In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Gelderland op 19 februari 2014, heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. I.R.M. Goedings, een incidentele vordering ingediend tegen gedaagde, die hem als advocaat heeft bijgestaan in een eerdere procedure. Eiser vorderde een voorlopige voorziening van € 30.000,00, maar de rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende belang had bij deze vordering. De rechtbank stelde vast dat eiser niet had onderbouwd waarom hij de eindbeslissing in de hoofdzaak niet kon afwachten en dat de stelling dat gedaagde toerekenbaar tekortgeschoten was, niet voldoende was om een spoedeisend belang aan te tonen. De rechtbank wees de incidentele vordering af en veroordeelde eiser in de proceskosten van het incident, begroot op € 452,00. De hoofdzaak werd naar de rol verwezen voor conclusie van antwoord aan de zijde van gedaagde, waarbij verdere beslissingen werden aangehouden. Het vonnis werd uitgesproken door mr. G.J. Meijer en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.