ECLI:NL:RBGEL:2014:1974

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 februari 2014
Publicatiedatum
21 maart 2014
Zaaknummer
258624
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag in kort geding met betrekking tot geheimhoudingsovereenkomst

In deze zaak vorderde eiser, [eiser], de opheffing van een conservatoir beslag dat door gedaagde, Charbon Engineering B.V., was gelegd op zijn woning. De vordering tot beslaglegging was gebaseerd op de stelling dat [eiser] de geheimhoudingsovereenkomst die hij met Charbon had gesloten, had geschonden. De voorzieningenrechter oordeelde dat Charbon onvoldoende bewijs had geleverd voor de gestelde overtredingen van de geheimhoudingsovereenkomst. De rechter concludeerde dat er summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vordering van Charbon was gebleken, en dat het belang van [eiser] bij opheffing van het beslag zwaarder woog dan het belang van Charbon bij handhaving van het beslag. De voorzieningenrechter heeft het conservatoire beslag opgeheven en Charbon veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 5 februari 2014, met een afzonderlijke motivering op 19 februari 2014.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/258624 / KG ZA 14-62
Vonnis in kort geding van 5 februari 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. R.R.B. Dayala te Diemen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CHARBON ENGINEERING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. C.A.E. Frankhuijzen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Charbon genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verwijzingsvonnis van 5 februari 2014 van de rechtbank Midden-Nederland met de daarin genoemde processtukken
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van Charbon.
1.2.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 5 februari 2014 vonnis bepaald. De feiten en de motivering waarop de in dat vonnis gegeven beslissing steunt worden hierna vastgelegd.

