ECLI:NL:RBGEL:2014:2216

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 maart 2014
Publicatiedatum
2 april 2014
Zaaknummer
2014/6
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • H.P.M. Kester
  • C. van Linschoten
  • G. Noordraven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in civiele procedure na onjuiste beslissing tot vonnis

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 27 maart 2014 een beschikking gegeven in een wrakingsprocedure. Het verzoek tot wraking was ingediend door mr. J. Zandberg, advocaat te Zevenaar, namens zijn cliënt, de verzoeker. De wraking was gericht tegen de behandelend rechter, mr. [rechter sub 1], en de rolrechter, mr. [rechter sub 2]. De verzoeker stelde dat de rechters ten onrechte een voor hem ongunstige beslissing hadden genomen, enkel op basis van uitlatingen van de wederpartij, en dat dit de indruk van vooringenomenheid versterkte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek is ingediend naar aanleiding van een beslissing om de zaak voor vonnis te bepalen, die volgens de verzoeker onterecht was. De rechters hebben echter aangegeven dat deze beslissing herstelbaar was en ook daadwerkelijk is hersteld. De rechtbank benadrukte dat wraking alleen mogelijk is op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker niet voldoende concrete feiten had aangedragen die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakten.

De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot wraking niet ontvankelijk was voor zover de gronden pas bij pleitnota waren aangevoerd en wees het verzoek voor het overige af. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beschikking.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Wrakingskamer
Zaaknummer: ARN 2014/6
Beschikking van 27 maart 2014
in de zaak van
mr. J. Zandberg, advocaat te Zevenaar, namens [verzoeker],
verzoeker tot wraking,
tegen
mrs. [rechter sub 1] en [rechter sub 2], in hun hoedanigheid van rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek d.d. 27 januari 2014
- faxbericht met bijlage van mr. J. Zandberg d.d. 28 januari 2014
- het schriftelijke verweer van mr. [rechter sub 2] d.d. 6 februari 2014
  • het schriftelijke verweer van mr. [rechter sub 1] d.d. 26 februari 2014
  • de pleitaantekeningen van mr. J. Zandberg, overgelegd ter zitting van 13 maart 2014.
Bij de mondelinge behandeling van 13 maart 2014 zijn verschenen:
- mr. J. Zandberg en zijn cliënt, de heer [verzoeker].
Mrs. [rechter sub 1] en [rechter sub 2] hebben laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mrs. [rechter sub 1] als behandelend rechter en [rechter sub 2] als rolrechter in de zaak met nummer C/05/238276
tussen [verzoeker] en [persoon x].
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat in genoemde procedure op 14 augustus 2013 een comparitie van partijen is geweest, waarna partijen zijn verwezen naar mediation. In afwachting van de resultaten van het mediationtraject is de zaak op de parkeerrol gezet van 13 november 2013. Van de zijde van verzoeker is op enig moment een incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend, welke vordering bij vonnis van 4 december 2013 is afgewezen. De zaak is vervolgens op de parkeerrol gezet van 29 januari 2014. De advocaat van de wederpartij heeft op 23 januari 2014 de rechtbank verzocht om vonnis te wijzen. Tevens heeft de advocaat van de wederpartij verhinderdata aan de rechtbank doorgegeven. Vervolgens is op 27 januari 2014 namens de rolrechter (mr. [rechter sub 2]) en in overleg met de behandelend rechter (mr. [rechter sub 1]) aan verzoeker en de wederpartij bericht dat de rechtbank heeft beslist om vonnis te wijzen.
2.2
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat de gewraakte rechters ten onrechte – immers, enkel op basis van uitlatingen van de wederpartij – een voor verzoeker ongunstige beslissing hebben genomen. Daarbij komt dat
mr. [rechter sub 1] in een tussenvonnis al een onbegrijpelijk oordeel heeft gegeven over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter, hetgeen op zichzelf geen grond voor wraking vormt, maar wel het beeld van vooringenomenheid versterkt.
2.3
Mrs. [rechter sub 1] en [rechter sub 2] hebben laten weten dat zij niet in de wraking berusten en hebben daartegen verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 36 en 37 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
3.2
In het schriftelijke wrakingsverzoek is verwoord dat de gewraakte rechters blijk hebben gegeven van vooringenomenheid door een voor hem ongunstige beslissing te nemen. Immers, de rechters hebben ten onrechte en enkel op basis van mededelingen van de wederpartij beslist de zaak voor vonnis te bepalen. Deze indruk van vooringenomenheid wordt versterkt door twee onbegrijpelijke (of in ieder geval onwelgevallige) vonnissen in incidenten.
3.3
Mrs. [rechter sub 2] en [rechter sub 1] stellen dat sprake is geweest van een onjuiste voorstelling van zaken op basis waarvan de beslissing is genomen om de zaak voor vonnis te bepalen, maar dat deze vergissing herstelbaar was en ook hersteld is. Zij zien dan ook geen grond voor wraking. Daarnaast wordt opgemerkt dat een inhoudelijke beslissing en onwelgevallige beslissingen zoals verzoeker die leest in de incidentele vonnissen geen reden is voor wraking.
3.4
De klachten van verzoeker zijn in wezen gericht tegen de - na overleg met
mr. [rechter sub 1] genomen - beslissing van mr. [rechter sub 2] om de zaak van verzoeker en zijn wederpartij voor vonnis te bepalen. Bij de beoordeling van deze grond voor wraking stelt de rechtbank voorop dat uit een dergelijke beslissing over de voortgang van het proces weliswaar een oordeel van de rechter blijkt, maar dat een dergelijke procesbeslissing, ook als verzoeker die als negatief voor hem opvat, in de regel geen grond voor wraking kan vormen. De rechtbank ziet in onderhavig geval geen grond voor een ander oordeel. Daarbij neemt de rechtbank mede in overweging dat de beslissing voor herstel vatbaar was en ook hersteld is en dat niet is gebleken dat de beslissing is genomen met als doel om verzoeker te schaden in zijn procespositie.
De beslissing van de behandelend rechter inzake de bevoegdheid van de Nederlandse rechter betreft een inhoudelijke beslissing die, zoals hiervoor reeds uiteengezet, geen grond kan opleveren voor wraking
3.5
Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker pleitaantekeningen overgelegd, waarin hij, naast het hierboven besprokene, nog diverse argumenten aanvoert die tot de conclusie leiden dat de rechter in deze zaak niet onpartijdig is. Hiertoe overweegt de rechtbank dat ingevolge artikel 37 lid 3 Rv alle feiten en omstandigheden tegelijk dienen te worden voorgedragen. Uit die bepaling in samenhang met lid 4 volgt dat alleen nieuwe feiten en omstandigheden die aan de verzoeker pas nadat hij het wrakingsverzoek heeft gedaan, bekend zijn geworden, nog een rol kunnen spelen bij de beoordeling van het wrakingsverzoek. Niet gesteld of gebleken is dat de bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek aangevoerde feiten en omstandigheden pas na het wrakingsverzoek aan verzoeker bekend zijn geworden. Voor zover deze gronden aan het wrakingsverzoek ten grondslag liggen, is het verzoek dan ook niet ontvankelijk.
3.6
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het verzoek tot wraking niet ontvankelijk is voor zover de gronden voor het eerst bij pleitnota zijn aangedragen en voor het overige dient te worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
Verklaart het verzoek tot wraking niet ontvankelijk voor zover de gronden eerst bij pleitnota zijn aangevoerd en wijst het verzoek voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. H.P.M. Kester, voorzitter, en C. van Linschoten en G. Noordraven, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.J.W. Lambregts en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2014.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.