ECLI:NL:RBGEL:2014:1978

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
21 maart 2014
Zaaknummer
240340
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake vorderingen van Blueline Accountants II B.V. tegen Lodder & Co Accountants en adviseurs

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 maart 2014 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Blueline Accountants II B.V. en Lodder & Co Accountants en Adviseurs. Blueline c.s. vorderde een verklaring voor recht dat de tussen partijen gesloten overeenkomsten niet rechtsgeldig tot stand zijn gekomen, omdat de maatschap Lodder & Co op het moment van sluiten van de overeenkomsten niet bestond. De rechtbank oordeelde dat de eiswijziging van Blueline c.s. tardief was en in strijd met een goede procesorde, en wees de vorderingen van Blueline c.s. af. De rechtbank overwoog dat de vorderingen niet toewijsbaar waren, zoals eerder beslist in een tussenvonnis van 13 november 2013. Blueline c.s. werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Lodder c.s. werden begroot op € 1.493,00.

In reconventie vorderde Lodder c.s. betaling van openstaande facturen. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van Lodder c.s. voor een deel toewijsbaar waren, met uitzondering van enkele facturen die onvoldoende waren onderbouwd. Uiteindelijk werd Blueline c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 57.082,15 aan Lodder Accountants, vermeerderd met contractuele rente. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, ondanks het verzet van Blueline c.s. tegen deze uitvoerbaarheid. De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/240340 / HA ZA 13-148
Vonnis van 5 maart 2014
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BLUELINE ACCOUNTANTS II B.V.,
gevestigd te Almere,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 2],
gevestigd te [plaats],
3.
[eiser sub 3],
wonende te [plaats],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 4],
gevestigd te [plaats],
5.
[eiser sub 5],
wonende te [plaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. J. Goemans te Arnhem,
tegen
1. de burgerlijke maatschap
LODDER & CO ACCOUNTANTS EN ADVISEURS,
gevestigd te Arnhem,
2. de burgerlijke maatschap
LODDER EN CO GOODWILL,
gevestigd te Arnhem,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VRIJHEID APELDOORN B.V.,
gevestigd te Arnhem,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. R. van Biezen te Leidschendam.
Eisers in conventie, verweerders in reconventie zullen hierna gezamenlijk Blueline c.s. (vrouwelijk enkelvoud) en ieder voor zich Blueline, [eiser sub 2], [eiser sub 3], [eiser sub 4] en [eiser sub 5] worden genoemd. Gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie zullen hierna gezamenlijk Lodder c.s. (vrouwelijk enkelvoud) en ieder voor zich Lodder Accountants, Lodder Goodwill en Vrijheid Apeldoorn worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 november 2013
  • de akte uitlaten facturen aan de zijde van Lodder c.s.
  • de antwoordakte tevens akte wijziging van eis in conventie aan de zijde van Bleuline c.s.
  • de akte uitlaten tegen wijziging van eis in conventie aan de zijde van Lodder c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
Blueline c.s. heeft in haar hiervoor genoemde akte haar eis gewijzigd. Het betreft een vermeerdering van de oorspronkelijke eis in die zin dat Blueline c.s. thans primair vordert een verklaring voor recht dat de tussen partijen gesloten overeenkomsten niet rechtsgeldig tot stand zijn gekomen en dat Blueline c.s. derhalve niets meer verplicht is aan Lodder c.s. Blueline c.s. voert daartoe aan dat haar inmiddels is gebleken dat de maatschap Lodder & Co Accountants en Adviseurs op het moment van sluiten van de overeenkomsten niet bestond en dat het onmogelijk is met een niet bestaande maatschap te contracteren. Volgens Blueline c.s. bestaan er daarom geen verbintenissen waaraan zij tegenover Lodder c.s. is gebonden.
2.2.
Lodder c.s. verzet zich tegen de wijziging van eis gezien de stand waarin de procedure zich bevindt. De eiswijziging is tardief en bovendien in strijd met een goede procesorde, aldus Lodder c.s.
