te beschadigen. (…) [verwerende partij] geeft aan dat hij het absoluut niet ziet zitten om nog in de school te werken. Hij moet er niet aan denken zich nog met de nieuwbouw bezig te moeten houden als hij weet er niet te kunnen werken. Liefst ziet [verwerende partij] dat het bestuur hem nu direct ontslag geeft. (…) Het bestuur wil hem niet per heden ontslag geven. Dat zou voor het bestuur wel financieel aantrekkelijk zijn, maar niet verantwoord tegenover [verwerende partij] gezin. (…) [verwerende partij] pleit ervoor om vanaf maandag thuis te blijven, en in alle rust de puzzel af te maken zonder daar de stress van school bij te hebben. (…) De gemeenschap zal niet begrijpen wanneer [verwerende partij] ineens niet meer op school verschijnt en er zullen dan altijd vragen richting [verwerende partij] en ook richting school bestuur blijven. (..) Wij overwegen een route om met elkaar zo weinig mogelijk schade aanrichten. [verwerende partij] heeft echter het liefst ‘zo snel mogelijk alle klappen in één keer’ zodat hij zich weer op de toekomst kan richten. (…) de voorzitter stelt voor eerst de tijd te nemen voor we tot beslissingen komen. (…) [verwerende partij] zal erover nadenken of hij maandag op school komt (…) en laat dit later vandaag aan [persoon H] weten. (…)”
2.18.
Sinds maandag 27 januari 2014 heeft [verwerende partij] geen werkzaamheden (als directeur) meer voor De Vereniging/de school verricht.
2.19.
Bij brief van 29 januari 2014, welke brief vooraf aan [verwerende partij] is getoond, heeft de Vereniging de ouders bericht dat het schoolbestuur heeft moeten vaststellen dat het voor [verwerende partij] niet langer meer mogelijk is om op vruchtbare wijze leiding te geven aan de school.
2.20.
In een stuk getiteld “Kort verslag gesprek mevr. (X-ktr) (rough versie 13-2-1014 staat onder meer: “
Kinderen op school: (…) Op basis van signaal (…) over onveilige situatie in de klas van [initialen] (…) heb ik in overleg met (…) vanmorgen gesprek gehad met (X-ktr). (..) Haar zoon (….) is een keer met zijn hoofd tegen het orgel geslagen. Zij heeft, toen haar zoon (…) bij [initialen] in de klas zat (3 jaar geleden) melding gedaan aan [voornaam verwerende partij], die toegezegd heeft dat hij de klas in de gaten zou houden en dat in alle eenvoudig dit opgelost zou worden. [voornaam verwerende partij] zei toen dat [initialen] het vroeger heel moeilijk gehad heeft en wellicht daarom zo overreageert. (…) Tijdens een pleinwacht heeft zij zelf geconstateerd dat [initialen] overmatig boos kan worden op kinderen, ze hard vastpakt en ogenblikkelijk daarna een ander gezicht trekt (…) Voor kinderen onvoorspelbaar.”
2.21.
[persoon B] is op 22 februari 2014 geschorst – naar aanleiding van een of meer meldingen van ouders – en nadien ontslagen.
2.22.
Bij brief van 5 maart 2014 heeft [verwerende partij] De Vereniging bericht dat hij weer graag terug wil in zijn functie en zijn werkzaamheden wil hervatten. Hij heeft verzocht de vrijstelling van arbeid op te heffen.
2.23.
Bij brief van 6 maart 2014 heeft De Vereniging voornoemd verzoek van [verwerende partij] afgewezen en hem geschorst/op non-actief gesteld.
2.24.
In een verslag getiteld “Opmerkingen van team groep 7 en 8 over functioneren van [voornaam]. Datum 27-3-2014” is onder meer vermeld:
“(…)
13. Als wij met een vraag of opmerking over het gedrag van [voornaam] bij [voornaam verwerende partij] kwamen zei [voornaam verwerende partij] vaak “O dat is [voornaam]” en deed er verder niets mee. Bij (…) was dit ook al zo. [voornaam verwerende partij] hield hem toch de hand boven het hoofd. [voornaam verwerende partij] was bang, [voornaam] had [voornaam verwerende partij] in zijn macht. (…)”
2.25.
