ECLI:NL:RBGEL:2014:2081

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
AWB-14_14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële tegemoetkoming voor gebruik eigen aangepaste auto in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe. Eiseres, een 54-jarige alleenstaande vrouw, ontving een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van haar eigen aangepaste auto, maar deze vergoeding werd per 1 januari 2014 beëindigd. De rechtbank oordeelde dat eiseres beperkt is in haar zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, en dat het college zich niet op het standpunt kan stellen dat eiseres zelfredzaam is enkel omdat zij in het bezit is van een auto. De rechtbank constateerde dat de beëindiging van de vervoerskostenvergoeding in strijd was met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De rechtbank oordeelde dat de cirkelredenering van verweerder niet houdbaar was, aangezien eiseres de auto nodig heeft om zelfredzaam te zijn. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie door de financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto met terugwerkende kracht voort te zetten. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 14/14

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. M.J.R. Roethof),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwete Elst, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de vervoerskostenvergoeding van eiseres ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) met ingang van 1 januari 2014 beëindigd.
Bij besluit van 22 november 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde D. Radstaat.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres ontving een individuele vervoersvoorziening bestaande uit een financiële (forfaitaire) tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto, sinds 1 juli 2003 gebaseerd op 2000 kilometer per jaar. In het kader van een heronderzoek in het kader van vervoer heeft TriviumPlus op 19 maart 2013 een rapport uitgebracht, waarin is geconcludeerd dat er bij eiseres geen sprake is van een participatieprobleem, omdat eiseres adequaat gebruik kan maken van de eigen auto en daarmee kan voorzien in haar vervoersbehoefte. Daarop heeft verweerder het primaire besluit genomen en dit gehandhaafd bij het bestreden besluit.
2.
Eiseres heeft aangevoerd dat zij voldoet aan de vereisten om voor de forfaitaire vervoersvoorziening in aanmerking te komen. Eiseres is een 54-jarige alleenstaande vrouw die hulpbehoevend is en een verplaatsingsbehoefte heeft. Uit onderzoek in 2003 is gebleken dat eiseres medisch gezien niet kan reizen met het collectief vervoer en dat eiseres voor vrijwel alle verplaatsingen afhankelijk is van de eigen auto. Door het wegvallen van de forfaitaire vervoersvoorziening kan eiseres haar auto niet meer betalen. Verweerder heeft daarnaast in het verleden een toezegging gedaan dat de (vergoeding van) kilometers niet afgebouwd zou worden.
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat eiseres zelfstandig in staat is om zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel. Dankzij een autoaanpassing kan eiseres gebruik maken van haar eigen auto, waardoor zij geen ondersteuning van verweerder nodig heeft. Er bestaat alleen een verplichting tot compensatie als wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 4 van de Wmo. Dat eiseres eerder wel een vervoersvoorziening van verweerder had, doet daar niet aan af. Deze is toegekend onder een eerdere Verordening ingevolge de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). Mocht eiseres in de toekomst geen auto meer hebben, dan ontstaat een nieuwe situatie. Het compensatiebeginsel van artikel 4 van de Wmo strekt niet zover dat verweerder gehouden is om een financieel probleem op het gebied van vervoer op te lossen. Dit zou neerkomen op inkomensondersteuning en daar is de Wmo niet voor bedoeld, aldus verweerder.
3.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, onder 6º, van de Wmo wordt onder maatschappelijke ondersteuning verstaan: het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer.
In artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wmo is - voor zover hier van belang - bepaald dat het college van burgemeester en wethouders ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6, van deze wet ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel.
In artikel 5, eerste lid, van de Wmo is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en over de voorwaarden waaronder personen die een aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
De in artikel 5, eerste lid, van de Wmo genoemde regels zijn neergelegd in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Overbetuwe 2011 (hierna: Verordening).
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Verordening bestaat het zich verplaatsen per vervoermiddel uit het kunnen doen van dagelijkse boodschappen, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het doen van gewenste activiteiten, alles binnen de regio.
4.
In het rapport van 19 maart 2013 van TriviumPlus is aangegeven dat eiseres een dagelijkse verplaatsingsbehoefte heeft voor activiteiten in het kader van het leven van alledag, bezoek aan familie, vrienden en kennissen en bezoek aan de huisarts en het ziekenhuis. Tevens is aangegeven dat eiseres minder dan 100 meter kan lopen, niet kan fietsen en is aangewezen op een auto dan wel 45 kilometerwagen. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee genoegzaam vast dat eiseres beperkt is in haar zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel als omschreven in de artikelen 4, eerste lid en onder c, van de Wmo en 15, eerste lid, van de Verordening.
Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder zich in dit geval niet op het standpunt stellen dat eiseres zelfredzaam is omdat zij in het bezit is van een auto. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit een cirkelredenering heeft gehanteerd. In de visie van verweerder is eiseres zelfredzaam omdat zij een eigen (aangepaste) auto heeft. Echter, eiseres maakt gebruik van de eigen auto omdat zij anders niet zelfredzaam is en heeft daarvoor de hierboven vermelde vervoersvoorziening nodig. Verweerder heeft niet bestreden dat eiseres is aangewezen op een aangepaste auto waarvan het gebruik is gekoppeld aan de vervoersvoorziening. Blijkens de gedingstukken is de forfaitaire vergoeding destijds verstrekt in de plaats van een vervoersvoorziening in de vorm van collectief vervoer, omdat voor dat laatste een contra-indicatie bestaat. Verweerder heeft alvorens het bestreden besluit te nemen geen onderzoek ingesteld naar de vraag of eiseres geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer. Naar het oordeel van de rechtbank moet het er daarom voor worden gehouden dat eiseres nog steeds niet in staat is hiervan gebruik te maken. Verweerder heeft evenmin de stelling van eiseres, dat zij zonder de forfaitaire vergoeding geen gebruik kan maken van haar auto, bestreden. Naar het oordeel van de rechtbank kan bij wegvallen van de vervoersvoorziening daarom niet volgehouden worden dat eiseres nog steeds zelfredzaam is.
5.
Ter zitting heeft verweerder betoogd dat eiseres momenteel € 400 per kwartaal aflost aan schulden en dat zij dat terug kan brengen naar zo’n € 200 per kwartaal. Op deze manier houdt eiseres geld over om haar auto te bekostigen.
De rechtbank kan verweerder hier niet in volgen. In zijn uitspraken van 25 november 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:2395, 2394 en 2390) heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) overwogen dat uit de wetsgeschiedenis moet worden afgeleid dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om artikel 4, tweede lid, van de Wmo, mede in verband met inkomenseffecten, te interpreteren in het licht van de artikelen 15 en 19 van die wet. In aanmerking genomen die effecten en hetgeen daarover in de parlementaire behandeling is overwogen betekent dit dat er bij het toekennen van individuele voorzieningen, naast of in plaats van de in de artikelen 15 en 19 van de Wmo bedoelde eigenbijdrageregeling, geen ruimte is om anders met het inkomen of vermogen van de aanvrager van een voorziening rekening te houden dan daarin is voorzien, ook niet met een beroep op de zelfredzaamheid van de aanvrager. De rechtbank is van oordeel dat aan de eigen verantwoordelijkheid van de burger in het kader van de Wmo substantieel betekenis toekomt bij de beoordeling van zijn zelfredzaamheid. Deze kan echter niet zover gaan, dat een individuele voorziening geheel of gedeeltelijk aan de aanvrager wordt onthouden op grond van zijn inkomen of vermogen. Dit zou leiden tot een doorkruising van de door de wetgever geregelde waarborgen van de artikelen 15 en 19 van de Wmo. Gemeenten zouden daardoor toch een door de wetgever niet gewenst inkomensbeleid kunnen gaan voeren. Bovendien zou een dergelijke toepassing van de Wmo de uitvoering van de anticumulatieregeling (anticumulatie van eigen bijdrage ingevolge de Wmo met de eigen bijdrage ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) frustreren.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het voorgaande evenzeer te gelden voor de schuldenproblematiek van eiseres. Immers mag het verlichten van de aflossingsverplichtingen van eiseres, waardoor zij per saldo meer overhoudt om in haar levensonderhoud te voorzien, gelet op de duidelijke jurisprudentie van de CRvB, niet leiden tot een weigering van de vervoersvoorziening met een beroep op de financiële zelfredzaamheid van eiseres.
6.
Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit dan ook in strijd met artikel 4 van de Wmo genomen.
7.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
8.
De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de vervoersvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto met ingang van 1 januari 2014 wordt voortgezet.
9.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.948 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het besluit van 3 mei 2013, bepaalt dat de vervoersvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto met ingang van 1 januari 2014 wordt voortgezet en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht groot € 44 aan haar vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.948.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. F.L. Verwijs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.