ECLI:NL:RBGEL:2014:269

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
21 januari 2014
Zaaknummer
05/720263-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot doodslag en bedreiging met zware mishandeling

Op 21 januari 2014 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 58-jarige man uit Arnhem, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en bedreiging. De verdachte had op 24 juni 2013 in Arnhem meermalen met een mes in de rug van slachtoffer 1 gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, gezien de aard van de verwondingen en de omstandigheden van het delict. De verdachte had ook bedreigingen geuit richting slachtoffer 2, een brigadier van de politie, wat als een bedreiging met een misdrijf tegen het leven werd gekwalificeerd. Tijdens de zittingen op 8 oktober 2013, 3 december 2013 en 7 januari 2014 werd de zaak behandeld, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.R.M. Noppen. De officier van justitie, mr. J. Kolkman, eiste een gevangenisstraf van 30 maanden en terbeschikkingstelling met voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was door een persoonlijkheidsstoornis en een geschiedenis van verslaving. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden en terbeschikkingstelling met voorwaarden, waarbij hij zich moest houden aan diverse verplichtingen, waaronder behandeling voor zijn verslavingsproblematiek. Tevens werd een schadevergoeding van € 1.500,- toegewezen aan slachtoffer 1, met een schadevergoedingsmaatregel.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/720263-13
Data zittingen : 8 oktober 2013, 3 december 2013 en 7 januari 2014
Datum uitspraak : 21 januari 2014
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande
thans gedetineerd in [verblijfplaats]
raadsman : mr. P.R.M. Noppen, advocaat te Arnhem

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 juni 2013 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, opzettelijk die [slachtoffer 1] (meermalen) met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, in/tegen diens (onder)rug, althans lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 24 juni 2013 te Arnhem aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (nierbeschadiging en/of klaplong), heeft toegebracht, door deze opzettelijk (meermalen) met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp in/tegen diens (onder)rug, althans lichaam te steken;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 24 juni 2013 te Arnhem [slachtoffer 2] (brigadier van politie Gelderland-Midden) (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd :"Jij bent als eerste aan de beurt vuile kankerhoer" en/of "Ik steek er nog meer kapot en zij is als eerste aan de beurt", althans woorden
van gelijke dreigende aard of strekking en/of [slachtoffer 2] (brigadier van politie Gelderland-Midden) (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk tegen de opsporingsambtenaar [naam] dreigend heeft gezegd dat hij er nog meer kapot zou steken en dat die [slachtoffer 2] als eerste aan de beurt is, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is laatstelijk op 07 januari 2014 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. P.R.M. Noppen, advocaat te Arnhem.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [slachtoffer 1].
Als getuige-deskundige is verschenen mevrouw [getuige-deskundige] namens Reclassering IrisZorg.
De officier van justitie, mr. J. Kolkman, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 24 juni 2013 heeft verdachte in Arnhem [slachtoffer 1] meermalen met een mes in diens (onder)rug gestoken. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit gelet op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op het intreden van de dood bij [slachtoffer 1]. Niet duidelijk is welk soort mes verdachte heeft gebruikt en ook staat niet vast hoe vaak verdachte zou hebben gestoken.
Ten aanzien van het subsidiaire feit stelt de verdediging dat ook hier het (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ontbreekt. Immers, er was geen sprake van bewuste aanvaarding van dat gevolg aan de zijde van verdachte.
