ECLI:NL:RBGEL:2014:1687

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 maart 2014
Publicatiedatum
13 maart 2014
Zaaknummer
AWB-13_3302
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van persoonsgebonden budget en verantwoording zorguitgaven

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de terugvordering van een persoonsgebonden budget (Pgb) van eiser, die het syndroom van Down heeft. Eiser ontving een Pgb voor zorg in het jaar 2012, maar verweerder, Stichting Zorgkantoor Menzis, stelde dat eiser een bedrag van € 9.019,91 aan niet verantwoord Pgb diende terug te betalen. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat het Pgb niet volledig was verantwoord en dat niet voldaan was aan de verplichtingen uit de Regeling subsidies AWBZ.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in bezwaar en beroep aanvullende stukken heeft overgelegd die een plausibel en volledig beeld van de besteding van het Pgb gaven. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet kon volhouden dat er geen eenduidige verantwoording was, vooral na de verstrekking van aanvullende gegevens in beroep. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheid dat er geen zorgovereenkomst was opgesteld, niet leidde tot een andere conclusie.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de eindafrekening van het Pgb. Het terugvorderingsbedrag werd verlaagd met de factuur van € 1.480,43, waardoor het totale terugvorderingsbedrag op € 7.539,48 kwam. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 974 werden begroot. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 13/3302

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], (bewindvoerder [naam bewindvoerder]), te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. L. Veenstra),
en

Stichting Zorgkantoor Menzis te Enschede, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 januari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de eindafrekening van het persoonsgebonden budget (Pgb) van eiser over het jaar 2012 vastgesteld en bepaald dat eiser een bedrag van € 9.019,91 aan niet verantwoord Pgb dient terug te betalen.
Bij besluit van 31 mei 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door zijn moeder [naam moeder]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Halferkamps.