2.De feiten

2.1.
[eiser] treedt op 25 februari 2013 voor de duur van één jaar in dienst van Carbo Europe B.V. (hierna: Carbo) in de functie van sales director.
2.2.
Carbo leent [eiser] uit aan Charbon. Charbon is actief op het gebied van het ontwikkelen, produceren, in- en verkopen en het installeren van ovens en oventechnieken.
2.3.
Carbo en Charbon enerzijds en [eiser] anderzijds tekenen een op 25 februari 2013 gedateerde geheimhoudingsovereenkomst. De overeenkomst bepaalt, voor zover hier van belang, onder meer het volgende.
Artikel 1 Geheimhouding en non-concurrentie
Zowel gedurende als na afloop van deze overeenkomst is het Heuvel verboden op enigerlei wijze aan derden, direct of indirect, in welke vorm en op welke wijze dan ook, enige mededeling te doen van hetgeen te zijner kennis komt aangaande de zaken en belangen van Charbon en/of de aan haar gelieerde ondernemingen, een en ander in de ruimste zin des woords, tenzij dit bij uitoefening van zijn werkzaamheden is vereist en daartoe door Charbon uitdrukkelijk toestemming is gegeven. Het is Heuvel evenmin toegestaan gedurende de looptijd van zijn arbeidsovereenkomst, alsmede gedurende drie jaren daarna direct of indirect werkzaamheden te verrichten die concurreren met de activiteiten van Charbon Engineering, zijnde het ontwikkelen, produceren en wereldwijd installeren van ovens voor de productie van Biokool.
Artikel 2 Relatiebeding
Heuvel verplicht zich jegens Charbon om tijdens de looptijd van deze overeenkomst geen klanten of relaties van Charbon, direct of indirect, te benaderen en/of te bedienen teneinde hen te bewegen de relatie met Charbon te beëindigen. Heuvel dient zich te onthouden van iedere activiteit die de relatie tussen Charbon en haar klanten en relaties in negatieve zin zou kunnen beïnvloeden.
Artikel 3 Boeteclausule
Heuvel is bij overtreding van artikel 1 en/of artikel 2 aan Charbon een direct opeisbare boete verschuldigd van [€ 25.000] per overtreding en [€ 1.000] voor elke dag dat de overtreding voortduurt nadat Charbon Heuvel schriftelijk heeft gesommeerd de handeling(en) te staken, onverminderd de overige rechten van Charbon, zoals onder meer haar recht om een verbod en/of schadevergoeding te vorderen, alsmede om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst over te gaan.
2.4.
Op 4 december 2013 wordt Carbo in staat van faillissement verklaard. De curator van Carbo beëindigt het dienstverband met [eiser].
2.5.
Bij brief van 13 december 2013 laat de advocaat van Charbon aan [eiser] weten dat hij de verplichtingen uit de geheimhoudingsovereenkomst tot tweemaal toe heeft overtreden waarna [eiser] wordt gesommeerd een bedrag van € 50.000,- over te maken ten behoeve van Charbon. Daarnaast wordt [eiser] gesommeerd zich met onmiddellijke ingang volledig te houden aan de verplichtingen uit de geheimhoudingsovereenkomst.
2.6.
In het verzoekschrift van 28 januari 2014 vraagt Charbon aan de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, verlof teneinde conservatoir beslag te doen leggen ten laste van [eiser] op zijn aandeel in de woning aan [adres]. Charbon legt in het verzoekschrift aan de door haar gepretendeerde vordering jegens [eiser] ten grondslag dat [eiser] ten minste drie keer de op hem rustende verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen gesloten geheimhoudingsovereenkomst heeft geschonden. Charbon stelt dat de eerste overtreding een bezoek betreft van [eiser] met [naam 1] van de onderneming CM Technology B.V, mede h.o.d.n. [naam 2], een concurrent van Charbon, aan het land Congo in de periode 9 tot en met 12 december 2013 ondanks dat Charbon dit uitdrukkelijk aan [eiser] had verboden. De tweede overtreding is volgens Charbon hierin gelegen dat [eiser] contact heeft gezocht met [naam 3], een voormalige medewerker van Charbon, teneinde te spreken over een toekomstige samenwerking terwijl [eiser] [naam 3] niet had mogen benaderen op grond van het relatiebeding tussen partijen. De derde overtreding bestaat daaruit dat [eiser] op 27 januari 2014 een relatie van Charbon heeft benaderd en aan hem ovens van [naam 2] te koop heeft aangeboden, aldus Charbon in het verzoekschrift.
2.7.
Bij beschikking van 29 januari 2014 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, wordt aan Charbon het verzochte verlof verleend.
2.8.
Op 30 januari 2014 laat Charbon conservatoir beslag leggen ten laste van [eiser] op zijn aandeel in de hiervoor genoemde woning.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat,
  • de opheffing met onmiddellijke ingang van het ten laste van hem gelegde conservatoire beslag op de mede aan hem in eigendom toebehorende woning aan [adres], kadastraal bekend als [perceel], dan wel Charbon daartoe met onmiddellijke ingang te veroordelen, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
  • Charbon – en voor zover mogelijk de aan haar gelieerde (rechts-)personen – te bevelen elke verdere beslaglegging ten laste van [eiser] te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
  • de veroordeling van Charbon in de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt, kort samengevat, dat het door Charbon gelegde conservatoire beslag moet worden opgeheven. Het beslag is onrechtmatig, ondeugdelijk en onnodig. Bovendien is Charbon te lichtvaardig overgegaan tot beslaglegging en is het beslag disproportioneel. [eiser] betwist in de eerste plaats dat hij is gebonden aan de geheimhoudingsovereenkomst. Daarnaast betwist hij – voor zover hij aan de geheimhoudingsovereenkomst is gebonden – dat hij die overeenkomst heeft geschonden. [eiser] voert aan dat hij met medeweten van Charbon samen met [naam 1] een bezoek heeft gebracht aan Congo en dat Charbon hem dit niet heeft verboden. Volgens [eiser] was de reis naar Congo in het belang van Charbon en gericht op het herstel van de kort daarvoor beëindigde relatie tussen Charbon en [naam 2]. [eiser] erkent dat hij contact onderhoudt met [naam 3] teneinde met hem te komen tot een samenwerking inzake het zogenaamde ‘oil swallow’-project. [eiser] voert aan dat Charbon met deze beoogde samenwerking geen concurrentie wordt aangedaan. De voorgenomen samenwerking met [naam 3] richt zich niet op de activiteiten waarmee Charbon zich bezighoudt, aldus [eiser]. Ook voert [eiser] aan dat hij met [naam 3] geen gegevens over Charbon heeft uitgewisseld. Hij wijst er daarbij op dat [naam 3] zijn baas bij Charbon was en dat Charbon kort achter elkaar afscheid heeft genomen van hem en [naam 3]. Ten slotte weerspreekt [eiser] dat hij in januari 2014 een relatie van Charbon heeft benaderd en aan hem ovens van [naam 2] te koop heeft aangeboden. Volgens [eiser] heeft hij een spoedeisend belang omdat de woning is verkocht; de levering aan de koper dient uiterlijk op donderdag 6 februari 2014 plaats te vinden.