2.3.
Artikel 130 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt – kort gezegd – dat, zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, de eiser bevoegd is zijn eis of de gronden daarvan te veranderen of te vermeerderen en dat de gedaagde daartegen bezwaar kan maken op grond dat de vermeerdering in strijd is met een goede procesorde. Van strijd met een goede procesorde is onder meer sprake als de eisvermeerdering of – verandering leidt tot een onredelijke vertraging van het geding en of tot de bemoeilijking van de verdediging van de gedaagde (o.m. Hoge Raad 12 oktober 1990, NJ 1991, 186).
2.4.
De rechtbank overweegt het volgende. In het tussenvonnis van 13 november 2013 is uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist dat de vorderingen van Blueline c.s. niet toewijsbaar zijn. Aldus is een eindbeslissing gegeven. In dit stadium van de procedure wil Blueline c.s. nu de grondslag van de vordering wijzigen, teneinde op die nieuwe grondslag alsnog haar vorderingen toegewezen te krijgen. Een dergelijke wijziging in dit stadium van het geding is in strijd met een goede procesorde. De wijziging van eis zal verder buiten beschouwing worden gelaten.
2.5.
De slotsom is dat de rechtbank blijft bij hetgeen zij heeft overwogen en beslist in het tussenvonnis van 13 november 2013. Gelet op hetgeen onder 5.4. van dat vonnis is overwogen zullen de vorderingen van Blueline c.s. worden afgewezen.
2.6.
Blueline c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Lodder c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 589,00
- salaris advocaat
904,00(2 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.493,00
in reconventie
Facturen Lodder c.s.
2.7.
In het tussenvonnis van 13 november 2013 is Lodder c.s. in de gelegenheid gesteld zich nader bij akte uit te laten over haar vorderingen en per factuur gemotiveerd aan te geven op grond waarvan de daarin opgenomen bedragen door Blueline zijn verschuldigd en per bedrag te vermelden of sprake is van een voorschot of van meerwerk.
2.8.
Naar aanleiding van voormeld vonnis heeft Lodder c.s. haar akte uitlaten facturen genomen, waarna Blueline, [eiser sub 2] en [eiser sub 4] bij antwoordakte hebben gereageerd. In deze antwoordakte voeren Blueline, [eiser sub 2] en [eiser sub 4] in de eerste plaats als nieuw algemeen verweer aan dat de maatschap Lodder & Co Accountants en Adviseurs op het moment van sluiten van de overeenkomsten niet bestond en dat het onmogelijk is met een niet bestaande maatschap te contracteren. Volgens Blueline, [eiser sub 2] en [eiser sub 4] zijn er derhalve geen rechtsgeldige overeenkomsten tot stand gekomen waardoor er ook geen verbintenissen bestaan waaraan zij tegenover Lodder c.s. zijn gebonden. De rechtbank passeert dit verweer. Blueline c.s. heeft haar stellingen op geen enkele wijze onderbouwd terwijl dat van haar, in deze fase van de procedure, wel had mogen worden verwacht. Hierna zal dan ook nader op de facturen van Lodder c.s. worden ingegaan.
2.9.
Als verweer tegen de verschuldigdheid van de facturen waarvan Lodder c.s. in deze procedure betaling vordert, voeren Blueline, [eiser sub 2] en [eiser sub 4] in algemene zin aan dat deze reeds zijn voldaan door verrekening in rekening-courant, dan wel dat sprake is van meerwerk waarvoor geen opdracht is gegeven, dan wel dat de vorderingen zijn verrekend met ten onrechte betaald meerwerk, dan wel dat sprake is van ten onrechte achteraf gefactureerde kosten over de periode van voor 6 oktober 2013. Voor zover dit verweer concreet is uitgewerkt, zal dat hieronder bij de beoordeling worden besproken. Voor zover dit verweer niet nader door Blueline, [eiser sub 2] en [eiser sub 4] is toegelicht of onderbouwd, wordt dat reeds hier als onvoldoende gemotiveerd verworpen.
