Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.(voorheen
1.De procedure
- de beschikking van 26 april 2013
- het deskundigenbericht d.d. 2 december 2013
- de brief van [verzoeker] d.d. 19 december 2013, houdende specificatie van de kosten van rechtsbijstand
- de brief van [verzoeker] d.d. 22 januari 2014, houdende de reactie van [verzoeker] op het deskundigenbericht, vergezeld van een kostenspecificatie
- de brief van Achmea d.d. 27 januari 2014, houdende de reactie van Achmea op het deskundigenbericht
- de brief van Achmea d.d. 27 januari 2014, houdende reactie op de door [verzoeker] overgelegde kostenspecificaties.
2.De beoordeling
a. acht u [verzoeker] -gelet op de beperkingen als opgenomen bij het antwoord op vraag 1h in de rapportage van Bronsema d.d. 25 november 2010 (los van de werktijden)- in staat om als gevangenispredikant een 36-urige werkweek te maken, waarbij van alle nevenactiviteiten van [verzoeker] wordt geabstraheerd?
b. indien u voormelde vraag ontkennend beantwoord: voor hoeveel uren per week acht u [verzoeker] in staat om als gevangenispredikant werkzaamheden te verrichten?
c. bestaat er voor [verzoeker] -gelet op zijn opleiding, leeftijd en ervaring- een reëel vooruitzicht om gedurende het aantal uren dat hij volgens u niet is staat is om zijn werkzaamheden als gevangenispredikant te verrichten, inkomsten uit andere werkzaamheden te verwerven, en zo ja, wat zouden daarvan de te verwachten inkomsten kunnen zijn?
d. welke andere feiten en/of omstandigheden, gebleken uit het onderzoek, zijn van belang voor een goed begrip van de zaak?
”Rekening houdend met de aangegeven beperkingen, acht ik [verzoeker] voor 30,6 uren (van de oorspronkelijk 36 uren) per week geschikt, om zijn werkzaamheden als gevangenispredikant te vervullen. Ik acht hem voor 5,4 uren per week ongeschikt voor het houden van groepsgesprekken. Dit houdt in dat ik [verzoeker], rekening houdend met alle voor hem geldende beperkingen, voor 30,6 uren per week geschikt acht om zijn werkzaamheden als gevangenispredikant te verrichten. Dit is niet overeenkomstig de door [verzoeker] gerealiseerde re-integratie van 26 uren per week.”
”Gelet op zijn ervaring is [verzoeker] aangewezen op ongeveer gelijksoortige werkzaamheden, zoals het werken met en begeleiden van mensen in het vrije bedrijf. Hierbij valt te denken aan vormen van maatschappelijk werk; werkzaamheden als (personal) coach. De belastingen daarin zijn eerder zwaarder dan lichter of gelijk aan de belastingen in het beroep van gevangenispredikant. In het vrije bedrijf worden eisen gesteld zoals ten aanzien van prestaties/targets.
Uit het rapport van de deskundige (bladzijde 5) blijkt immers dat de functie van [verzoeker] een formatieplaats betreft voor 28 uren per week. Het had op de weg van [verzoeker] gelegen om gemotiveerd te stellen dat zijn werkgever hem niet de mogelijkheid kan/wil bieden om
28 uur als gevangenispredikant werkzaam te zijn. Nu [verzoeker] dat niet heeft gedaan, moet het derhalve mogelijk zijn dat [verzoeker] 28 uur per week als gevangenispredikant werkzaam kan zijn. Het is aan de andere kant niet reëel te veronderstellen dat de werkgever van [verzoeker] de functie van [verzoeker] zal (willen) uitbreiden tot 30,6 uur per week. Dat komt voor rekening en risico van Achmea.
De restcapaciteit van [verzoeker] wordt daar waar het zijn beroep van gevangenispredikant betreft dan ook gesteld op 28 uur per week.