3.3.
Charbon voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering.
4.2.
Volgens artikel 705 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient het beslag onder meer te worden opgeheven indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade
4.3.
Bij de beoordeling van het onderhavige geschil staan centraal de in het verzoekschrift van 28 januari 2014 door Charbon genoemde grondslagen van de vordering tot verzekering waarvan beslag is gelegd.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Ter zitting heeft [eiser] erkend dat de aan hem toegeschreven handtekening onder de geheimhoudingsovereenkomst van hem afkomstig is. De beoordeling van de – overigens niet of nauwelijks onderbouwde – stelling van [eiser] dat hij door de geheimhoudingsovereenkomst onbillijk wordt benadeeld dan wel dat sprake is van een wilsgebrek en/of misbruik van omstandigheden en/of dwaling vergt een onderzoek van feitelijke aard, waarvoor in het beperkte kader van dit kort geding geen plaats is. De stelling van [eiser] dat de geheimhoudingsovereenkomst niet rechtsgeldig is aangegaan omdat deze vanuit Charbon is ondertekend door United Commodities B.V. gaat bovendien niet op, nu in dit verband een beroep op vernietiging slechts door de vertegenwoordigde zelf kan worden gedaan. Daarom wordt er hierna vanuit gegaan dat [eiser] aan de geheimhoudingsovereenkomst is gebonden.
4.5.
Met betrekking tot de gestelde eerste overtreding heeft het volgende te gelden. Niet in geschil is dat de relatie tussen Charbon en [naam 2] vóór 9 december 2013 is geëindigd en dat ook de relatie tussen Charbon en [eiser] op dat moment reeds was geëindigd. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] [naam 2] heeft bewogen de relatie met Charbon te beëindigen. Volgens artikel 2 van de geheimhoudingsovereenkomst moet daarvan sprake zijn, indien in dit verband een overtreding aangenomen wil kunnen worden. Daarnaast heeft Charbon op geen enkele wijze onderbouwd dat [eiser] activiteiten heeft ondernomen die de relatie tussen haar en [naam 2] in negatieve zin hebben beïnvloed dan wel zouden kunnen hebben beïnvloed. Het enkele feit dat [eiser] samen met [naam 1] van [naam 2] Congo heeft bezocht maakt daarom niet dat aannemelijk is dat [eiser] in strijd heeft gehandeld met de geheimhoudingsovereenkomst. Hieraan kan niet afdoen, indien al juist, de stelling van Charbon dat zij [eiser] het bezoek aan Congo zou hebben verboden.
4.6.
Ook de gestelde tweede overtreding is niet aannemelijk geworden. Anders dan Charbon betoogt levert enkel het benaderen van relaties van haar door [eiser] geen overtreding op van het relatiebeding. Waar het volgens de tekst van artikel 2 van de geheimhoudingsovereenkomst om gaat is, dat dit benaderen niet mag zijn gericht op het nastreven van de beëindiging van de relatie tussen Charbon en haar relatie. Gesteld noch gebleken is dat daarvan sprake is.
4.7.
Wat betreft de gestelde derde overtreding wordt als volgt overwogen. De aan de gestelde derde overtreding ten grondslag gelegde feiten worden door [eiser] betwist. Van Charbon had dan ook een nadere onderbouwing of concrete toelichting op haar stellingen in deze mogen worden verwacht. Charbon had in ieder geval duidelijk kunnen en moeten maken aan welke relatie van haar [eiser] op 27 januari 2014 ovens van [naam 2] te koop zou hebben aangeboden. Charbon heeft dit nagelaten, zodat niet aannemelijk is dat [eiser] in januari 2014 ovens van [naam 2] aan een relatie van Charbon te koop zou hebben aangeboden.
4.8.
Gezien al hetgeen hiervoor is overwogen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vordering van Charbon ten opzichte van [eiser] is gebleken. Het belang van Charbon bij verhaalsmogelijkheid van haar vooralsnog summierlijk ondeugdelijk gebleken vordering dient in de gegeven omstandigheden te wijken voor het belang van [eiser] bij opheffing van het beslag. Hierbij weegt mee dat Charbon niet heeft betwist dat het voor [eiser] niet mogelijk is alternatieve zekerheid te stellen en dat het beslag in de weg staat aan de nakoming van de koopovereenkomst met betrekking tot de woning van [eiser] en de onbezwaarde levering daarvan op 6 februari 2014. Hieraan kan niet afdoen de stelling van Charbon, indien juist, dat de koopovereenkomst nietig zou zijn omdat deze door de beslaglegging ook in geschil is en de koper van de woning als rechterlijk ambtenaar in opleiding bij de rechtbank Midden-Nederland werkzaam is. Daarbij komt nog dat – indien en voor zover Charbon in een eventuele bodemprocedure tegen [eiser] in het gelijk zou worden gesteld – op geen enkele wijze is gebleken dat [eiser] alsdan niet in staat zou zijn tot voldoening van een mogelijke door hem aan Charbon te betalen boete of vergoeding. De slotsom is dus dat de voorzieningenrechter het door Charbon gelegde conservatoire beslag ten laste van [eiser] zal opheffen.
4.9.
[eiser] heeft ook nog een verbod gevorderd voor Charbon om verdere conservatoire beslagen te leggen ten laste van hem. Voor toewijzing van deze algemeen gestelde vordering die verstrekkende beperkingen van de verhaalsmogelijkheden voor Charbon met zich meebrengen, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen plaats. Het staat een partij in beginsel vrij om van de door de wet geboden verhaalsmogelijkheden gebruik te maken. Volgens vaste jurisprudentie is een verbod slechts in uitzonderlijke gevallen op zijn plaats. Dat sprake is van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden is gesteld noch gebleken, zodat de vordering op dit onderdeel wordt afgewezen.
4.10.
Charbon zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 104,80
- griffierecht 282,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.202,80

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft met onmiddellijke ingang op het ten laste van [eiser] gelegde conservatoire beslag op de mede aan hem in eigendom toebehorende woning aan [adres], kadastraal bekend als [perceel],
5.2.
veroordeelt Charbon in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.202,80,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2014 terwijl de motivering waarop de beslissing steunt afzonderlijk is vastgelegd op 19 februari 2014.
Coll.: SJM