ECLI:NL:RBGEL:2014:1667

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 maart 2014
Publicatiedatum
12 maart 2014
Zaaknummer
AWB-13_5547
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigen bijdrage voor vervoersvoorziening Wmo en de status van kortingspas

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 13 maart 2014 uitspraak gedaan over de eigen bijdrage voor een vervoersvoorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eiser, die lijdt aan een visuele handicap, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, die hem een eigen bijdrage had opgelegd voor het gebruik van de regiotaxi. Eiser ontving een kortingspas, waarmee hij tegen een gereduceerd tarief kon reizen, maar was van mening dat deze kortingspas als een financiële tegemoetkoming moest worden beschouwd, waarvoor geen eigen bijdrage kon worden geheven.

De rechtbank oordeelde dat de kortingspas geen financiële tegemoetkoming is, maar een individuele voorziening in natura. De rechtbank benadrukte dat de aanspraak op de vervoersvoorziening moet worden onderscheiden van de daadwerkelijke realisering van die aanspraken. Het college was bevoegd om een eigen bijdrage op te leggen, die voortbouwt op de verleende aanspraak. De rechtbank stelde vast dat de eigen bijdrage die aan eiser was opgelegd, ruim onder de kostprijs van de voorziening bleef, en dat het heffen van een zonetarief door de regiotaxivervoerder niet in de weg stond aan het opleggen van een eigen bijdrage.

De rechtbank concludeerde dat de eigen bijdrage niet meer mag zijn dan de totale kosten die de gemeente voor de voorziening draagt. Eiser had niet onderbouwd dat hij door de eigen bijdrage minder kon reizen en daardoor niet meer werd gecompenseerd in zijn vervoersbehoefte. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 13/5547