Overwegingen

1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser heeft het syndroom van Down en beschikt voor het jaar 2012 over een indicatie van de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg voor een aantal functies ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Eiser ontvangt ter zake een Pgb. Over het jaar 2012 bedraagt de hoogte van het Pgb € 42.624,88 (verleningsbeschikking d.d. 23 december 2011).
Naar aanleiding van het verzoek van verweerder van 26 juni 2012 is namens eiser het verantwoordingsformulier over de periode 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2012 toegezonden, waarop is aangegeven dat een bedrag ter hoogte van € 17.204,68 is besteed aan zorg. In januari 2013 is het verantwoordingsformulier over de periode 1 juli 2012 tot en met 31 december 2012 toegezonden, waarop een bedrag ter hoogte van € 17.705,09 is verantwoord. Uit de stukken blijkt dat de zorginstelling Stichting Philadelphia Zorg (hierna: Philadelphia) de enige zorgverlener is van eiser. Op grond van de verantwoordingsformulieren heeft verweerder het primaire besluit van 25 januari 2013 genomen. Hiertegen is bezwaar gemaakt. Bij het bezwaarschrift zijn namens eiser in het kader van de verantwoording bijlagen gevoegd. Bij brief van 22 februari 2013 heeft verweerder verzocht om aanvullende stukken. Hierop is namens eiser gereageerd. Naar aanleiding van de hoorzitting van 13 maart 2013 zijn namens eiser op 20 maart 2013 wederom stukken aangeleverd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
2
De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige beroepsprocedure slechts in geding is of de factuur van € 1480,43 - in bezwaar is abusievelijk een bedrag van € 1480,29 genoemd - op de voorgeschreven wijze is verantwoord en, indien dit niet het geval is geweest, of verweerder het Pgb lager mocht vaststellen en het teveel betaalde mocht terugvorderen.
3
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het Pgb niet volledig is verantwoord en dat niet volledig is voldaan aan de uit artikel 2.6.9 van de Regeling subsidies AWBZ (hierna: de Regeling) voortvloeiende verplichtingen, zoals ook vermeld in het de verleningsbeschikking van 23 december 2011, zodat hij niet in staat is om vast te stellen of het aan eiser toegekende Pgb volledig is besteed aan de aan hem verleende zorg. In het bijzonder is daarbij gewezen op het bepaalde in artikel 2.6.9, eerste lid, aanhef en onder c van de Regeling. Verweerder meent dat hij op grond hiervan het toegekende Pgb lager heeft mogen vaststellen en het onverschuldigd betaalde Pgb ten bedrage van € 9.019,91 heeft mogen vaststellen.
4
Met betrekking tot de voor eiser geldende verplichtingen heeft verweerder voorop gesteld dat een zorgovereenkomst, afgesloten tussen de budgethouder en de zorgverlener, waarin afspraken over de te verlenen zorg zijn opgenomen, ontbreekt. In het bestreden besluit heeft verweerder voorts aangegeven dat er geen factuur is teruggevonden met een bedrag van € 1480,29 (bedoeld is: € 1480,43). Geen van de facturen is namens de zorgverlenende instantie ondertekend en er is geen overzicht verstrekt van de dagen waarop is gewerkt, het tarief en het aantal te betalen uren.
Over betalingen aan Philadelphia zijn corresponderende bankafschriften aangeleverd die wel als rechtsgeldig zijn aan te merken, maar waarvan niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat deze corresponderen met daadwerkelijk aan de budgethouder verleende zorg, nu de daaraan ten grondslag liggende facturen geen duidelijkheid daarover bieden en er ook geen rechtsgeldige overeenkomst is aangeleverd.
5
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat over het gehele jaar 2012 niet volledig is voldaan aan alle uit artikel 2.6.9 van de Regeling voortvloeiende verplichtingen met betrekking tot de verantwoording van het bedrag van € 1480,43, aangezien ten tijde van het bestreden besluit in ieder geval een zorgovereenkomst ontbrak.
6
Op grond van artikel 4:46 van de Awb is verweerder dan bevoegd het Pgb lager vast te stellen dan de bij de verlening bepaalde bedragen. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, zie de uitspraak van 1 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9635, dient verweerder de discretionaire bevoegdheid om het Pgb lager vast te stellen uit te oefenen met inachtneming van het geschreven en het ongeschreven recht, daaronder begrepen de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot evenredige belangenafweging. Daarbij zal een afweging moeten worden gemaakt tussen het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichting en de gevolgen van de verlaging voor de ontvanger, waarbij tevens de ernst van de tekortkoming en de mate waarin deze aan de ontvanger kan worden verweten van belang is (Kamerstukken II 1993/94, 23700, nr. 3 p. 74).
7
Het beroep van eiser moet tevens worden opgevat als te zijn gericht tegen de belangenafweging en de uitkomst daarvan.
De rechtbank stelt vast dat namens eiser in bezwaar en beroep alsnog stukken zijn overgelegd ter verantwoording van het Pgb. Een deel van die stukken is reeds, mede naar aanleiding van daartoe strekkende verzoeken van verweerder, in bezwaar overgelegd en een deel in beroep.
De volgende stukken zijn overgelegd.
Er is een uitleg gegeven over de aard van de geleverde zorg aan eiser. Toegelicht is waarom de inkoop van extra uren begeleiding door de assistent begeleider van Philadelphia op de woensdagochtend (52 weken á 4,5 uur) nodig was. In beroep is het rooster van de assistent begeleider overgelegd. Tevens zijn in bezwaar de prijsafspraken zorgverlening vaste zorg, van 14 november 2011 en 19 juni 2012 en een prijsafspraak zorgverlening variabele zorg 2012 van 17 november 2011 overgelegd. Hieruit blijkt dat de prijsafspraak voor de zorg geleverd door de assistent begeleider € 34,63 per uur betreft. In bezwaar is tevens een nadere specificatie van het bedrag van € 1480,43 overgelegd, waaruit het aantal geleverde zorguren door de assistent begeleider in mei en juni 2012 blijkt. Dit stuk bevond zich volgens eiser niet bij de in beroep door verweerder overgelegde stukken.
Ter zitting is namens eiser verklaard dat bij alle facturen een dergelijke specificatie hoorde en dat deze specificaties ook zijn meegezonden. De facturen geven deels de vaste kosten weer en deels de variabele kosten. Bij die laatste facturen zit dan een specificatie. Bij de factuur van 3 juli 2012 is vermeld dat het gaat om een aanvullende nota over de periode januari 2012 tot en met juni 2012 in verband met een gewijzigde prijsafspraak.
In beroep zijn ook twee zorgverleningsovereenkomsten overgelegd, welke op 3 oktober 2013 respectievelijk 6 februari 2014 zijn ondertekend. In deze laatste overeenkomst is opgenomen dat de overeenkomst met ingang van 1 januari 2012 is aangegaan voor de duur die gelijk loopt met de duur van de indicatiebeschikking.
8
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet gevolgd kan worden in zijn in het verweerschrift van 5 december 2013 verwoorde standpunt dat ook uit de namens eiser in beroep overgelegde stukken geen plausibel, eenduidig en volledig beeld van de besteding van het bedrag van € 1480,43 blijkt. Naar het oordeel van de rechtbank was dat in bezwaar, in ieder geval na de verstrekking van aanvullende gegevens in beroep, wel het geval. De omstandigheid dat er niet vooraf een zorgverleningsovereenkomst is opgesteld maakt dat in dit geval niet anders.
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank is van oordeel dat, nu in ieder geval in beroep een plausibel, eenduidig en volledig beeld van de besteding van het bedrag van € 1480,43 is gegeven, een belangenafweging er niet toe zal kunnen leiden dat dit bedrag bij de eindafrekening voor 2012 niet wordt meegenomen en wordt teruggevorderd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en het (terugvorderings)bedrag verlagen met de factuur van € 1480,43. Het terugvorderingsbedrag bedraagt dan € 9019,91 minus € 1480,43 is € 7539,48.
9
De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. De proceskosten in beroep zijn begroot op € 974 (twee punten, € 487 per punt, beroepschrift en zitting) aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Een vergoeding voor de eigen bijdrage in het kader van een toevoeging voor verlening van rechtsbijstand, behoort, gelet op artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, niet tot de mogelijkheden. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
herroept het besluit van 25 januari 2013 en bepaalt dat eiser over het jaar 2012 een bedrag van € 7539,48 aan niet verantwoord Pgb dient terug te betalen;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 974;
gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ad € 44 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
Griffier
Rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.