2.10.
Bij de akte uitlaten facturen heeft Lodder c.s. producties overgelegd, genummerd 47 tot en met 59. Lodder c.s. heeft in de eerste plaats twee spreadsheets overgelegd (producties 47 en 48). Daarnaast heeft Lodder c.s. zeven zogenaamde “noten” met onderliggende stukken in het geding gebracht (producties 49 tot en met 55). Begrijpt de rechtbank het goed, dan zijn deze noten als toelichting op de spreadsheets bedoeld. Productie 56 heeft betrekking op “Meerwerk Aksos”. Als productie 57 zijn als “Alle onderliggende facturen” 31 facturen, al dan niet voorzien van een factuurspecificatie, overgelegd. Productie 58 bevat volgens Lodder c.s. het overzicht van de betalingen per factuur. Als productie 59 heeft Lodder c.s. met betrekking tot een tuchtzaak tegen [naam] een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 24 september 2013 overgelegd.
2.11.
Uit de spreadsheets blijkt dat Lodder c.s. de facturen met nummer 89100101 (€ 10.572,67), 89100120 (€ 268,35), 89100141 (€ 2.424,26), 89100159 (€ 5.502,91), 89120133 (€ 1.071,89) en 89120387 (€ 23.775,63) aanmerkt als “meerwerk”. Daarnaast merkt Lodder c.s. de factuur met nummer 89100160 (€ 49.131,68) gedeeltelijk aan als “meerwerk” (€ 9.147,68) en gedeeltelijk aan als “voorschot 2e halfjaar 2010” (€ 39.984,00). De facturen met nummers 89100158 (€ 48.635,30 waarvan € 7.765,30 openstaand) en 20100002 (€ 24.025,78 waarvan € 2.405,78 openstaand) hebben blijkens de spreadsheets betrekking op “BTW = nog openstaand”. De factuur met nummer 20100003 (€ 29.961,43) ziet blijkens de spreadsheets op “3% regeling 2e halfjaar 2010 + inleenkosten + rente”. De factuur met nummer 20110016 (€ 2.924,00) betreft blijkens de spreadsheets “rente”. De factuur met nummer 20120002 (€ 146,74 waarvan € 47,08 openstaand) heeft volgens de spreadsheets betrekking op “doorbelaste telefoonkosten”. De overige facturen betreffen volgens de spreadsheets voorschotten.
2.12.
Wat betreft de facturen met nummers 89100101, 89100120, 89100141, 89100159, 89100160, 89120133, 89120387, 20110016 en 20120002 heeft te gelden dat Lodder c.s. in de akte en in de “noten” niet, althans niet gemotiveerd, heeft toegelicht dat de daarin opgenomen bedragen daadwerkelijk zijn verschuldigd. Hetgeen onder 13. en 14. van de akte uitlaten facturen is vermeld, is onvoldoende om als gemotiveerde toelichting te worden aangemerkt. In zoverre heeft Lodder c.s. geen uitvoering gegeven aan hetgeen waartoe zij in het tussenvonnis van 13 november 2013 in de gelegenheid is gesteld, terwijl gesteld noch gebleken is dat daartoe een onoverkomelijk beletsel bestond. Geoordeeld wordt daarom dat Lodder c.s. haar vordering met betrekking tot de in deze overweging genoemde facturen onvoldoende heeft onderbouwd. De vordering met betrekking tot voornoemde facturen wordt dan ook afgewezen. Met betrekking tot de kwestie “Aksos” geldt dan nog in het bijzonder het volgende. Lodder c.s. heeft op zichzelf wel onderbouwd dat er voor dit meerwerk een opdracht is gegeven door Blueline. Lodder c.s. heeft echter niet aangegeven in welke factu(u)r(en) de door haar gestelde kosten van in totaal € 24.847,82 zijn doorberekend. Dit had wel mogen worden verwacht, gelet op hetgeen is overwogen onder 5.10. van het tussenvonnis van 13 november 2013. Daarom is het gestelde bedrag dat daarop betrekking heeft niet afzonderlijk toewijsbaar.
