In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 april 2014 uitspraak gedaan over de proceskostenvergoeding in bezwaar met betrekking tot de WOZ-waarden van 42 panden, waarvan er tien zijn verminderd. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarden die door de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen waren vastgesteld. De heffingsambtenaar verklaarde de bezwaren tegen tien panden gegrond en kende een proceskostenvergoeding toe van € 352,50. Eiseres ging in beroep tegen de hoogte van deze vergoeding, waarbij de gemachtigde een hogere vergoeding van € 528,75 bepleitte. Tijdens de zitting werd duidelijk dat er een vergissing was gemaakt in het beroepschrift, waarbij een te hoog bedrag was genoemd. De rechtbank oordeelde dat de bezwaren als één bezwaar moesten worden aangemerkt, omdat ze betrekking hadden op één aanslagbiljet. De rechtbank volgde de lijn van de Hoge Raad, die in een eerder arrest had geoordeeld dat bij meerdere besluiten op één aanslagbiljet sprake is van één bezwaar. De rechtbank overwoog dat, hoewel er geen sprake was van samenhangende zaken, de zwaarte van de zaak wel een rol speelde bij de bepaling van de proceskostenvergoeding. Uiteindelijk werd de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 546,75, met een totale vergoeding van € 1.033,75 voor de kosten in bezwaar en beroep. De rechtbank vernietigde de eerdere uitspraken op bezwaar voor zover deze de kostenvergoeding betroffen en gelastte de heffingsambtenaar het griffierecht van € 318 te vergoeden.