Beoordeling door de rechtbank
Voor een bewezenverklaring voor een poging doodslag moet volgens vaste jurisprudentie sprake zijn van (voorwaardelijk) opzet, gericht op het overlijden van het slachtoffer. Voorwaardelijk opzet op dat gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de dood zou kunnen intreden. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het slachtoffer vijf maal met een mes in zijn rug heeft gestoken. [3] De artsen die het slachtoffer onderzochten, constateerden dat: ‘zijn rechternier was geraakt en dat deze bloedde. Ook is er een long geraakt waardoor hij een klaplong had.’ [4]
Bij het sporenonderzoek aan de kleding van aangever werden beschadigingen aangetroffen. Zo verklaarde de verbalisant die het sporenonderzoek uitvoerde: ‘Op de achterzijde van het shirt zag ik vijf rafelige beschadigingen door de stof van de kleding. (…) Deze beschadigingen (…) zouden kunnen passen bij beschadigingen ontstaan door een steekwapen. (..)’ [5]
Door een persoon meermalen met een mes met kracht aan de achterkant in het lichaam te steken, bestaat, naar algemene ervaringsregels, een aanmerkelijke kans dat die persoon letsel oploopt aan vitale organen waarvan zijn dood het gevolg kan zijn. Verdachte heeft het slachtoffer met het mes in zijn long en zijn nier geraakt. De omstandigheid dat aangever nog leeft en niet meer letsel heeft opgelopen, is niet aan verdachte te danken. De aanmerkelijke kans bestond dat aangever zou komen te overlijden ten gevolge van het handelen door de verdachte. Uit de aard van zijn handelen, dat verdachte op de terechtzitting nog heeft voorgedaan (een soort omhelzing met vijf maal steken in de rug), blijkt dat verdachte die kans op de koop heeft toe genomen.. Daaruit volgt dat bij de verdachte in ieder geval sprake is geweest van voorwaardelijk opzet gericht op de dood van aangever.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder
1 primairtenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 24 juni 2013 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, opzettelijk die [slachtoffer 1] meermalen met een mes,
,in diens (onder)rug, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 24 juni 2013 werden in Arnhem door verdachte diverse opmerkingen gemaakt richting verbalisant [slachtoffer 2], brigadier van politie Gelderland-Midden. [6]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde feit.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit meent de verdediging dat de woorden ‘jij bent zo als eerste aan de beurt, vuile kankerhoer’ geen dreiging bevat. De woorden ‘ik steek er nog meer kapot en zij is als eerste aan de beurt’ zijn niet direct geuit jegens aangeefster.
Ten aanzien van het cumulatief tenlastegelegde feit stelt de verdediging zich op het standpunt dat dit dezelfde woorden betreft als in het primair tenlastegelegde feit. Derhalve is er sprake van ne bis in idem en moet het openbaar ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard. Het subsidiair tenlastegelegde ziet ook op een bedreiging die niet direct aan het slachtoffer is geuit.
Beoordeling door de rechtbank
Aangeefster heeft verklaarde dat zij hoorde dat verdachte tegen haar zei: ‘Jij bent zo als eerste aan de beurt vuile kankerhoer.’ [7] Aangeefster verklaarde: ‘Ik begreep achteraf van mijn (…) collega dat hij ook had gehoord dat verdachte had gezegd dat hij er nog meer kapot zou steken en dat ik als eerste aan de beurt was.’ [8]
Aangeefster is dus op de hoogte geraakt van de bedreiging die buiten haar aanwezigheid tegen haar geuit is. Gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder het feit dat verdachte de bedreiging tegen een directe collega van aangeefster uitte alsmede de woorden die hij bezigde, kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de bedreigingen ter kennis van aangeefster zouden komen. Dat was gezien de inhoud van die uitlating ook kennelijk de bedoeling.
De rechtbank stelt vast dat aangeefster hierdoor de redelijke vrees kon krijgen dat verdachte deze bedreigingen ten uitvoer zou leggen. Dit wordt versterkt door de context waarin het feit gepleegd werd, immers verdachte werd op dat moment als verdachte aangemerkt van een ernstig steekincident. Ook verklaarde aangeefster: ‘Doordat de verdachte mij bleef bedreigen, ook op het moment dat de verdachte dacht dat ik weg was, maakte dat ik de bedreigingen wel serieus nam.’ [9]
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
2.
hij op tijdstippen op 24 juni 2013 te Arnhem [slachtoffer 2] brigadier van politie Gelderland-Midden telkens heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd :"Jij bent als eerste aan de beurt vuile kankerhoer" en "Ik steek er nog meer kapot en zij is als eerste aan de beurt".
