ECLI:NL:RBGEL:2014:2699

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
AWB-13_2760
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WW-uitkering na proefplaatsing en ziekte

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. A.C. Scheepers, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had een WW-uitkering aangevraagd na het beëindigen van zijn dienstverband, maar deze aanvraag werd door verweerder geweigerd op basis van het niet voldoen aan de referte-eis. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de 36 weken voorafgaand aan zijn werkloosheid niet in ten minste 26 weken had gewerkt, wat een vereiste is volgens artikel 17 van de Werkloosheidswet (WW). Eiser had in de periode van 29 november 2011 tot en met 31 januari 2012 een proefplaatsing gehad, waarbij zijn WW-uitkering doorliep, maar na het beëindigen van zijn dienstverband op 1 februari 2012 heeft hij zich ziek gemeld en niet meer gewerkt. De rechtbank oordeelde dat de weken waarin eiser ziek was niet meetellen voor de referteperiode, en dat de gewerkte weken tijdens de proefplaatsing niet als zodanig konden worden meegeteld voor de referte-eis. Eiser heeft niet voldaan aan de voorwaarden voor een WW-uitkering, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. E.M. Vermeulen, rechter, en de beslissing is openbaar uitgesproken. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Team bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/2760

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen
[eiser], eiser
(gemachtigde: mr. A.C. Scheepers),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 3 december 2012 een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (hierna: WW) geweigerd.
Bij besluit van 2 april 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2013. Eiser en zijn gemachtigde zijn na voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. M.W.A. Blind.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Aan eiser is met ingang van 1 juni 2009 een WW-uitkering toegekend, waarbij vermeld is dat eiser deze uitkering bij ongewijzigde omstandigheden tot 31 januari 2012 zal ontvangen. Vervolgens heeft verweerder eiser op zijn verzoek toestemming verleend om in de periode van 29 november 2011 tot en met 31 januari 2012 voor 40 uur per week op een onbetaalde proefplaats bij [bedrijf] te gaan werken. Gedurende genoemde periode is de WW-uitkering van eiser doorbetaald. Per 1 februari 2012 is het recht op eisers WW-uitkering beëindigd. Vervolgens is eiser voor de periode van 1 februari 2012 tot 1 september 2012 een arbeidsovereenkomst aangegaan met [bedrijf]. Deze arbeidsovereenkomst is op
31 augustus 2012 van rechtswege geëindigd. Eiser heeft op 7 december 2012 met terugwerkende kracht per 3 december 2012 bij verweerder een WW-uitkering aangevraagd, welke hem bij het primaire besluit geweigerd is.
2.
Het bestreden besluit gaat over de afwijzing van eisers WW-aanvraag per 3 december 2012. De aanvraag is afgewezen omdat eiser in de 36 weken voorafgaand aan zijn werkloosheid niet in tenminste 26 weken gewerkt heeft.
3.
Eiser heeft aangevoerd dat hij primair van mening is dat hij per 3 december 2012 in aanmerking dient te worden gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), welke hem door verweerder per genoemde datum is geweigerd. Verweerder heeft zich in die procedure echter op het standpunt gesteld dat bij eiser sedert 30 mei 2012 geen sprake is van arbeidsongeschiktheid. Het standpunt van verweerder volgend, meent eiser dat verweerder hem subsidiair een WW-uitkering had dienen toekennen.
4.
De rechtbank stelt vast dat deze procedure enkel ziet op verweerders weigering eiser met ingang van 3 december 2012 in aanmerking te brengen voor een WW-uitkering. Derhalve zullen de gronden die eiser in het kader van verweerders weigering hem een ZW-uitkering toe te kennen, in de onderhavige procedure buiten beschouwing worden gelaten.
5.
Niet in geschil is dat eiser in de periode van 28 november 2011 tot en met 31 januari 2012 op basis van een proefplaatsing werkzaam is geweest bij [bedrijf] en dat eiser over genoemde periode zijn recht op WW-uitkering behield. Evenmin is in geschil dat eiser met ingang van 1 februari 2012 in dienst is gekomen bij [bedrijf] en dat daardoor zijn recht op een WW-uitkering is geëindigd. Voorts is niet in geschil dat eiser zich met ingang van 31 mei 2012 ziek gemeld heeft voor zijn werk bij [bedrijf] en dat hij tot het moment dat hij met ingang van 3 december 2012 een WW-uitkering aanvroeg, niet meer heeft gewerkt.
6.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet voldaan heeft aan de voorwaarden om in aanmerking te kunnen komen voor een recht op een WW-uitkering. Op grond van het beschrevene onder rechtsoverweging 5 concludeert de rechtbank dat eiser in de 36 weken voorafgaand aan zijn werkloosheid, niet in tenminste 26 weken als werknemer arbeid heeft verricht. Hiermee heeft eiser niet voldaan aan de referte-eis, neergelegd in artikel 17 van de WW. Dit wordt als volgt onderbouwd.
6.1
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep gaat het er in het kader van de referte-eis om dat in de betreffende weken feitelijk arbeid is verricht. De omstandigheden die er toe hebben geleid dat geen arbeid is verricht, zijn niet van belang. Eiser heeft vanaf 31 mei 2012 wegens ziekte geen arbeid verricht. Gelet op het bepaalde in artikel 17a, lid 1, onder a, van de WW tellen de weken die eiser wegens ziekte niet heeft gewerkt niet mee voor de bepaling van de periode van 36 weken, als genoemd in artikel 17 van de WW.
6.2
Vervolgens is de vraag aan de orde of de periode van 36 weken moet worden voorverlengd omdat eiser in de periode van 30 mei 2012 tot 3 december 2012 wegens ziekte geen arbeid heeft verricht. Voorverlengen is in eisers situatie niet zinvol, aangezien hij tot
1 februari 2012 een WW-uitkering ontving. Tot 1 februari 2012 was sprake van een proefplaatsing en was aldus geen sprake van het als werknemer verrichten van arbeid. Eiser ontving immers voor zijn werkzaamheden geen loon, maar een WW-uitkering. Dit brengt met zich dat enkel de gewerkte weken tussen 1 februari 2012 en 30 mei 2012, te weten 18 weken, meetellen voor de referte-eis. Eiser heeft reeds gelet niet voldaan aan de referte-eis zoals deze in artikel 17 van de WW is opgenomen. Verweerder heeft eiser daarom, naar het oordeel van de rechtbank, met ingang van 3 december 2012 terecht een WW-uitkering geweigerd.
6.3
Eisers beroep op de Regeling gelijkstelling niet-gewerkte weken met gewerkte weken, kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Voor een gelijkstelling ingevolge de Regeling gelijkstelling niet-gewerkte weken met gewerkte weken bestaat in eisers situatie geen grond, nu deze regeling een uitwerking betreft van het bepaalde in artikel 17a, tweede lid, van de WW. Dit artikellid ziet enkel op de berekening van het in artikel 17 bedoelde aantal van 26 gewerkte weken.
7.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Vermeulen, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. van de Graaff-Eggink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.