De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft op 27 maart 2014 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 21-jarige vrouw, die werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot afpersing en het medeplegen van gijzeling. De tenlastelegging betrof een incident dat zich voordeed tussen 18 en 22 november 2013, waarbij de verdachte en een medeverdachte een slachtoffer onder bedreiging van een vuurwapen zouden hebben gedwongen om geld te pinnen. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte, onder andere door camerabeelden en getuigenverklaringen. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte.
Tijdens de zitting op 13 maart 2014 werd de zaak behandeld, waarbij de verdachte werd bijgestaan door haar raadsman, mr. P.H.W.M. Roelofs. De rechtbank beoordeelde of er voldoende wettig bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank concludeerde dat de gedragingen van de verdachte niet duidden op een bewuste samenwerking met de medeverdachte, en dat er geen bewijs was dat de verdachte financieel gewin nastreefde. Gezien deze overwegingen sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten.
De uitspraak benadrukt het belang van bewijs en de noodzaak van een nauwe samenwerking tussen verdachten om te kunnen spreken van medeplegen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de handelingen van de medeverdachte, en dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van afpersing en gijzeling.