Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.[verzoekster A]
[verzoeker B],
ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERING N.V.,
1.De procedure
- het verzoekschrift
- het verweerschrift
- de mondelinge behandeling
- de brief van mr. Haase van 19 februari 2014
- het faxbericht van mr. Rittersma van 24 februari 2014
- het faxbericht van mr. Haase van 24 februari 2014
- het faxbericht van mr. Rittersma van 25 februari 2014.
2.De vaststaande feiten2.1. Op 7 januari 2006 is [verzoekers] een auto-ongeval overkomen. Daarbij heeft een verzekerde van Allianz de stilstaande auto van [verzoekers] van achteren aangereden. Allianz heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend.
“De door betrokkene ervaren beperkingen hebben vooral te maken met een chronisch pijnsyndroom en het ontbreken van voldoende copingstrategieën om daarmee om te gaan. Er zijn geen aanwijzingen voor een schedelhersenletsel met blijvende cognitieve problemen, de aard van het ongeval en het ontbreken van bewustzijnsverlies of amnesie sluiten traumatisch hersenletsel voldoende uit. Ook de klachten van vermoeibaarheid en concentratie stoornissen moeten geweten worden aan het chronische pijnsyndroom.”
“In tegenstelling tot het antwoord op vraag 1h in mijn rapport gedateerd 15-07-2010 moet het antwoord op 1h luiden: betrokkene ondervindt weliswaar beperkingen, maar op grond van het feit dat neurologische functiestoornissen ontbreken, kunnen er op grond van mijn neurologische expertise geen beperkingen worden vastgesteld in zijn huidige toestand in het dagelijks leven, bij de vrijetijdsbesteding, bij het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden en bij het verrichten van loonvormende arbeid.”2.5.In 2011 heeft [verzoeker B] een deelgeschilprocedure gevoerd bij deze rechtbank, waarbij ter gelegenheid van de mondelinge behandeling (onder meer) tussen partijen is overeengekomen dat het rapport van Van Dijk uitgangspunt zal zijn voor het opstellen van een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) door een verzekeringsgeneeskundige. Partijen zijn het vervolgens niet eens geworden over de vraagstelling aan de verzekeringsdeskundige. In een proces-verbaal van voortzetting van comparitie, gehouden op 16 januari 2012, is onder meer opgenomen de beslissing van de rechtbank dat de vraag aan de verzekeringsdeskundige waaromtrent partijen van mening verschillen, zal luiden:
“Wilt u met als uitgangspunt de door deskundige dr. G.W. van Dijk opgestelde rapportage en uw eigen onderzoek van de patiënt de beperkingen en de belastbaarheid van [verzoeker B] vaststellen?”2.6.Vervolgens heeft Kruithof op gemeenschappelijk verzoek van partijen een verzekeringsgeneeskundig rapport en een beperkingenprofiel inzake [verzoeker B] opgesteld. In zijn conceptrapport van 10 maart 2012 heeft Kruithof onder meer geconcludeerd:
“Ondergetekende is van mening, op basis van de eigen onderzoeksbevindingen en op bevindingen van expertiserend neuroloog van Dijk, dat gezien het persisterend klachtenpatroon na het ongeval d.d. 7 januari 2006 patiënt is aangewezen op arbeid/activiteiten waarbij beperkingen gelden ten aanzien van belasting van de nek/schouder regio, met name linker regio. Er gelden dan ook beperkingen ten aanzien van duwen, dragen, tillen, trekken, bovenhands werken, klimmen, knielen, kruipen etc.Bij inachtneming van de bovengenoemde beperkingen heeft ondergetekende onvoldoende aanleiding om restricties met betrekking tot het persoonlijk, sociaal functioneren van toepassing te achten. Evenmin heeft ondergetekende onvoldoende aanleiding om restricties met betrekking tot het arbeidspatroon van toepassing te achten.Voor een uitgebreide omschrijving van de beperkingen, wordt verwezen naar bijgevoegde beperkingen lijst d.d. 10 maart 2012.”(…)”
“[verzoeker B] werkt 24 uur per week in de functie van medewerker economische en administratieve dienst. Wilt u uitgaande van de (…) taak/functieanalyse en het beperkingenprofiel zoals dat door de verzekeringsgeneeskundige Kruithof is opgesteld, vaststellen in hoeverre [verzoeker B] (on)geschikt is voor het verrichten van werkzaamheden die verbonden zijn aan de functie van medewerker economische en administratieve dienst, zowel wat betreft het aantal uren als de aan de taak verbonden taken en werkzaamheden?”2.9.In het op 10 oktober 2013 aan de raadslieden van partijen toegezonden conceptrapport van Artoos is onder meer vermeld dat de thans door [verzoeker B] vervulde functie passend is te noemen indien wordt uitgegaan van de door Kruithof gestelde beperkingen in de belastbaarheid, en dat dit ook geldt voor het uitoefenen van deze functie fulltime, omdat Kruithof geen beperking heeft gegeven in het arbeidspatroon en er in de uitoefening van het beroep geen sprake is van overschrijding van de gestelde beperkingen.
