ECLI:NL:RBGEL:2014:1977

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
21 maart 2014
Zaaknummer
255695
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een incidentele vordering tot voorlopige voorziening in een geschil over rechtsbijstand

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Gelderland op 19 februari 2014, heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. I.R.M. Goedings, een incidentele vordering ingediend tegen gedaagde, die hem als advocaat heeft bijgestaan in een eerdere procedure. Eiser vorderde een voorlopige voorziening van € 30.000,00, maar de rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende belang had bij deze vordering. De rechtbank stelde vast dat eiser niet had onderbouwd waarom hij de eindbeslissing in de hoofdzaak niet kon afwachten en dat de stelling dat gedaagde toerekenbaar tekortgeschoten was, niet voldoende was om een spoedeisend belang aan te tonen. De rechtbank wees de incidentele vordering af en veroordeelde eiser in de proceskosten van het incident, begroot op € 452,00. De hoofdzaak werd naar de rol verwezen voor conclusie van antwoord aan de zijde van gedaagde, waarbij verdere beslissingen werden aangehouden. Het vonnis werd uitgesproken door mr. G.J. Meijer en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/255695 / HA ZA 13-817
Vonnis in incident van 19 februari 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. I.R.M. Goedings te Ede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening
  • de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten in het incident

2.1.
Bij de beoordeling van het incident gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
2.2.
In de periode 2008-2012 heeft [gedaagde] [eiser] als advocaat bijgestaan in een geschil tussen [eiser] en [naam] (hierna: [naam]). [eiser] is op 24 september 2008 door [naam] gedagvaard in kort geding voor de voorzieningenrechter in de toenmalige rechtbank Arnhem. Daarnaast heeft [naam] bij dagvaarding van 28 januari 2009 een bodemprocedure tegen [eiser] aanhangig gemaakt, eveneens bij de rechtbank Arnhem.
2.3.
Bij vonnis van 7 januari 2009 heeft de voorzieningenrechter, kort gezegd, de vorderingen van [naam] in kort geding afgewezen. Bij eindvonnis van 20 april 2011 heeft de rechtbank Arnhem de vorderingen van [naam] in de bodemprocedure eveneens afgewezen.
2.4.
[naam] is van laatstgenoemd vonnis in hoger beroep gegaan. [eiser] heeft zich in de appelprocedure laten bijstaan door mr. I.R.M. Goedings, in plaats van door [gedaagde].
2.5.
Bij arrest van 8 januari 2013 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis van de rechtbank Arnhem vernietigd en, kort gezegd, de vorderingen van [naam] alsnog toegewezen.
2.6.
[gedaagde] heeft de werkzaamheden die hij ten behoeve van de procedure in eerste aanleg voor [eiser] heeft verricht aan [eiser] in rekening gebracht. [eiser] heeft de facturen betaald.
2.7.
Bij brief van 20 maart 2013 heeft mr. Goedings namens [eiser] aan [gedaagde] meegedeeld dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in zijn verplichtingen jegens [eiser] door – kort gezegd – in de procedure tegen [naam] “een wezenlijk verweer” niet te onderkennen, en dat [gedaagde] de schade moet vergoeden die [eiser] als gevolg daarvan heeft geleden en nog zal lijden.

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
[eiser] vordert in de hoofdzaak, samengevat:
te verklaren voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de tussen hem en [eiser] gesloten overeenkomst tot het verlenen van rechtsbijstand en dat [gedaagde] uit dien hoofde schadeplichtig is geworden jegens [eiser];
veroordeling van [gedaagde] tot het vergoeden van de als gevolg daarvan door [eiser] geleden schade, op te maken bij staat;
veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering, kort samengevat, ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de verbintenis uit de overeenkomst tot het verlenen van rechtsbijstand, doordat hij in de procedure in eerste aanleg en in het kort geding tussen [eiser] en [naam] bepaalde – in de dagvaarding nader omschreven – kansrijke verweren niet heeft gesignaleerd en niet heeft gevoerd. Indien [gedaagde] deze verweren namens [eiser] al in de kortgedingprocedure of in de procedure in eerste aanleg wél zou hebben gevoerd, zou direct zijn gebleken dat de vordering van [naam] tegen [eiser] onhoudbaar was en zou het nooit tot een bodemprocedure of in ieder geval niet tot de voor [eiser] nadelig uitgepakte appelprocedure zijn gekomen. [eiser] stelt dat hij door deze tekortkoming van [gedaagde] schade heeft geleden, bestaande uit de kosten van rechtsbijstand, de gerechtskosten en de ten laste van hem door het hof uitgesproken veroordeling. Hij vordert vergoeding van die schade door [gedaagde].
3.3.
[gedaagde] heeft in de hoofdzaak nog niet van antwoord geconcludeerd.

4.Het geschil in het incident

4.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding [gedaagde] zal veroordelen tot betaling aan hem van € 30.000,00, “in mindering strekkend op de hoofdsom”, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het incident.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. Hij stelt zich kort gezegd op het standpunt dat i) [eiser] geen (spoedeisend) belang heeft bij zijn incidentele vordering, ii) het bestaan van de door [eiser] gepretendeerde vordering onvoldoende aannemelijk is en iii) sprake is van een restitutierisico.
4.3.
De rechtbank zal hierna nader ingaan op de stellingen van partijen, voor zover van belang.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
De rechtbank overweegt dat de gevraagde voorlopige voorziening op zichzelf samenhangt met de hoofdvordering en is gericht op een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven. Toewijzing van een dergelijke vordering is echter alleen mogelijk wanneer de eiser, in dit geval [eiser], daarbij voldoende belang heeft. Dit belang kan bijvoorbeeld daarin bestaan dat [eiser] de afloop van de hoofdzaak niet kan afwachten of dat een deel van de hoofdvordering krachtens een eindbeslissing al toewijsbaar is.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank doet geen van deze omstandigheden zich voor en is ook geen sprake van een andere grond die voldoende belang bij toewijzing van de vordering oplevert.
5.3.
In de eerste plaats heeft [eiser] op geen enkele wijze onderbouwd waarom van hem niet kan worden gevergd dat hij de eindbeslissing in de hoofdzaak afwacht. Zijn enkele stelling dat [gedaagde] toerekenbaar jegens hem is tekortgeschoten is in ieder geval niet als een dergelijke onderbouwing aan te merken. Ook de stelling dat de afwikkeling van de schadestaatprocedure langdurig kan zijn leidt zonder nadere onderbouwing, die [eiser] niet heeft gegeven, niet tot de conclusie dat sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.
5.4.
[gedaagde] heeft bovendien gemotiveerd verweer gevoerd tegen de stelling dat hij jegens [eiser] toerekenbaar is tekortgeschoten. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat het bestaan en de omvang van de vordering tot het beloop van het gevorderde voorschot van [eiser] in de huidige stand van de procedure onvoldoende is komen vast te staan en ook niet op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld. De situatie dat een deel van de hoofdvordering krachtens een eindbeslissing al toewijsbaar is doet zich dus niet voor.
5.5.
Gezien het voorgaande zal de incidentele vordering worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen.
5.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 452,00 wegens salaris advocaat (1 punt × tarief € 452,00).

6.De beoordeling in de hoofdzaak

6.1.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde].
6.2.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

7.De beslissing

De rechtbank
in het incident
7.1.
wijst het gevorderde af,
7.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 452,00,
7.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
7.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
2 april 2014voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde],
7.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2014.
Coll.: JC