2.13.
De facturen met nummer 89110226, 89110269, 89110307 en 89110339 betreffen volgens Lodder c.s. voorschotten over augustus 2011, september 2011, oktober 2011 en november 2011 van ieder € 12.316,50. Lodder c.s. splitst dit bedrag telkens uit in een bedrag van € 10.085,25, dat Lodder c.s. baseert op artikel 5 van de basisafspraken opgenomen in bijlage 1 bij de akte van toetreding en bijlage 3 bij de akte van toetreding, en een bedrag van € 2.231,25, dat Lodder c.s. baseert op artikel 4 van de basisafspraken opgenomen in bijlage 1 bij de akte van toetreding (de zogenaamde 3% regeling). In noot 1 bij de akte uitlaten facturen licht Lodder c.s. toe dat deze bedragen zijn gebaseerd op de in dit verband door [eiser sub 3] in een email van 28 februari 2011 aan Lodder c.s. opgegeven bruto productie van € 750.000,00 op jaarbasis. Als concreet verweer tegen de verschuldigdheid van de in deze overweging genoemde facturen voeren Blueline, [eiser sub 2] en [eiser sub 4] aan dat niet alle door Blueline aan Lodder c.s. verrichte betalingen door Lodder c.s. zijn verantwoord, zoals de betaling van een bedrag van € 7.5050,54 verricht op 9 januari 2012 door Blueline conform een door haar als productie 7 overgelegde berekening en blijkens een in productie 8 in het geding gebracht betaalbewijs. Daarnaast heeft Lodder c.s. in weerwil van de tussen partijen gemaakte afspraken een bedrag van € 15.361,50 ter zake van een op naam van Blueline geopende bankrekening niet aan Blueline overgedragen, aldus Blueline, [eiser sub 2] en [eiser sub 4]. Zij stellen dan ook dat Lodder c.s. tot en met 2011 niets meer van hen te vorderen heeft.
2.14.
De rechtbank stelt vast dat Blueline, [eiser sub 2] en [eiser sub 4] de verschuldigdheid van de bedragen die door de hiervoor genoemde facturen bij Blueline in rekening zijn gebracht op zichzelf niet concreet betwisten, zodat gezien de onderbouwde stellingen van Lodder c.s. de vordering met betrekking tot deze facturen in beginsel toewijsbaar is. Blueline, [eiser sub 2] en [eiser sub 4] beroepen zich, naar de rechtbank begrijpt, op verrekening met de hiervoor genoemde bedragen van € 7.5050,54 en van € 15.361,50 (tezamen: € 22.867,04). Blueline, [eiser sub 2] en [eiser sub 4] hebben reeds bij conclusie van antwoord in reconventie onderbouwd gesteld dat Lodder c.s. deze bedragen ten onrechte niet in mindering heeft gebracht op hetgeen Lodder c.s. van hen te vorderen stelt te hebben en dat Lodder c.s. deze bedragen ook niet heeft verantwoord. Lodder c.s. heeft deze stelling niet betwist. Bovendien heeft Lodder c.s. voornoemde bedragen ter comparitie noch in de nadien door haar genomen aktes verantwoord. Daarom slaagt het beroep op verrekening. Hieraan kan niet afdoen dat het onder 5.9. van het tussenvonnis van 13 november 2013 genoemde beroep op verrekening is afgewezen, nu dat beroep op verrekening een ander verrekeningsberoep betrof omdat dat slechts betrekking had op de stelling van Blueline c.s. dat Lodder Accountants in de advisering aan Blueline zou zijn tekortgeschoten. Het onderhavige beroep op verrekening houdt daarmee geen verband. Bezien in het licht van dit alles wijst de rechtbank aan Lodder c.s. toe ter zake van voorschotten over augustus 2011, september 2011, oktober 2011 en november 2011 een bedrag van € 26.398,96 (€ 12.316,50 x 4 maanden minus € 22.867,04).
2.15.