“(…) dat het nu uitbrengen van uw rapport op basis van de uitgangspunten zoals u die werden aangereikt, in het licht van de wijzigende rechtspraak op het gebied van toerekening van beperkingen niet gewenst is.”2.11.In de zaak van [verzoekster A] is nog geen verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundige onderzoek verricht.
3.Het verzoek3.1. [verzoekers] verzoekt dat de rechtbank:1. voor recht verklaart dat tussen partijen als maatstaf voor de toe te rekenen schade ex artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op grond van de rechtspraak heeft te gelden het plausibiliteitscriterium, te weten dat de beperkingen, voortvloeiend uit de door [verzoekers] geuite klachten als vaststaand moeten worden aangenomen wanneer kan worden vastgesteld dat het klachtenpatroon plausibel is, hetgeen doorgaans het geval zal zijn bij een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten,2. zal bepalen dat partijen daarom de ingeschakelde en de nog in te schakelen deskundigen zullen instrueren om het onderzoek te verrichten op basis van het criterium of de “door onderzochte ondervonden klachten en beperkingen plausibel zijn geworden”en zich daarbij te houden aan de navolgende instructie:“dat het bij de beoordeling van de beperkingen niet zozeer om het vaststellen van de meetbare functionele beperkingen van de benadeelde gaat, maar om het vaststellen van de mate van activiteiten en participatie van het slachtoffer. Bij die vaststelling zijn niet alleen de lichaamsfuncties en anatomische eigenschappen relevant, maar dienen ook de persoonlijke en omgevingsfactoren van de benadeelde te worden gewogen”,althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen instructie,3. Allianz zal veroordelen medewerking te verlenen aan, althans te gedogen dat [verzoeker B] aan de verzekeringsgeneeskundige Kruithof en aan de arbeidsdeskundige Artoos zal vragen hun rapporten te herzien met het oog op de toepassing van voornoemde maatstaf met instructie als voornoemd,4. de kosten van [verzoekers] zoals bedoeld in artikel 1019aa van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) begroot op een bedrag van € 3.655,95, met bepaling dat deze kosten binnen 14 dagen na dagtekening van de beschikking moeten worden voldaan met verklaring dat deze kosten uitvoerbaar bij voorraad zijn en dat de wettelijke rente zonder aanzegging verschuldigd is als niet binnen deze termijn is voldaan.
In 2012 en 2013 heeft zich in de jurisprudentie van met name gerechtshoven het zogenaamde ‘plausibiliteitscriterium” ontwikkeld, waarbij in geval van moeilijk objectiveerbaar letsel wordt beoordeeld of het subjectieve klachtenpatroon plausibel is en doorgaans wordt aangenomen dat dit het geval is bij een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten. Alsdan staat het ontbreken van een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor de klachten niet in de weg aan het oordeel dat het bewijs van het oorzakelijk verband geleverd is, indien de benadeelde de gezondheidsklachten voor het ongeval niet had, de klachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring ontbreekt. De gewijzigde juridische norm in de rechtspraak dient te leiden tot herijking van de aan de deskundigen voor te leggen vraagstelling.
Kruifhof is, gelet op deze bestendige lijn in de rechtspraak, uitgegaan van een te beperkte toetsingsmaatstaf. Dat het onderzoek van Kruithof heeft geresulteerd in beschrijving van slechts geringe beperkingen en geen urenbeperking, houdt verband met de beperking die de deskundige kennelijk heeft gelezen in de zinsnede
“met als uitgangspunt de door deskundige dr. G.W. van Dijk opgestelde rapportage…”. Er is geen urenbeperking aangenomen, kennelijk omdat hij die zonder geobjectiveerde afwijkingen niet kan duiden.
