ECLI:NL:RBGEL:2014:1972

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 maart 2014
Publicatiedatum
21 maart 2014
Zaaknummer
246953
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van hypothecaire lening en geschil over beëindiging bankrelatie

In deze zaak vorderde de Kreissparkasse Grafschaft Bentheim zu Nordhorn, een vennootschap naar Duits recht, betaling van een bedrag van € 98.574,88 van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in verband met een hypothecaire lening. De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, behandelde de zaak op 12 maart 2014. De procedure volgde op een eerdere aanmaning van de bank aan de gedaagden om hun aflossingsverplichtingen na te komen. De gedaagden voerden verweer, waarbij [gedaagde sub 2] stelde dat de relatie met de bank in 2006 was beëindigd en dat zij gerechtvaardigd had mogen vertrouwen op deze beëindiging. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden niet voldoende bewijs hadden geleverd voor hun stelling dat de bankrelatie was beëindigd. De rechtbank concludeerde dat de vordering van Kreissparkasse toewijsbaar was, omdat de gedaagden niet hadden betwist dat zij nog steeds aansprakelijk waren voor de lening. De rechtbank wees de vordering toe, inclusief de gevorderde rente en incassokosten, en veroordeelde de gedaagden in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken door mr. J.D.A. den Tonkelaar.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/246953 / HA ZA 13-480
Vonnis van 12 maart 2014
in de zaak van
de vennootschap naar Duits recht
KREISSPARKASSE GRAFSCHAFT BENTHEIM ZU NORDHORN,
gevestigd te (48529) Nordhorn, Duitsland,
eiseres,
advocaat mr. I.K.M. Hoffmann te Enschede,
tegen

1.[gedaagde sub 1],

wonende te [plaats],
gedaagde,
niet verschenen,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. A. Oorthuys te Leiden.
Partijen zullen hierna Kreissparkasse, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 januari 2014
  • het verkort proces-verbaal van comparitie van 29 januari 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 18 januari 2005 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], destijds echtgenoten, een bankrekening, nr [rekeningnummer], geopend bij Kreissparkasse.
2.2.
Op 7 februari 2005 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] twee overeenkomsten met Kreissparkasse gesloten, nrs [rekeningnummer] en [rekeningnummer], in verband met een hypothecaire geldlening die de aankoop en renovatie van een woonhuis in [plaats] betrof.
2.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn door Kreissparkasse bij brieven van 8 november 2012 gemaand hun aflossingsverplichtingen ten aanzien van deze overeenkomsten na te komen. De achterstand beliep op 8 november 2012 in totaal € 476,96 ten aanzien van de onder 2.2. bedoelde overeenkomsten, terwijl de debetstand van de onder 2.1. bedoelde rekening € 1.820,54 beliep. In deze brieven is [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aangezegd dat de gehele schuld ad € 94.056,57 opeisbaar zou zijn als aan de aanmaningen geen gehoor werd gegeven.
2.4.
Op 6 februari 2013 is de achterstand op de aflossingsverplichtingen opgelopen tot € 872,54 en de debetstand tot € 2.462,99. Met verwijzing naar haar algemene voorwaarden vordert Kreissparkasse dan betaling van de overstand en terugbetaling van de leningen. De bankrelatie wordt hierbij opgezegd. De totale schuld aan haar begroot Kreissparkasse op € 98.574,88.
2.5.
Artikel 6 van de algemene voorwaarden van Kreissparkasse verklaart Duits recht op de verhoudingen met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] van toepassing.

