In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 25 maart 2014 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiseres, die verplicht was deel te nemen aan een onderzoek naar haar rijvaardigheid, heeft het besluit van het CBR bestreden. De aanleiding voor het besluit was een mededeling van de politie Gelderland-Midden, die op 13 maart 2013 het vermoeden heeft geuit dat eiseres niet langer over de vereiste rijvaardigheid beschikte. Dit vermoeden was gebaseerd op een aanrijding op 2 maart 2013, waarbij eiseres betrokken was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende grondslag was voor het vermoeden van ongeschiktheid, onderbouwd door het mutatierapport van de politie, waarin werd aangegeven dat eiseres gebrekkig rijgedrag vertoonde.
De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, die stelde dat er geen deugdelijke grondslag voor het vermoeden bestond en dat de aanrijding een ongelukkige samenloop van omstandigheden was, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de mededeling van de politie voldoende was om het CBR te verplichten tot het opleggen van een onderzoek naar de rijvaardigheid. De rechtbank benadrukte dat het CBR, op basis van de Wegenverkeerswet 1994, geen ruimte had voor een belangenafweging en dat het besluit om eiseres te verplichten tot deelname aan het onderzoek rechtmatig was.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.