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
‘poging tot doodslag’
Ten aanzien van feit 2:
‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’
De feiten zijn strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
Voorts vordert de officier van justitie dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met daar aan gekoppeld de voorwaarden zoals gesteld in het reclasseringsrapport.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de terbeschikkingstelling met voorwaarden. Ten aanzien van de gevangenisstraf heeft de verdediging gepleit voor een straf gelijk aan het voorarrest.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
 het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd
8 november 2013; en
 een voorlichtingsrapportage van Stichting Reclassering Nederland, d.d. 27 juni 2013,
betreffende verdachte;
 een voorlichtingsrapportage van Stichting Reclassering Nederland, d.d. 3 januari 2014, betreffende verdachte;
 een multidisciplinair rapport van drs. [psycholoog 1] en drs. [psycholoog 2], psycholoog, gedateerd 2 september 2013 en van mevr. dr. [psychiater], psychiater, gedateerd 30 augustus 2013.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft gepoogd om een ander te doden, door hem meermalen met een mes in diens rug te steken. Dit feit betreft een misdrijf als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 1 van het Wetboek van Strafrecht waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is.
De ernst van het begane feit, de veelvuldigheid van voorafgegane veroordelingen en de veiligheid van anderen, eisen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling.
Volgens het multidisciplinair rapport is bij verdachte sprake van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale-, borderline- en paranoïde persoonlijkheidstrekken. Ook heeft verdachte vanaf jonge leeftijd een heroïne-, methadon- en alcohol-afhankelijkheid ontwikkeld. Het rapport beschrijft dat bovenstaande meespeelde bij het gepleegde feit, in die zin dat verdachte minder controle had over zijn agressieve impulsen.
De rechtbank stelt op grond van het bovenstaande vast dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en dat verdachte het feit verminderd kan worden toegerekend.
De rechtbank is verder, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat verdachte dringend behandeling behoeft. Verdachte heeft een zeer omvangrijk strafblad en een zeer omvangrijk behandelverleden. De psychiater en de psychologen hebben gerapporteerd dat, om herhaling van het delict te voorkomen, het noodzakelijk is dat aandacht besteed wordt aan de verslaving, de persoonlijkheidsproblematiek en dat er moet worden toegewerkt naar een stabielere psychosociale context. Gezien de ernst van bovenstaande en het daaraan gerelateerde delict risico, achten psychologen en psychiater een langdurige klinische behandeling aangewezen. Hoewel er aanvankelijk onduidelijkheid was over het juridische kader waarbinnen de behandeling plaats diende te vinden, heeft de rechtbank de overtuiging gekregen dat een terbeschikkingstelling met voorwaarden passend, geboden is.
Verdachte heeft zijn intake bij forensische verslavingskliniek [kliniek] doorlopen en gebleken is dat hij daar kan starten met een proefbehandeling van vier maanden. Wanneer dit goed wordt afgerond, zal een lange klinische behandeling worden ingezet. Als blijkt dat de behandeling bij [kliniek] niet voldoende doeltreffend blijkt, zal vanuit [kliniek] gekeken worden naar een andere behandelplaats.
Verdachte heeft bij voornoemd onderzoek alsmede ter terechtzitting verklaard dat hij zich graag onder behandeling wil laten stellen binnen [kliniek]. Nu voldaan is aan alle wettelijke voorwaarden daartoe, zal de rechtbank een TBS met voorwaarden opleggen.
Gelet op de ernst van het feit en het gegeven dat het feit verdachte wel, zij het verminderd, kan worden toegerekend, zal de rechtbank naast de maatregel van TBS met voorwaarden, aan verdachte tevens een gevangenisstraf opleggen. Het bewezenverklaarde delict en de problematiek van verdachte zijn van een zodanige ernst dat vastgesteld moet worden verdachte een ernstig gevaar vormt voor leven en gezondheid van derden.
De rechtbank stelt vast dat de ernst van het feit op zich zonder meer voldoende aanleiding geeft aan verdachte een langdurige gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank is echter van oordeel dat het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen zwaarder gewogen moet worden dan het vergeldingsbelang en dat in die belangenafweging het belang van de verdachte om op korte termijn te starten met een behandeling moet voorgaan op een maandenlange onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dit temeer nu gebleken is dat de klinische behandeling bij [kliniek] in elk geval een periode van 1,5 jaar zal duren.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zijnde: een blauwe spijkerbroek, een bruin lederen jack, een blouse en een paar bruine schoenen aan de verdachte zullen moeten worden teruggegeven.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.500,-.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot betaling van het bedrag van € 1.500,- toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De vordering van [slachtoffer 1] is niet betwist door de verdediging en komt de rechtbank gegrond voor. De rechtbank zal de vordering dan ook in haar geheel toewijzen. Hoewel de verdediging heeft verzocht hierbij niet de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, ziet de rechtbank in de argumenten zoals opgevoerd door de verdediging, geen reden om deze te laten prevaleren boven de zekerheid van betaling aan [slachtoffer 1].