3.Het geschil

3.1.
Kreissparkasse vordert – samengevat – hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van een bedrag van € 98.574,88, te vermeerderen met de Duitse rente als bedoeld in artikel 288 jo artikel 246 BGB vanaf 7 februari 2013, incassokosten ad € 2.334,26 en proceskosten.
3.2.
[gedaagde sub 1] is in deze zaak niet verschenen. [gedaagde sub 2] voert verweer. Zij verwijst naar het echtscheidingsconvenant dat zij in oktober 2006 met [gedaagde sub 1] heeft gesloten waarin de hypothecaire lening betreffende de woning in [plaats] aan [gedaagde sub 1] is toegescheiden. Ten aanzien van ‘bankrekeningen’ is overeengekomen: ‘Partijen hebben spaargeld. Dit zal in onderling overleg verdeeld worden’. [gedaagde sub 2] stelt dat zij in een persoonlijk gesprek met [naam] (hierna: [naam]) van Kreissparkasse tussen 25 en 30 november 2006 de situatie heeft toegelicht en daarbij heeft verteld dat het woonhuis en de hypothecaire lening aan [gedaagde sub 1] werden toegescheiden en dat zij haar bankrekening opzegde. Daarbij heeft zij haar bankpassen ingeleverd en de bank opdracht gegeven haar uit diverse rekeningen te verwijderen. Sedertdien heeft zij niets meer vernomen van Kreissparkasse totdat de aanmaningen van november 2012 bij aangetekende post naar haar werden gezonden.
Zij stelt
  • de relatie met Kreissparkasse in 2006 te hebben beëindigd, althans gerechtvaardigd erop te hebben mogen vertrouwen dat dit is gebeurd,
  • alles te hebben gedaan om het echtscheidingsconvenant na te leven,
  • dat Kreissparkasse haar niet heeft geïnformeerd over de situatie waardoor Kreissparkasse ook haar zorgplicht jegens [gedaagde sub 2] heeft geschonden,
  • dat de vordering ook naar Duits recht verjaard is omdat zij na november 2006 tot de aanmaningen van november 2012 niets van Kreissparkasse heeft vernomen,
  • dat de redelijkheid en billijkheid eraan in de weg staan haar aan te spreken, nu [gedaagde sub 1] huurinkomsten uit de woning in [plaats] heeft genoten en hij een bedrag heeft ontvangen in verband met een afkoop van verzekeringsrechten,
  • dat sprake is van rechtsverwerking.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht

4.1.
Kreissparkasse is een rechtspersoon naar Duits recht. Daardoor heeft deze zaak een internationaal karakter. Beoordeeld moet worden of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en bij bevestigende beantwoording van deze vraag, welk recht van toepassing is op de (uitvoering van de) overeenkomst.
4.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 2 lid 1 van de Verordening (EG) Nr. 44/2001 van de Raad van de EU van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX-Verordening) is de Nederlandse rechter bevoegd van de vordering kennis te nemen, omdat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in Nederland wonen en de uitzonderingen van de EEX-Verordening zich niet voordoen. De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, is bevoegd omdat [gedaagde sub 2] in het rechtsgebied van deze rechtbank woont.
4.3.
Kreissparkasse stelt met een verwijzing naar haar algemene voorwaarden dat Duits recht toepasselijk is op de verhouding tussen partijen. Deze stelling is niet weersproken en de rechtbank acht haar juist.
[gedaagde sub 1]
4.4.
De dagvaarding is op de bij de wet voorgeschreven wijze betekend aan het adres van [gedaagde sub 1]. Hij is niet verschenen in deze procedure, zodat tegen hem verstek wordt verleend. Het in deze te wijzen vonnis moet jegens [gedaagde sub 1] op de voet van artikel 140 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) als een vonnis op tegenspraak worden beschouwd.
4.5.
Nu tegen [gedaagde sub 1] verstek is verleend, moet op grond van de hoofdregel van artikel 140 lid 1 Rv de vordering zoals neergelegd in de dagvaarding, voor zover deze niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, jegens [gedaagde sub 1] in beginsel worden toegewezen. De vordering zal, omdat deze niet zijn weersproken en deze de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen, worden toegewezen.
[gedaagde sub 2]
4.6.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de relatie tussen partijen in 2006 is beëindigd dan wel [gedaagde sub 2] daarop gerechtvaardigd mocht vertrouwen, zoals [gedaagde sub 2] stelt en Kreissparkasse betwist. Ter comparitie heeft [gedaagde sub 2] ter onderbouwing van haar standpunt aangevoerd dat zij een formulier heeft getekend om haar rekeningen bij Kreissparkasse te beëindigen, dat zij na de zomer van 2006 haar bankpasjes bij een baliemedewerkster van Kreissparkasse heeft ingeleverd, dat zij in haar gesprek met [naam] van hem heeft begrepen dat zij van haar verplichtingen tegenover Kreissparkasse zou worden ontheven en dat zij nadien tot november 2012 niets meer van Kreissparkasse heeft vernomen.
4.7.
Kreissparkasse stelt dat [naam] nimmer is verzocht namens Kreissparkasse [gedaagde sub 2] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan. Ter onderbouwing hiervan heeft Kreissparkasse als productie 11 een schriftelijke verklaring van [naam] overgelegd. Kreissparkasse wijst er bovendien op dat ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid schriftelijk moet worden aangevraagd en dat daarop alleen schriftelijk wordt beslist. Een dergelijk verzoek heeft Kreissparkasse niet ontvangen. [gedaagde sub 2] is ook nog steeds mede eigenaar van de woning in [plaats]. Daarnaast voert Kreissparkasse aan dat uit een als productie 12 overgelegd door [gedaagde sub 2] ondertekend formulier blijkt dat [gedaagde sub 2] op 26 oktober 2007 de beëindiging heeft verzocht van een door haar bij Kreissparkasse aangehouden girorekening, nr [rekeningnummer], en dat [gedaagde sub 2] daarin een andere door haar bij Kreissparkasse aangehouden rekening als nieuw rekeningnummer opgeeft. Daarom is geenszins sprake is van een beëindiging van alle tussen partijen gesloten overeenkomsten. Ook kunnen de afspraken in het echtscheidingsconvenant tussen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet aan Kreissparkasse worden tegengeworpen. Het echtscheidingsconvenant heeft geen externe werking. Dat [gedaagde sub 2] tot november 2012 verder niets van Kreissparkasse heeft vernomen, kan worden verklaard doordat de overeenkomsten in verband met de hypothecaire geldlening tot kort daarvoor steeds waren nagekomen en het adres van [gedaagde sub 1] het correspondentieadres van Kreissparkasse was, aldus telkens Kreissparkasse.