Bij e-mail van 7 april 2014 heeft [persoon L] (werknemer van de Rehobothschool) aan de gemachtigde van de Vereniging onder meer bericht:
“Ik denk niet dat het goed is dat [voornaam verwerende partij] terugkomt gezien alles van de afgelopen tijd. Veel dingen die [voornaam] [persoon B] gedaan heeft, waren bij [voornaam verwerende partij] min of meer bekend. Als je met dingen betreffende[voornaam] bij hem kwam, werd dat afgedaan met zo is [voornaam] nu eenmaal. In het verslag van (…)”

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De Vereniging verzoekt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met [verwerende partij] te ontbinden wegens gewichtige redenen, bestaande uit een verandering in de omstandigheden.
3.2.
De Vereniging onderbouwt het verzoek, kort samengevat, als volgt. Volgens De Vereniging heeft [verwerende partij] onvoldoende gefunctioneerd als directeur van de school en is sprake van falend leiderschap. Dit is vanaf najaar 2013 naar voren gekomen. Dit betreft het verwijt dat binnen het managementteam (nader: MT) tweespalt is ontstaan doordat [verwerende partij] [persoon A] als zijn protegé heeft behandeld en heeft toegelaten dat tweespalt is ontstaan. [verwerende partij] wordt ook verweten dat diverse personeelsleden en ouders in het verleden bij hem hebben geklaagd over een ander lid van het MT, [persoon B], en dat [verwerende partij] met deze klachten niets heeft gedaan. Ten tweede voert de Vereniging aan dat [verwerende partij] zijn functie per 29 januari 2014 heeft neergelegd en dat daarmee de deur naar terugkeer is gesloten. Hierbij is van belang dat [verwerende partij] een hooggeplaatste functionaris in de organisatie van de school is. Ten slotte is het draagvlak voor [verwerende partij] als directeur van de school verdwenen. Niet alleen het bestuur maar ook de Commissie van toezicht en de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad (en via die raad de meerderheid van de personeelsleden) geven aan dat zij niet met [verwerende partij] willen of kunnen samenwerken. De Vereniging biedt aan bij wijze van beëindigingsvergoeding te betalen een bedrag van € 3.000,- ten behoeve van externe ondersteuning c.q. outplacement (inroepbaar tot drie maanden na de eerste WW-dag). Hierbij is betrokken de hoogte en duur van de werkloosheids- en wachtgelduitkering waarop [verwerende partij] na ontbinding van de arbeidsovereenkomst recht heeft alsook dat de Vereniging deze per saldo grotendeels zelf betaalt.
3.3.
[verwerende partij] voert gemotiveerd verweer. Hij betwist dat er sprake is van disfunctioneren. In het laatste functioneringsgesprek (april 2013) is hij juist door het bestuur geprezen. Bovendien heeft het bestuur hem nooit aangesproken op het gestelde disfunctioneren. Zijn besluit om per 27 februari 2014 te stoppen met het werk als directeur is ingegeven door de emoties en grote spanningen die de gebeurtenissen na november 2013 met zich mee brachten. Op zijn herhaalde verzoeken – kort na 27 februari 2014 – om zijn werk te mogen hervatten werd niet gereageerd. [verwerende partij] wil heel graag zijn werk hervatten en hij ziet ernaar uit om samen met het bestuur de angst uit de school weg te halen. Hij wijst daarbij op zijn langdurige managementervaring, ook op andere scholen. In kort geding heeft hij onder meer wedertewerkstelling gevorderd.
Subsidiair, bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst, heeft [verwerende partij] verzocht dat de kantonrechter een ontbindingsvergoeding van € 120.571,74 bruto ineens toewijst.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt vast dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod als bedoeld in de artikelen 7:647, 648, 670, 670a BW of enig ander verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat een procedure als deze zich niet leent voor uitgebreide bewijslevering. Dat brengt mee dat de kantonrechter zijn beslissing moet nemen aan de hand van onbetwiste stukken en onweersproken gelaten stellingen en wat hem aannemelijk voorkomt.
4.3.
[verwerende partij] heeft ter zitting veel nadruk gelegd op de vraag of de Vereniging bij de beslissing om [verwerende partij] per 6 maart 2014 te schorsen/op non-actief te stellen op juiste wijze heeft gehandeld alsook of er wel voldoende grond voor dit besluit was. Dat is in deze procedure echter niet aan de orde. Het gaat om de vraag of er sprake is van gewichtige redenen, bestaande uit wijziging van omstandigheden, die met zich mee brengen dat de arbeidsovereenkomst met [verwerende partij] moet worden ontbonden.