De rechtbank zal derhalve ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 37a, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeeltverdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden.
Beveeltovereenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde straf.
Gelastdat veroordeelde
ter beschikking wordt gesteld enstelt daarbij de volgende voorwaarden:
- veroordeelde zal zich melden bij Reclassering IrisZorg [adres] en zich blijven melden zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Veroordeelde dient medewerking te verlenen aan huisbezoeken;
- veroordeelde zal zich onthouden van het gebruik van alcohol en drugs en is verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan blaastesten en urinecontroles;
- veroordeelde zal meewerken aan een plaatsing in een nog nader door NIFP/IFZ te bepalen forensisch RIBW en zal zich houden aan de daar geldende afspraken en het (dag)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- veroordeelde zal zich laten opnemen in en behandelen door [kliniek] of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP/IFZ. Hij dient zicht te houden aan de daar geldende afspraken en het (dag)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld. Aansluitend aan de klinische behandeling volgt ambulante behandeling voor de verslavingsproblematiek van betrokkene bij de Polikliniek van IrisZorg of een soortgelijke instelling;
- veroordeelde zal zich gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, welke hem namens Reclassering IrisZorg gegeven worden;
- veroordeelde zal zich houden aan de behandelvoorschriften van de behandelaars van [kliniek] of een soortgelijke instelling en de Polikliniek van IrisZorg. Dit geldt ook ten aanzien van middelengebruik, vrijheden, urinecontroles en medicatiebeleid;
- veroordeelde zal Reclassering IrisZorg op de hoogte houden van de inhoud en voortgang van de behandeling;
- veroordeelde zal toestaan dat Reclassering IrisZorg door de behandelende instelling over de behandeling wordt ingelicht;
- veroordeelde dient bijzonderheden, van welke aard dan ook, die de begeleiding kunnen belemmeren direct aan de reclassering te melden;
- veroordeelde zal zich onthouden van criminele activiteiten en/of ongeoorloofde praktijken en/of fysieke agressie;
- veroordeelde kan slechts veranderen van woonsituatie, zoals verhuizen, na overleg en met goedkeuring van de reclassering;
- veroordeelde zal zich constructief en open opstellen in het contact met de medewerker van de reclassering en zal inzicht geven in zijn psychosociaal functioneren;
- veroordeelde heeft een zinvolle dagbesteding;
- veroordeelde geeft toestemming aan de reclassering om contact op te nemen met relevante personen en of instellingen, voor zover dit noodzakelijk is in het kader van het toezicht, door indien gewenst daarvoor een verklaring van geen bezwaar te ondertekenen;
- veroordeelde zal iedere zes maanden een pasfoto, welke niet ouder is dan zes maanden, afgeven aan de reclassering welke gebruikt kan worden voor opsporingsdoeleinden in het geval hij zich aan het toezicht van de reclassering onttrekt;
- veroordeelde dient te allen tijde telefonische bereikbaar te zijn voor de reclassering;
Beveeltde teruggave van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
een blauwe spijkerbroek, een bruin lederen jack, een blouse en een paar bruine schoenen, aan de veroordeelde.
Aldus gewezen door:
mr. L.C.P. Goossens (voorzitter), mr. C. van Linschoten en mr. J.M.J.M. Doon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. Miedema, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 januari 2014.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de regiopolitie Gelderland-Midden, AVZ/Staf District Leiding, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL078L 2013066897-38, gesloten op 25 augustus 2013 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 8 oktober 2013.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 49, regel 6 van onder; de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 7 januari 2014.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 49, voor zover hiervoor weergegeven.
5.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 92, voor zover hiervoor weergegeven
6.Proces-verbaal van aangifte, p. 135-137; de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 8 oktober 2013.
7.Proces-verbaal van aangifte, p. 136, voor zover hiervoor weergegeven.
8.Proces-verbaal van aangifte, p. 136, voor zover hiervoor weergegeven.
9.Proces-verbaal van aangifte, p. 136, voor zover hiervoor weergegeven.