4.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Kreissparkasse heeft – gelet op het hiervoor opgenomen verweer – gemotiveerd weersproken dat de relatie tussen partijen in 2006 is beëindigd dan wel dat [gedaagde sub 2] daarop gerechtvaardigd mocht vertrouwen. Het lag dan ook op de weg van [gedaagde sub 2] haar stellingen nader te onderbouwen en te concretiseren. [gedaagde sub 2] heeft dit nagelaten. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt ook niet in te zien dat het echtscheidingsconvenant aan Kreissparkasse kan worden tegengeworpen. [gedaagde sub 2] heeft bovendien niet betwist dat zij op 26 oktober 2007 de beëindiging heeft verzocht van girorekening, nr [rekeningnummer], en dat zij daarbij een andere door haar bij Kreissparkasse aangehouden rekening als nieuw rekeningnummer heeft opgegeven. Evenmin heeft zij betwist dat de woning in [plaats] nog altijd mede aan haar toebehoort en dat het adres van [gedaagde sub 1] het correspondentieadres van Kreissparkasse was. [gedaagde sub 2] heeft ook niet gesteld dat zij Kreissparkasse met betrekking tot de onder 2.2. bedoelde overeenkomsten op enig moment heeft verzocht haar adres als correspondentieadres te gaan gebruiken.
4.9.
Geoordeeld wordt daarom dat is komen vast te staan dat de relatie tussen partijen in 2006 is beëindigd dan wel dat [gedaagde sub 2] daarop gerechtvaardigd mocht vertrouwen noch dat Kreissparkasse tegenover [gedaagde sub 2] haar zorgplicht heeft geschonden. Gezien al het voorgaande is er in dit verband geen grond om [gedaagde sub 2] toe te laten tot het leveren van bewijs. Het verweer van [gedaagde sub 2] wordt verworpen. Dat Kreissparkasse de stelling dat [gedaagde sub 2] na de zomer van 2006 haar bankpasjes bij een baliemedewerkster van Kreissparkasse heeft ingeleverd, niet heeft betwist, is in dit verband onvoldoende om te komen tot een andersluidend oordeel.
4.10.
De rechtbank verwerpt het verweer van [gedaagde sub 2] dat de vordering naar Duits recht zou zijn verjaard, nu zij niet heeft weersproken dat het adres van [gedaagde sub 1] het correspondentieadres van Kreissparkasse was, dat de overeenkomsten tot november 2012 zijn nagekomen en dat deze zijn aangegaan tot eind januari 2023.
4.11.
Het beroep op de redelijkheid en billijkheid wordt evenals het beroep op rechtsverwerking bij gebrek aan een feitelijke onderbouwing gepasseerd. Enkel tijdsverloop of stilzitten is op zichzelf onvoldoende voor het aannemen van rechtsverwerking of het verlies van de aanspraak op de ingestelde vordering. [gedaagde sub 2] heeft ook geen andere omstandigheden gesteld op grond waarvan bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen zou zijn gewekt dat Kreissparkasse haar vordering niet meer geldend zouden maken dan de omstandigheden die hiervoor reeds zijn besproken en verworpen. Evenmin is gebleken van feiten of omstandigheden waaruit volgt dat Kreissparkasse de voor haar kenbare belangen van [gedaagde sub 2] op onaanvaardbare wijze heeft veronachtzaamd. Hieraan kan niet afdoen de stelling dat [gedaagde sub 1] huurinkomsten uit de woning in [plaats] heeft genoten en dat [gedaagde sub 1] een bedrag met betrekking tot een afkoop van verzekeringsrechten heeft ontvangen.
4.12.
Nu [gedaagde sub 2] voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de door Kreissparkasse gevorderde hoofdsom van € 98.574,88 worden toegewezen.
4.13.
De door Kreissparkasse gevorderde Duitse rente is niet betwist en zal daarom worden toegewezen.
4.14.
De op grond van Duits recht gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 2.334,26 zijn evenmin betwist en zullen dan ook worden toegewezen.
Proceskosten
4.15.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten dragen. De kosten aan de zijde van Kreissparkasse worden begroot op:
- dagvaarding € 156,68 (2 x € 78,34)
- griffierecht 3.715,50
- salaris advocaat
2.842,00(2 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 6.713,68
4.16.
Van de proceskosten dient [gedaagde sub 1] in zijn onderlinge verhouding met [gedaagde sub 2] te dragen:
- dagvaarding € 78,34
- griffierecht 1.857,50 (0,5 x € 3.715,00)
- salaris advocaat
710,50(0,5 punt × tarief € 1.421,00)
Totaal € 2.646,34
4.17.
Van de proceskosten dient [gedaagde sub 2] in haar onderlinge verhouding met [gedaagde sub 1] te dragen:
- dagvaarding € 78,34
- griffierecht 1.857,50 (0,5 x € 3.715,00)
- salaris advocaat
2.131,50(1,5 punt × tarief € 1.421,00)
Totaal € 4.067,34

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, aan Kreissparkasse te betalen een bedrag van € 98.475,88 (achtennegentigduizend vierhonderdvijfenzeventig euro en achtentachtig eurocent), te vermeerderen met de Duitse rente conform artikel 288 BGB jo artikel 246 BGB vanaf 7 februari 2013 tot aan de dag van volledige betaling, alsmede te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten van € 2.334,26,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van Kreissparkasse tot op heden begroot op € 6.713,68,
5.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2014.
Coll.: SJM