Voorop wordt gesteld dat de door Achmea veronderstelde neveninkomsten uit het bedrijf [bedrijf] zijn besproken tijdens de voortzetting van de mondelinge behandeling van dit deelgeschil op 11 oktober 2012. Tijdens die behandeling heeft [verzoeker] aangevoerd dat bedoelde onderneming niet van de grond is gekomen (er was slechts sprake van voorbereidende werkzaamheden) en dat hij wegens verschil van inzicht met zijn mede-vennoot verder heeft afgezien van bedoelde onderneming. Dit is door Achmea destijds niet weersproken. Nu Achmea ook in de reactie op het deskundigenbericht van Van Summeren verder niet rept over bedoelde onderneming, moet er in deze van worden uitgegaan dat [verzoeker] geen neveninkomsten uit die onderneming heeft of zal ontvangen.
Met de deskundige is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van [verzoeker] moet worden gedacht aan ongeveer gelijksoortige werkzaamheden als die van gevangenispredikant, zoals het werken met en begeleiden van mensen in het vrije bedrijf. Voor deze functies zou [verzoeker] moeten worden bijgeschoold, wat volgens Van Summeren geen reële optie is, gelet op de beperkingen van [verzoeker], waarbij het bovendien nog volgens de deskundige niet waarschijnlijk is dat [verzoeker] met een voltooide opleiding een reële kans heeft op de arbeidsmarkt.
Een functie als looptrainer/therapeut, ook al heeft [verzoeker] wel affiniteit met hardlopen en heeft hij volgens Achmea de cursus looptrainer 2 en de cursus runningtherapie met goed gevolg afgerond (zie verweerschrift onder randnummer 25), wat niet is weersproken, ligt zo ver af van de functie van gevangenispredikant dat van [verzoeker] in het kader van zijn schadebeperkingsplicht jegens Achmea niet kan worden gevergd om als looptrainer/therapeut aan de slag te gaan. Het is overigens maar zeer de vraag of [verzoeker] bedoelde activiteiten in zijn betrekking van gevangenispredikant (uitgaande van 28 uur per week) kan inpassen op zodanige wijze dat een enigszins gelijkmatige werkweek ontstaat.
€ 432,-- (€ 1.080,-- x 0,8 x 50%).
“van enkele duizenden euro’s”, moeten partijen worden geacht dit onderdeel van de schade zelf te kunnen regelen.
Mede in aanmerking genomen dat [verzoeker] nog gedurende 26 uur per week betaalde werkzaamheden verricht, is er geen aanleiding om het -overigens niet nader toegelichte- verzoek van [verzoeker] om Achmea te veroordelen tot betaling van een aanvullend voorschot van € 5.000,-- toe te wijzen.
Anders dan Achmea heeft aangevoerd, komt het niet aannemelijk voor dat indien [verzoeker] voorafgaand aan dit deelgeschil de voor Achmea relevante informatie aan Achmea en de medici die [verzoeker] hebben gezien zou hebben verstrekt, het nimmer tot het onderhavige deelgeschil zou zijn gekomen. Immers, nadat bedoelde informatie bekend is geworden, heeft Achmea zich op het standpunt gesteld dat er ten aanzien van [verzoeker] in het geheel geen sprake is van verlies aan verdienvermogen en was tussenkomst van de rechtbank noodzakelijk om dit geschilpunt te beslechten.
De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om te oordelen dat [verzoeker] in het kader van het partijen verdeeld houdende geschil als een onbetrouwbare wederpartij moet worden beschouwd. De rechtbank verwijst in dit verband naar haar beschikking van 8 november 2012 (r.o. 2.10.). Ook dit verweer van Achmea kan er niet toe leiden dat [verzoeker] in de proceskosten van Achmea zou moeten worden veroordeeld.
Dit betekent dat de rechtbank toekomt aan de begroting van de kosten van het deelgeschil.
€ 5.183,23. [verzoeker] is daarbij uitgegaan van een uurtarief van € 297,--, te vermeerderen met 6% kantoorkosten en 19% BTW en een griffierecht van € 800,--.
Bij zijn aanvullend verzoekschrift begroot [verzoeker] de tot dan toe gemaakte kosten op
€ 10.993,31 te vermeerderen met de gemaakte kosten vanaf 20 september 2012 ad
€ 14.446,94. Tevens is bijgesloten een declaratie d.d. 19 december 2013 ad € 7.826,16, betrekking hebbend op de van 22 november 2012 tot en met 19 december 2013 gemaakte kosten.