De facturen met nummers 89110407, 89120004, 89120041, 89120080, 89120119, 89120157, 89120202, 89120250, 89120297, 89120349, 89120405 en 89120458 betreffen volgens Lodder c.s. voorschotten over januari tot en met december 2012. De factuur met nummer 89110421 betreft een voorschot BAV 2012, aldus Lodder c.s. Als rechtsgrond voor de verschuldigdheid van de in deze facturen opgenomen bedragen beroept Lodder c.s. zich op artikel 5 van de basisafspraken en artikel 4 daarvan (de 3% regeling). In noot 2 bij de akte uitlaten facturen licht Lodder c.s. toe dat deze bedragen zijn gebaseerd op de in dit verband door [eiser sub 3] in een email van 11 januari 2012 aan Lodder c.s. opgegeven bruto productie van € 800.000,00 op jaarbasis. Daarnaast stelt Lodder c.s. in noot 2 dat met ingang van november 2012 een nieuwe medewerker in dienst is getreden en dat daarom per die datum overeenkomstig de tussen partijen gemaakte afspraken het voorschot is verhoogd. Als verweer tegen de verschuldigdheid van de voorschotfacturen 2012, anders dan bij de voorschotfacturen 2011, voeren Blueline, [eiser sub 2] en [eiser sub 4] in hun antwoordakte onder meer aan dat er ten onrechte kosten in rekening zijn gebracht voor diensten die niet zijn afgenomen en voor diensten die niet zijn overeengekomen. Ter onderbouwing van deze stelling wijzen zij op hetgeen zij in dit verband specifiek per kostenonderdeel hebben aangevoerd in punten 2.4.3., 3.4.3. en 3.4.4. van de conclusie van antwoord in reconventie.
2.16.
De rechtbank overweegt het volgende. Blueline, [eiser sub 2] en [eiser sub 4] hebben in de conclusie van antwoord in reconventie en ter comparitie de verschuldigdheid van de facilitaire kosten zoals opgenomen in de vorige overweging genoemde facturen concreet en gemotiveerd betwist. Het lag dan ook op de weg van Lodder c.s. om in haar akte uitlaten facturen specifiek in te gaan op het in dit verband door Blueline, [eiser sub 2] en [eiser sub 4] gevoerde verweer. Lodder c.s. heeft dit nagelaten. Van Lodder c.s. mocht in dit kader meer worden verwacht dan een enkele verwijzing naar artikel 5 van de basisafspraken. Daarom wordt de vordering betreffende voormelde facturen afgewezen voor zover deze is gebaseerd op artikel 5 van de basisafspraken.
2.17.
De in de onder 2.14. genoemde facturen gevorderde bedragen voor zover gebaseerd op de 3% regeling worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 28.982,50. Niet in geschil is immers dat Lodder c.s. dit bedrag heeft berekend overeenkomstig de in artikel 4 van de basisafspraken neergelegde regeling en dat zij daarbij mocht uitgaan van de door [eiser sub 3] aan haar opgegeven bruto productie van € 800.000,00. Hieraan kan niet afdoen de stelling van Blueline, [eiser sub 2] en [eiser sub 4] dat de 3% regeling nietig of ontbonden is dan wel strijd is met de redelijkheid en billijkheid, nu zij deze stelling – in achtgenomen hetgeen hierover is overwogen onder 5.4. van het tussenvonnis van 13 november 2013 – niet of nauwelijks hebben onderbouwd. Aan de stelling dat Vrijheid Apeldoorn de 3% regeling niet zou hebben aanvaard wordt voorbijgegaan, nu Lodder c.s. deze stelling heeft weersproken.
2.18.