De verzekeringsgeneeskundige dient de beperkingen zelfstandig, op basis van zijn deskundigheid als verzekeringsgeneeskundige, vast te stellen. Hij kan ondanks het ontbreken van een neurologisch substraat toch beperkingen vaststellen na een multifactoriële analyse van de problematiek, op grond waarvan hij beoordeelt in hoeverre sprake is van beperkingen die passen
“in een consistent en plausibel geheel van stoornissen, beperkingen en participatieproblemen”.Slechts als vaststaat dat bij het onderzoek van Kruithof de juiste maatstaven voor toerekening van schade aan de orde zijn geweest, kan het rapport van Artoos dienen voor de vaststelling van de schade. Als de beperkingen die plausibel worden geacht omvangrijker zijn dan in de rapportage van Kruithof, dient de uitval opnieuw te worden beoordeeld.
Voor wat betreft [verzoekster A] dient beoordeling plaats te vinden op basis van het meest recente inzicht. Bij het onderzoek van haar man heeft zij gemerkt dat zij aan deze arts geen vertrouwen voor een lichamelijk medisch onderzoek wil geven. Allianz heeft een onderzoek door een andere deskundige echter geweigerd.
De deelgeschilprocedure leent zich zeer goed voor de verzoeken omdat gevraagd wordt om aanwijzingen over het geldende recht. Indien duidelijkheid wordt gegeven over de voorgelegde vragen zal dit een positieve bijdrage leveren aan de onderhandelingen.
Bij de kostenbegroting dient uitgegaan te worden van 16 uur tegen een uurtarief van € 215,00 te vermeerderen met btw. Het griffierecht bedraagt € 274,00.
4.Het verweer4.1. Allianz voert ten verwere het navolgende aan.De zaak leent zich niet voor behandeling in een deelgeschilprocedure. De opstelling van [verzoekers] in het schaderegelingsproces rechtvaardigt de gedachte dat een beslissing in dit deelgeschil niet zal leiden tot een vaststellingsovereenkomst. Bovendien komt het verzoek in wezen neer op een verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht, waarvoor een ander procesrechtelijk instrument bestaat.Er bestaat geen “plausibiliteitscriterium” op basis waarvan beperkingen moeten worden aangenomen wanneer het klachtenpatroon plausibel is. Het objectief vaststellen van de klachten vindt aan de hand van het plausibiliteitscriterium plaats, hetgeen geschiedt door een neuroloog. Het is vervolgens aan een (verzekerings)arts om vast te stellen of de ongevalsgerelateerde klachten leiden tot beperkingen.Het rapport van Kruithof is bindend tussen partijen. Kruithof heeft gerapporteerd op gezamenlijk verzoek van partijen. Het is aan de hand van juiste criteria tot stand gekomen en van goede kwaliteit. [verzoekers] heeft onvoldoende aangevoerd ter betwisting van de bruikbaarheid van het rapport. Hij heeft pas nadat hij kennis had genomen van het conceptrapport van Artoos opmerkingen gemaakt over het feit dat Kruithof geen urenbeperking heeft aangenomen en uitgaat van slechts “lichte beperkingen”.De conclusie van Kruithof dat [verzoeker B] voor het gebruik van de nek licht beperkt is en dat hij zo nodig gedurende 6 uur van de werkdag het hoofd in een bepaalde stand kan houden, is gebaseerd op de door [verzoeker B] bij Van Dijk zelf aangegeven beperkingen. Kruithof heeft zijn oordeel met betrekking tot de omvang van de beperkingen en de afwezigheid van een arbeidsduurbeperking ook op eigen onderzoek gebaseerd. Uit het feit dat hij beperkingen heeft geduid, terwijl er geen medisch objectiveerbare stoornissen zijn en Van Dijk geen beperkingen heeft vastgesteld, blijkt al dat hij gehandeld heeft in de geest van de instructie als omschreven in het tweede verzoek. Kruithof is niet uitgegaan van een te beperkte toetsingsmaatstaf. [verzoekers] heeft te weinig aangevoerd om aan te nemen dat de door Kruithof geduide beperkingen “te licht” zouden zijn, en dat ten onrechte geen urenbeperking door hem is aangenomen.Nu het rapport van Kruithof bindend is tussen partijen, heeft Artoos haar onderzoek terecht op dit rapport gebaseerd. Er bestaat geen aanleiding de uitgebrachte rapporten te herzien of (nogmaals) een verzekeringsarts en/of arbeidsdeskundige als deskundig te benoemen.Er dient geen kostenbegroting te worden uitgesproken omdat de procedure volstrekt onnodig en onterecht is ingesteld. Bekend mag worden verondersteld dat de zaak zich niet leent voor een deelgeschil omdat een beslissing van de deelgeschilrechter niet zal leiden tot een oplossing en een ander passend procesrechtelijke instrument voorhanden is.