4.4.
Voor zover het verzoek gebaseerd is op gesteld disfunctioneren is duidelijk en zien partijen onder ogen dat [verwerende partij] niet de kans heeft gehad om zijn functioneren, aan de hand van concrete door De Vereniging als zijn werkgeefster te noemen, punten te verbeteren. Het verzoek is, zo blijkt uit het betoog van de Vereniging, niet enkel gebaseerd op disfunctioneren maar ook op de gebeurtenissen na 25 januari 2014. Meer concreet gaat het om het neerleggen van zijn werkzaamheden per 27 januari 2014 en het nadien gebleken weggevallen draagvlak voor [verwerende partij] als directeur.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat
  • dat [persoon A] - in elk geval vanaf september 2013 – binnen het MT een (zeer) dominante positie innam hetgeen tot fricties en wantrouwen in het MT (en ook binnen het leerkrachtencorps) heeft geleid;
  • dat [verwerende partij] de dominante positie van [persoon A] heeft toegestaan en aldus verantwoordelijk is voor de gevolgen die dat had voor de samenwerking binnen het MT. Hierbij zij opgemerkt dat [verwerende partij] ter zitting heeft toelicht dat [persoon A] niet van de school (en dus uit het MT) had hoeven te vertrekken, zonder daarbij in te gaan op de door onderzoekers gesignaleerde problemen rond zijn functioneren.
  • een of meer MT-leden voor medio november 2013 aan [verwerende partij] hebben gemeld dat [persoon A] een niet-professionele relatie tot een van de (getrouwde) leerkrachten onderhield en dat hij daarop geen actie heeft ondernomen (rapport Restment in samenhang met stellingen van de Vereniging);
  • dat [verwerende partij] wist dat er klachten waren over de behandeling door [persoon B] van leerlingen op de school en dat [verwerende partij] daar geen (relevante) actie op heeft ondernomen (r.ov. 2.20 en 2.24). [verwerende partij] heeft betwist hierover – afgezien van een melding uit 2010 (warmee de in r.ov. 2.20 genoemde melding blijkbaar wordt bedoeld) – iets vernomen te hebben. De kantonrechter acht het overgelegde verslag (r.ov. 2.24) waaruit blijkt dat er vaker over [persoon B] is geklaagd, in samenhang met de melding dat zijn gedrag ook op het schoolplein zichtbaar was (r.ov. 2.20.) overtuigend. [verwerende partij] heeft ter zitting verklaard dat hij wel de klas [persoon B] bezocht, maar dat is gelet op de aard en ernst van de klachten, naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende;
  • dat geen van de leden van het MT (afgezien van [persoon A]) zich (in elk geval vanaf november 2013) veilig voelde in datzelfde MT (rapport [persoon K]);
  • dat [persoon B] in januari 2014 in het geheel niet meer met [verwerende partij] wilde spreken/samenwerken en dat [persoon C] zich onveilig voelde en als nieuwe leidinggevende niet of nauwelijks is begeleid (eerste rapport [persoon K]);
  • dat het bestuur vanaf november 2013 aan [verwerende partij] heeft gevraagd wat hij van de ontstane situatie vond en dat [verwerende partij] daarover geen mening had c.q. te berde bracht en dat [verwerende partij] ook nadien niet zelf met een analyse van de ontstane situatie is gekomen.
  • dat [verwerende partij] zijn werk per 27 januari 2013 zelf heeft neergelegd, waarna zijn vertrekt op 29 januari 2014 aan de ouders is aangekondigd. De kantonrechter merkt hierbij op dat zeer goed voorstelbaar is dat de mededeling op 25 januari 2014 aan het bestuur dat hij met het werk zou stoppen is ingegeven door emoties, maar anderzijds blijkt dat hij tot en met 29 januari 2014 bij dat besluit is gebleven.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel, de gebeurtenissen sinds november 2013 overziend alsook gelet op de hiervoor opgesomde constateringen, dat er geen basis meer is voor een vruchtbare samenwerking tussen [verwerende partij], als directeur van de school, en (het bestuur van) de Vereniging. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt daarom toegewezen.