De facturen met nummers 89100158 en 20100002 hebben blijkens de spreadsheets betrekking op “BTW = nog openstaand”. In noot 5 bij de akte uitlaten facturen licht Lodder c.s. toe dat de afrekening bij de notaris exclusief btw heeft plaatsgevonden, terwijl over deze afrekening btw is verschuldigd. Als verweer tegen dit onderdeel van de vordering van Lodder c.s. voeren Blueline, [eiser sub 2] en [eiser sub 4] dat zij de gevorderde btw niet accepteren omdat, naar de rechtbank begrijpt, door Lodder c.s. zou zijn verzuimd de via de notaris uitgevoerde betalingen met behulp van officiële nota’s te laten plaatsvinden. Dit verweer wordt verworpen. Blueline, [eiser sub 2] en [eiser sub 4] hebben niet betwist dat de afrekening btw belast is en dat deze voor rekening hun komt. Daarom wordt aan openstaande btw een bedrag van € 10.171,08 (€ 7.765,30 + € 2.405,78) toegewezen.
2.19.
De factuur met nummer 20100003 ten bedrage van € 29.961,43 betreft volgens Lodder c.s. “3% regeling 2e halfjaar 2010 + inleenkosten + rente”. In noot 7 bij akte uitlaten facturen geeft Lodder c.s. met verwijzing naar onderliggende stukken aan dat deze factuur betrekking heeft op het door Blueline inlenen van Lodder medewerkers [naam], [naam] en [naam]. Hiermee is blijkens de spreadsheets van Lodder c.s. een bedrag van € 9.304,61 gemoeid. Volgens Lodder c.s. zijn Blueline, [eiser sub 2] en [eiser sub 4] gehouden dit bedrag te voldoen op grond van artikel 6 van de basisafspraken. Blueline, [eiser sub 2] en [eiser sub 4] hebben op dit onderdeel geen verweer gevoerd, zodat de vordering op dit onderdeel zal worden toegewezen. De op de artikelen 4 en 3.3. van de basisafspraken gegronde vordering ter zake van de onderdelen 3% regeling (€ 14.280,00) en rente (€ 6.376,82) worden eveneens toegewezen, nu Blueline, [eiser sub 2] en [eiser sub 4] daartegen geen ander verweer hebben aangevoerd dan het verweer dat hiervoor onder 2.17. is verworpen. Slotsom is dat de rechtbank ter zake van de factuur met nummer 20100003 een bedrag van € 29.961,43 zal toewijzen.
2.20.
De facturen met nummers 89120516 en 89120533 hebben volgens Lodder c.s. betrekking op “Jaarvoorschot 2013” en “Voorschot januari 2013”. Lodder c.s. stelt dat Blueline, [eiser sub 2] en [eiser sub 4] het in de factuur met nummer 89120516 gefactureerde bedrag van € 17.100,00 verschuldigd zijn op grond van artikel 5 van de basisafspraken opgenomen in bijlage 1 bij de akte van toetreding. Wat betreft de factuur met nummer 89120533 heeft Lodder c.s. het daarin gevorderde totaalbedrag van € 11.616,00 uitgesplitst in een bedrag van € 8.893,50, dat Lodder c.s. baseert op artikel 5 van de basisafspraken, en een bedrag van € 2.722,50, dat zij baseert op de 3% regeling. In noot 3 bij de akte uitlaten facturen licht Lodder c.s. toe dat al deze bedragen zijn gebaseerd op een – vanwege het ontbreken van een opgave van Blueline – door haar aangenomen bruto productie. Daarnaast geeft Lodder c.s. in noot 3 aan dat zij zich wat betreft de 3% regeling beroept op artikel 7 van de basisafspraken waarin is bepaald dat bij opzegging van de overeenkomsten door Blueline, [eiser sub 2] en [eiser sub 4] binnen de eerste drie jaar van de initiële periode voor de verplichte afname en betaling de exit omzet is gesteld op € 1.000.000,00. Als verweer tegen de verschuldigdheid van de op grond van artikel 5 van de basisafspraken gevorderde kosten hebben Blueline, [eiser sub 2] en [eiser sub 4] aangevoerd dat zij slechts verplicht zijn de kosten te voldoen van de in dat artikel vermelde diensten voor zover zij die daadwerkelijk van Lodder c.s. hebben afgenomen dan wel indien Lodder c.s. in verband met die diensten in opdracht van Blueline langlopende verplichtingen is aangegaan. Dit is niet het geval, aldus Blueline, [eiser sub 2] en [eiser sub 4].