Tot slot heeft [verzoeker] bij brief van 22 januari 2014 een declaratie ad € 1.485,64 overgelegd, welke betrekking heeft op de van 19 december 2013 tot en met 22 januari 2014 gemaakte kosten.
Bij elkaar komt dit neer op een bedrag van € 23.758,74.
Met Achmea is de rechtbank van oordeel dat van de raadsman van [verzoeker] bij een dergelijk tarief verwacht mag worden dat hij sneller en efficiënter kan werken dan een niet in letselschadezaken gespecialiseerde advocaat. De vraag in hoeverre het redelijk is om alle door de advocaat van [verzoeker] opgevoerde kosten ten laste van Achmea te laten komen, zal tegen deze achtergrond worden beoordeeld.
Teneinde mogelijk misverstand te voorkomen is met hetgeen hierna ten aanzien van de kosten zal worden overwogen en beslist niet tevens gezegd dat de advocaat van [verzoeker] voor de aan [verzoeker] verleende diensten aan [verzoeker] niet méér in rekening zou mogen brengen dan na te melden bedrag. De vraag welke kosten de advocaat van [verzoeker] in redelijkheid aan [verzoeker] in rekening mag brengen, ligt niet ter beoordeling aan de rechtbank voor en het antwoord op die vraag wordt niet enkel bepaald door het bedrag aan kosten dat in redelijkheid voor rekening van Achmea dient te komen.
Ter zake van voorbereiding verzoekschrift, bestuderen verweerschrift, voorbereiding van de mondelinge behandeling van het deelgeschil ter zitting van 16 januari 2012 en het bijwonen van de zitting inclusief (bescheiden reistijd) begroot de rechtbank de in redelijkheid te vergoeden tijdsbesteding op 12 uren.
Na voormelde mondelinge behandeling heeft deskundige Bronsema nader gerapporteerd, heeft [verzoeker] een aanvullend verzoekschrift ingediend en heeft op 11 oktober 2012 een tweede mondelinge behandeling plaatsgevonden. Voor de hiermee verband houdende werkzaamheden van de advocaat van [verzoeker] komt een tijdsbesteding van 6 uren redelijk voor. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat “het dossier” al bekend is bij de advocaat.
Bij elkaar zijn dat 18 uren.
De rechtbank heeft in evengemelde beschikking onder 2.8. overwogen dat zij uit de houding van partijen afleidt, dat partijen zonder hulp van de rechtbank niet in staat zullen zijn om in onderling overleg tot de benoeming van een arbeidsdeskundige en tot een gemeenschappelijke vraagstelling te komen. Hiermee is het geschil zozeer van het normale type deelgeschil gaan afwijken, dat het niet langer gerechtvaardigd is om de na de tweede mondelinge behandeling door [verzoeker] gemaakte kosten te begroten overeenkomstig het bepaalde in artikel 1019 aa Rv.
De na de tweede mondelinge behandeling gemaakte kosten zullen worden begroot volgens het gebruikelijke liquidatietarief. Daar waar [verzoeker] in zijn brief van 10 april 2013 heeft aangegeven dat hij geen commentaar heeft op het aanvullend rapport van Bronsema en in die brief voor de aan Van Summeren te stellen vragen heeft verwezen naar de inhoud van zijn aanvullend verzoekschrift, wordt deze brief gewaardeerd als een akte zonder bijzondere inhoud (0 punten).
-6 uur- (als gevolg van de verhoging van de BTW per 1 oktober 2012) met 21% (€ 396,67). In totaal komt dit neer op € 6.781,22. Anders dan waarvan [verzoeker] aanvankelijk is uitgegaan, bedraagt het verschuldigde griffierecht € 260,--. Het totaal van de kosten van deelgeschil komt daarmee op € 7.041,22.
2.26. Het vorenstaande leidt tot na te melden beslissing.
Het meer of anders verzochte wordt afgewezen.
3.De beslissing
15 februari 2004 overkomen ongeval voor rekening van Achmea zullen komen en verstaat dat het NRL zich daarbij dient te beperken tot de post verlies arbeidsvermogen op basis van 8 uur per week als voormeld alsmede de pensioenschade op dezelfde basis,