De vraag is dan of aan [verwerende partij] een billijke vergoeding moet of kan worden toegekend. De Vereniging heeft dit betwist en erop gewezen dat [verwerende partij] recht heeft op een relatief hoge en langdurende wachtgelduitkering. Deze wachtgelduitkering bedraagt het eerste jaar 78% en daarna 70% van het salaris, waarbij, anders dan bij een WW-uitkering, de berekeningsgrondslag niet is gemaximeerd. Het recht van [verwerende partij] op wachtgeld eindigt eerst in 2022.
De kantonrechter is van oordeel dat dit recht op wachtgeld, welk wachtgeld hoger is dan een WW-uitkering en welk recht over een veel langere periode bestaat dan een WW-uitkering, van belang is bij de beoordeling van voornoemde vraag. Dit betekent in dit geval echter niet dat [verwerende partij] in het geheel geen recht op een billijke vergoeding zou hebben. Er zijn weliswaar verwijten te maken aan [verwerende partij] – deze zijn hiervoor genoemd – maar daar staat tegenover dat de gang van zaken – na inschakeling van Restment – een eigen dynamiek had waarop [verwerende partij] in beperkte mate invloed had. Ten slotte geldt, het werd al genoemd, dat [verwerende partij] nimmer in staat is geweest zijn functioneren te verbeteren.
De Vereniging verwijt [verwerende partij] dat hij zijn werkzaamheden per direct heeft neergelegd waardoor de door De Vereniging beoogde geleidelijke overgang naar ander werk niet meer mogelijk was. De kantonrechter is van oordeel dat deze gang van zaken niet dermate aan [verwerende partij] is te wijten dat dit enige (neerwaartse) invloed op de hoogte van de te bepalen billijke vergoeding moet hebben. Dat [verwerende partij] “de eer aan zichzelf hield”, is gelet op de bevindingen van [persoon K] immers wel voorstelbaar nog daargelaten dat een en ander voor [verwerende partij] – die de school vanaf 2005 mede heeft opgebouwd – een hard gelag was. De kantonrechter merkt op dat er in de plannen van het bestuur in was voorzien dat [verwerende partij] de rest van het schooljaar in dienst zou blijven van de Vereniging en dat er daarnaast een interim-directeur zou worden aangetrokken. In die zin verbaast het dat slechts € 3.000,- outplacement vergoeding wordt aangeboden.
[verwerende partij] zal redelijkerwijs enige tijd nodig hebben om zich te herpakken, te oriënteren op ander werk en dit werk daadwerkelijk te vinden. Tevens is van belang dat [verwerende partij] naar verwachting geen ander werk voor 1,15 fte zal vinden hetgeen reeds een inkomensdaling van 15% met zich meebrengt. Voor wat betreft de hoogte van het inkomen gaat de kantonrechter uit van de onder 2.1 genoemde gegevens en in aanvulling daarop acht de kantonrechter voldoende aannemelijk dat [verwerende partij] de afgelopen jaren, gemiddeld genomen, een bonus van € 3.500,- ontving zodat ook dit inkomens bestanddeel van belang is. Het voorgaande overziende acht de kantonrechter een vergoeding van € 50.000,- (bruto) billijk en passend. Met de fictieve opzegtermijn wordt, anders dan [verwerende partij] betoogt, geen rekening gehouden.
4.7.
De kantonrechter is van plan de arbeidsovereenkomst te ontbinden met ingang van 15 mei 2014 en daarbij aan [verwerende partij] een vergoeding van € 50.000,- (bruto) toe te kennen. Daarom krijgt De Vereniging de gelegenheid het verzoek in te trekken.
4.8.
Als De Vereniging het verzoek niet intrekt, moeten partijen hun eigen kosten dragen. Als De Vereniging het verzoek intrekt, moet zij de proceskosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
stelt De Vereniging in de gelegenheid het verzoek uiterlijk op 10 mei 2014 in te trekken door een schriftelijke mededeling aan de griffier van de rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem, postbus 9030, 6800 EM Arnhem;
als De Vereniging het verzoek niet intrekt:
5.2.
ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van 15 mei 2014 en kent aan [verwerende partij] ten laste van De Vereniging een vergoeding toe van € 50.000,- bruto;
5.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
als De Vereniging het verzoek intrekt:
5.4.
veroordeelt De Vereniging in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [verwerende partij] begroot op € 500,- aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. B.J. Engberts en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2014.