2.21.
Tijdens de comparitie van 3 september 2013 heeft Lodder c.s., in de personen van [naam] en [naam], in verband met artikel 5 inzake facilitaire kosten verklaard dat voor niet gemaakte kosten niet hoeft te worden betaald. Ter zitting noch in de akte uitlaten facturen heeft Lodder c.s. specifiek aangegeven welke diensten vanaf 1 januari 2013 aan Blueline zijn geleverd en/of welke facilitaire kosten vanaf dat moment door haar zijn gemaakt in verband met langlopende verplichtingen ten behoeve van Blueline. Dat had wel op haar weg gelegen. Daarom worden de in de in de vorige overweging genoemde bedragen voor zover gegrond op artikel 5 van de basisafspraken als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
2.22.
Het in de factuur met nummer 89120533 op grond van de 3% regeling gevorderde bedrag van € 2.722,50 wordt – gelet ook op hetgeen onder 2.17. is overwogen – toegewezen. Daarbij komt dat niet is betwist dat Lodder c.s. voormeld bedrag heeft berekend overeenkomstig artikelen 4 en 7 van de basisafspraken en dat zij mocht uitgaan van een bruto productie van € 1.000.000,00.
2.23.
Uit de spreadsheets en de toelichting in de noten 4 en 6 bij de akte uitlaten facturen blijkt dat met de bedragen waarvan hiervoor is overwogen dat ze toewijsbaar zijn een totaalbedrag van € 43.758,26 (€ 30.590,99 en € 13.167,27) moet worden verrekend, nu Lodder c.s. erkent dat zij dat bedrag van Blueline heeft ontvangen zonder dat zij daaraan een factuur heeft gekoppeld.
2.24.
De slotsom is dan ook dat de rechtbank met betrekking tot het sub 1. gevorderde aan Lodder Accountants zal toewijzen een bedrag van € 57.082,15 (€ 2.603,94 op grond van het tussenvonnis van 13 november 2013 en € 26.398,96 plus € 28.982,50 plus € 10.171,08 plus € 29.961,43 plus € 2.722,50 op grond van dit vonnis en minus voormeld bedrag van € 43.758,26).
2.25.
De gevorderde contractuele rente over de hiervoor genoemde bedragen is niet betwist en zal daarom worden toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
2.26.
Lodder c.s. heeft gesteld buitengerechtelijke kosten te hebben gemaakt en ter zake daarvan vordert zij een bedrag. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Lodder c.s. echter, mede gelet op de betwisting door Blueline, [eiser sub 2] en [eiser sub 4], onvoldoende onderbouwd gesteld dat de verrichtingen meer hebben omvat dan een enkele (eventueel herhaalde) sommatie of het enkel doen van een niet aanvaard schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De daarop betrekking hebbende kosten moeten, nu een geding is gevolgd, worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237 tot en met 240 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. De rechtbank zal de vordering op dit onderdeel dan ook afwijzen.
Betaling voorschotnota’s vanaf 1 januari 2013
2.27.
Op grond van hetgeen onder 2.21. is overwogen, wijst de rechtbank af de door Lodder c.s. gevorderde betaling van de maandelijkse voorschotnota’s vanaf 1 januari 2013, voor zover deze betrekking hebben op de facilitaire kosten in de zin van artikel 5 van de basisafspraken.
2.28.
Voor zover de maandelijkse voorschotnota’s betrekking hebben op de 3% regeling, zal de vordering in reconventie sub 3. vanaf 1 februari 2013 (de voorschotnota met betrekking tot januari 2013 is reeds onder 2.22. toegewezen) tot 1 maart 2014 worden toegewezen. Dit komt neer op een bedrag van € 3.025,00 per maand inclusief btw. Hierbij wordt uitgegaan van een bruto productie van € 1.000.000,00. Dit is de productieomvang waarvan gedurende de eerste drie jaar na exit volgens artikel 7 van de basisafspraken bij de berekening van de 3% regeling moet worden uitgegaan, indien sprake is van een opzegging zoals deze heeft plaatsgevonden door Blueline c.s. bij brief van 23 november 2012 (zie onder 2.6. van het tussenvonnis van 13 november 2013).