5.De beoordeling5.1. Vraag is allereerst of de verzoeken van [verzoekers] zich lenen voor behandeling in een deelgeschilprocedure. De deelgeschilprocedure is bedoeld voor de situatie waarin partijen in het buitengerechtelijke onderhandelingstraject stuiten op geschilpunten die de buitengerechtelijke afwikkeling belemmeren. Partijen vragen in een deelgeschilprocedure de rechter om op deze geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met de buitengerechtelijke onderhandelingen, met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019w Rv).
Allianz kan niet worden gevolgd in haar betoog dat het verzoek in wezen neerkomt op een verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht. Gevraagd wordt immers om een oordeel over (een onderdeel van) de instructie aan een deskundige.
De rechtbank zal de ingediende verzoeken dan ook inhoudelijk beoordelen en hierop een beslissing geven.
Bij gebreke van een “plausibiliteitscriterium” als door [verzoekers] beschreven dient de gevraagde verklaring voor recht te worden geweigerd.
5.3. Het tweede verzoek strekt ertoe de ingeschakelde deskundigen en de nog in te schakelen deskundigen op de door [verzoekers] voorgestane wijze te instrueren over de manier waarop de beperkingen bij [verzoekers] vastgesteld dienen te worden. Gelet op de formulering van het verzoek (“te bepalen dat partijen
daarom(…)”) gaat [verzoeker B] hierbij kennelijk ervan uit dat het tweede verzoek aansluit bij het door hem in het eerste verzoek omschreven “plausibiliteitscriterium” dat zich in de rechtspraak zou hebben ontwikkeld. De instructie die in tweede verzoek is geformuleerd wijkt echter af van het door [verzoekers] in het eerste verzoek gedefinieerde “plausibiliteitscriterium”, in welk criterium beperkingen als vaststaand dienen te worden aangenomen indien zij voortvloeien uit een plausibel klachtenpatroon. De bewoordingen van de door [verzoekers] voorgestane instructie zijn overgenomen uit overwegingen van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in een arrest van 5 februari 2013 (BZ0801). Als criterium voor de vaststelling van beperkingen hanteert [verzoekers] in het tweede verzoek: “dat de door onderzochte ondervonden klachten en beperkingen plausibel zijn geworden”.
“Ondergetekende ziet/beschouwt patiënten/verzekerden/slachtoffers – bij de uitoefening van zijn werkzaamheden als verzekeringsgeneeskundig deskundige – als product/resultaten van biologische/socio culturele en psychologische factoren. Hetgeen impliceert dat ondergetekende uitgaat van het biopsychosociale model.Dit is dan ook de reden waarom de anamnese zich niet beperkt tot het klachtenpatroon maar factoren zoals arbeid, gezin etc. inventariseert.”Voorts heeft [verzoekers] gevraagd:
“6. Er wordt in deze zaak door u (en door dr. Van Dijk) onder andere gesproken over een chronisch pijnsyndroom.1. Kunt u op grond van uw vakkennis en –ervaring beschrijven wat voor patiënten waarbij een dergelijk pijnsyndroom is vastgesteld/wordt aangenomen de gevolgen zijn in hun dagelijkse leven die tijdens onderzoeken aan u worden gerapporteerd?2. Wilt u beschrijven welke problemen die patiënten ondervinden bij het volhouden van hun dagelijkse leven?3. Zijn de problemen die [verzoeker B] ondervindt daarmee vergelijkbaar?”Kruithof heeft hierop geantwoord:
“Genoemde vraagstelling is niet eenduidig te beantwoorden dit omdat de klachten en hieruit voortvloeiende beperkingen zeer divers/wisselend kunnen zijn.Ondergetekende heeft zich beperkt tot het klachtenpatroon en de beperkingen in casu.Ondergetekende adviseert mr. Rittersma genoemde vraagstelling voor te leggen aan zijn medisch adviseur.Naar aanleiding van de vraag of de problemen die patiënt ondervindt vergelijkbaar zijn, volstaat ondergetekende met de opmerking dat de klachten van patiënt passen bij een chronisch pijnsyndroom. Zoals gezegd kunnen de uitingsvormen zeer divers zijn.”Hierna heeft Kruithof het definitieve rapport opgesteld.