2.29.
Het verweer van Blueline, [eiser sub 2] en [eiser sub 4] dat de 3% regeling nietig of ontbonden is dan wel in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, kan niet leiden tot een andersluidend oordeel. In dit verband wordt verwezen naar hetgeen is hierover is overwogen onder 5.4. van het tussenvonnis van 13 november 2013 en onder 2.17. van dit vonnis.
2.30.
De vordering op dit onderdeel voor zover deze betrekking heeft op de periode vanaf 1 maart 2014 wordt afgewezen. De voorschotnota’s die zien op de periode vanaf 1 maart 2014 zijn nog niet verschenen. Bovendien is gesteld noch gebleken dat ten aanzien de voorschotnota’s vanaf 1 maart 2014 verzuim is ingetreden.
Aanleveren gegevens
2.31.
De vordering dat Blueline wordt gelast om tot mei 2016 jaarlijks uiterlijk per 1 mei van het opvolgende jaar de voor de eindafrekening van facilitaire kosten en de 3% regeling noodzakelijke gegevens aan te leveren over het voorgaande jaar, wordt afgewezen. Lodder c.s. heeft niet gesteld dat zij belang heeft bij deze vordering. Bovendien heeft zij haar vordering ook niet onderbouwd.
Hoofdelijke veroordeling
2.32.
Blueline, [eiser sub 2] en [eiser sub 4] hebben geen verweer gevoerd tegen de gevorderde hoofdelijke veroordeling, zodat zij hoofdelijk zullen worden veroordeeld.
Proceskosten
2.33.
In reconventie worden partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk gesteld. Daarom is de rechtbank van oordeel dat dit moet leiden tot compensatie van kosten.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
2.34.
Blueline, [eiser sub 2] en [eiser sub 4] verzetten zich tegen de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van dit vonnis. Zij voeren daartoe aan dat zij in hoger beroep zullen gaan tegen de in deze zaak gewezen vonnissen en dat sprake is van een restitutierisico.
2.35.
De rechtbank is van oordeel dat er rechtens geen grond is om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De maatstaf voor het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van een vonnis is of het belang van degene die een toewijzend vonnis (met veroordeling van de wederpartij) verkrijgt, zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij die in hoger beroep wil gaan en belang heeft bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist. Gesteld noch gebleken is dat de belangen van Blueline, [eiser sub 2] en [eiser sub 4] in dit verband zwaarder wegen dan de belangen van Lodder c.s. Mogelijke ingrijpende gevolgen van een eventuele executie, die moeilijk ongedaan kunnen worden gemaakt, staan op zichzelf niet in de weg aan uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt Blueline c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt de anderen zullen zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van Lodder c.s. tot op heden begroot op € 1.493,00,
3.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
3.4.
veroordeelt Blueline, [eiser sub 2] en [eiser sub 4] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt de anderen zullen zijn bevrijd, aan Lodder Accountants te betalen een bedrag van € 57.082,15 (zevenenvijftigduizend tweeëntachtig euro en vijftien eurocent), ter zake van de openstaande posten tot 8 januari 2013, te vermeerderen met de contractueel overeengekomen rente over de onbetaald gebleven bedragen vanaf de opeisbaarheid daarvan tot aan de dag van volledige betaling,
3.5.
veroordeelt Blueline, [eiser sub 2] en [eiser sub 4] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt de anderen zullen zijn bevrijd, aan Lodder Accountants te betalen de maandelijkse voorschotnota’s tot een bedrag van € 3.025,00 inclusief btw vanaf 1 februari 2013 tot 1 maart 2014,
3.6.
compenseert de kosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.7.
verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad,
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2014.
Coll.: SJM