Onder deze omstandigheden had van [verzoekers] verwacht mogen worden dat hij zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen het aldus tot stand gekomen rapport van Kruithof naar voren had gebracht, wil dat rapport niet meer gelden als uitgangspunt voor de verdere afwikkeling van de schade. Van dergelijke bezwaren is niet gebleken.
De suggestie van [verzoekers] dat Kruithof kennelijk geen urenbeperking heeft aangenomen omdat hij die zonder geobjectiveerde afwijkingen niet zou kunnen duiden, is onterecht omdat Kruithof, ofschoon neuroloog Van Dijk heeft geconcludeerd dat neurologische functiestoornissen ontbreken zodat hij op grond van zijn neurologische expertise geen beperkingen kan vast stellen, wel beperkingen heeft vastgesteld. Hiermee is onderkend dat het enkele feit dat sprake is van subjectieve klachten, waarvoor een neurologisch substraat ontbreekt niet in de weg staat aan de conclusie dat toch sprake is van beperkingen als gevolg van de gezondheidsklachten die in causaal verband met het ongeval staan.
Mede gelet op het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat de beoordeling door Kruithof niet heeft plaatsgevonden overeenkomstig het criterium en de instructie die door [verzoekers] bij het tweede verzoek zijn omschreven. [verzoekers] heeft hiervoor onvoldoende gesteld.
5.7. Op grond van dit alles moet worden geconcludeerd dat het door Kruithof uitgebrachte rapport, zowel naar de wijze van totstandkoming als de inhoud, bindend is voor partijen. Artoos is bij haar onderzoek dan ook terecht uitgegaan van het door Kruithof vastgestelde beperkingenprofiel. Partijen hebben Artoos overigens ook expliciet gevraagd om bij de beantwoording van de vragen naar de (on)geschiktheid van [verzoeker B] voor de werkzaamheden in zijn huidige functie en de uitval voor het verrichten van doe-het-zelf werkzaamheden uit te gaan van het door Kruithof opgestelde beperkingenprofiel. Indien [verzoekers] het niet eens was met dit beperkingenprofiel, had hij niet moeten instemmen met het voorleggen van de betreffende vragen aan Artoos.
Er bestaat derhalve geen reden om te bepalen dat partijen Kruithof, Artoos of andere, nog in te schakelen deskundigen zullen instrueren om het onderzoek ten aanzien van [verzoeker B] te verrichten conform het criterium en de instructie zoals omschreven in het tweede verzoek.
5.10. Aan het verzoek van mr. Rittersma bij brief van 24 februari 2014 om het verzochte zo te lezen dat een uitspraak over toe te rekenen uitval voor arbeid van [verzoeker B] kan worden gedaan, wordt voorbijgegaan, nu de verzoeken van [verzoekers] niet zodanig zijn op te vatten dat hierbij ook is gevraagd een beslissing te geven over toe te rekenen uitval voor arbeid. Het verzoek is hierdoor ook geen onderwerp van debat tussen partijen geweest.
Allianz kan niet worden gevolgd in haar betoog dat de procedure volstrekt onnodig en onterecht is ingediend. [verzoekers] is ontvangen in zijn verzoeken. Niet kan worden gezegd dat het voor [verzoekers] duidelijk had moeten zijn dat de verzoeken zouden worden afgewezen.
Allianz heeft geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de gespecificeerde kosten, waarvan de hoogte ook volgens de rechtbank redelijk is, zodat bij de begroting daarvan zal worden uitgegaan. De kosten bedragen derhalve € 4.436,40 inclusief btw (16 uur x € 260,15 inclusief btw, te vermeerderen met het griffierecht van € 274,00).
Nu Allianz aansprakelijkheid heeft aanvaard, zal de gevraagde veroordeling tot betaling van de kosten eveneens worden toegewezen.