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr.drs. P. Breedveld),
en

het college van burgemeester en wethouders gemeente Ede te Ede, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser met ingang van 1 juni 2013 een eigen bijdrage bij het gebruik van de regiotaxi dient te betalen.
Bij besluit van 9 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde A. Klok en I. Boksebeld.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser is bekend met een visuele handicap, waardoor hij niet met het openbaar vervoer (OV) kan reizen. Verweerder heeft aan eiser een kortingspas verstrekt voor de regiotaxi, waarmee eiser een lager zonetarief betaalt dan mensen die geen gebruik maken van een kortingspas.
2.
Het bestreden besluit gaat over de handhaving van een opgelegde inkomensafhankelijke eigen bijdrage per zone, naast het reeds bestaande zonetarief. De hoogte van de eigen bijdrage wordt bepaald door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Over het jaar 2013 heeft verweerder een korting van 33% op de eigen bijdrage gegeven, zo volgt uit verweerders primaire besluit.
3.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van procesbelang, omdat eiser en zijn echtgenote reeds de maximale eigen bijdrage aan het CAK betalen voor andere voorzieningen en er met de eigen bijdrage voor de regiotaxi geen wijziging is gekomen in hun financiële situatie.
De rechtbank kan verweerder niet volgen. De rechtbank acht daarbij niet uitgesloten dat eiser bij gewijzigde omstandigheden alsnog een eigen bijdrage voor de regiotaxi zal moeten bijdragen. Naar het oordeel van de rechtbank kan, mede gelet op het rechtsgevolg van het bestreden besluit, procesbelang ook gelegen zijn in de omstandigheid dat een inhoudelijke oordeel van de bestuursrechter kan worden betrokken bij de eventuele toekomstige effectuering van de thans opgelegde eigen bijdrage.
4.
Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat de toekenning van een kortingspas voor de regiotaxi een individuele voorziening ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is. Partijen zijn verdeeld over de vraag of verweerder bevoegd is een eigen bijdrage voor een verstrekte vervoersvoorziening op te leggen, naast het (lagere) zonetarief dat eiser met de kortingspas aan de regiotaxivervoerder moet betalen.
5.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wmo, kan de gemeenteraad bij verordening bepalen dat een persoon van 18 jaren of ouder aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend, een eigen bijdrage verschuldigd is voor zover die ondersteuning bestaat uit het verlenen van een individuele voorziening in natura of een persoonsgebonden budget waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lidartikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, en niet bestaat uit een aan hem verleende financiële tegemoetkoming.
In artikel 13, eerste lid, van de Verordening individuele voorzieningen Wmo Ede 2013 (hierna: de Verordening) is bepaald dat het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel bestaat uit het kunnen doen van dagelijkse boodschappen, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het doen van gewenste activiteiten, alles binnen de directe woon- en leefomgeving.
Ingevolge het tweede lid kan, voor zover van belang, met het oog op het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de directe woon en leefomgeving.
Het vierde lid bepaalt dat als met het collectief vervoer van deur tot deur het resultaat kan worden bereikt, belanghebbende in aanmerking komt voor een individuele voorziening in de vorm van een kortingspas. Met deze kortingspas kan belanghebbende tegen een gereduceerd tarief reizen met het collectief vervoer. Per zone is een door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Ede vast te leggen bedrag verschuldigd.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Verordening, voor zover hier van belang, is bij het verstrekken van een voorziening een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd ten aanzien van de volgende resultaten: (…) zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Aan belanghebbende, die gebruik maakt van een kortingspas voor het collectief vervoer kan, naast de zoneprijs en de aanschafkosten van de kaart, een eigen bijdrage worden opgelegd in de kosten van het collectief vervoer die ten laste van de gemeente blijven.
In het derde lid is de duur en maximum van de eigen bijdrage of eigen aandeel bepaald:
a. Indien een voorziening in eigendom wordt verstrekt waaronder een bouwkundige voorziening, wordt gedurende een periode van maximaal 39 maal vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht. De totale eigen bijdrage of eigen aandeel kan niet meer bedragen dan de totale kosten die de gemeente voor de voorziening draagt.
b. Voor individuele voorziening, gericht op het op bereiken van het resultaat onder artikel 7, 9, 10 of 12 wordt per periode van vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht zolang de indicatie geldig is en deze wordt afgenomen. De eigen bijdrage per periode kan niet meer bedragen dan de kosten van de afgenomen hulp in die periode.
c. Indien een door de gemeente gehuurde voorziening aan belanghebbende ter beschikking wordt gesteld wordt per periode van vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht zolang de gemeente de voorziening ten behoeve van belanghebbende huurt. Als het gaat om voorzieningen waarvan de gemeente eigenaar is en die ter beschikking worden gesteld geldt de eigen bijdrage maximaal gedurende de economische afschrijvingstermijn van de voorziening. De eigen bijdrage per periode kan niet meer bedragen dan de totale kosten die de gemeente in die periode voor de voorziening draagt. Als belanghebbende voor het collectief vervoer een eigen bijdrage moet betalen, betaalt hij deze zolang hij van de kortingspas gebruikt maakt.
In artikel 6, eerste lid, van het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Ede heeft verweerder bepaald dat voor het reizen met de regiotaxi met een toegekende kortingspas als bedoeld in artikel 13, vierde lid, van de Verordening voor een rit een tarief verschuldigd is dat gebaseerd is op de prijs die in het reguliere OV wordt gehanteerd.
Volgens het derde lid betaalt de belanghebbende naast het vaste tarief per zone en aanschafkosten van de kortingspas een eigen bijdrage (gebaseerd op het inkomen en vermogen) in de kosten die ten laste van de gemeente blijven. Het college stelt deze kosten op een bedrag van € 1,45 per zone.
6.
Eiser heeft aangevoerd dat de kortingspas beschouwd moet worden als een financiële tegemoetkoming ingevolge artikel 19 van de Wmo, omdat met de kortingspas volgens artikel 13, vierde lid, van de Verordening tegen een gereduceerd tarief gereisd kan worden met het collectief vervoer. Voor een financiële tegemoetkoming kan ingevolge artikel 15 van de Wmo geen eigen bijdrage worden geheven, aldus eiser.
De rechtbank kan eiser niet volgen. Van een financiële tegemoetkoming is sprake indien de gemeente een inwoner een gehele of gedeeltelijke vergoeding geeft voor de in het kader van de Wmo Wmogemaakte kosten van een verleende voorziening, dan wel deze kosten rechtstreeks namens hem betaalt. Naar het oordeel van de rechtbank is een vervoersvoorziening in de vorm van een kortingspas een individuele voorziening in natura, omdat eiser met de kortingspas een fysieke mogelijkheid tot deelname aan het verkeer krijgt aangereikt. Dat ligt anders bij een financiële tegemoetkoming, waarin eerst sprake is van een financiële verstrekking, waarmee vervolgens een voorziening kan worden aangeschaft. De beroepsgrond slaagt niet.
7.
Eiser heeft vervolgens aangevoerd dat als verweerder voor het gebruik van de regiotaxi zowel een zonetarief als een eigen bijdrage in rekening brengt, dit betekent dat eiser per zone meer gaat betalen dan het reguliere OV-tarief per zone. Als gevolg hiervan kan eiser minder reizen dan voorheen, waardoor eiser beperkt wordt in zijn mogelijkheden tot maatschappelijke participatie. Dit strookt niet met het compensatiebeginsel van de Wmo, aldus eiser.
De rechtbank kan eiser niet volgen en overweegt daartoe dat het aan de regiotaxivervoerder verschuldigde zonetarief geen deel uitmaakt van de door verweerder verstrekte voorziening, omdat het zonetarief geheven wordt door de vervoerder zelf. Verweerder heeft aan eiser een aanspraak verleend op een vervoersvoorziening. Deze aanspraak op een voorziening moet worden onderscheiden van de daadwerkelijke realisering van die aanspraken. Het door verweerder opleggen van een eigen bijdrage bouwt voort op het verkrijgen van die aanspraak en vindt een eigen grondslag in de Wmo en de Verordening. Het heffen van een zonetarief door de regiotaxivervoerder staat daarom niet in de weg aan het opleggen van een eigen bijdrage voor de kosten die verweerder moet maken voor de aan eiser verstrekte vervoersvoorziening in de vorm van een kortingspas (vgl. ECLI:NL:CRVB:2013:1984). Verweerder is dan ook bevoegd tot het opleggen van een eigen bijdrage ingevolge artikel 15 van de Wmo. Dat eiser door de eigen bijdrage minder kan reizen dan voorheen en daardoor niet meer wordt gecompenseerd in zijn vervoersbehoefte, heeft eiser niet onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
8.
Eiser heeft ten slotte aangevoerd dat in artikel 21, derde lid, van de Verordening is bepaald dat de eigen bijdrage niet meer kan zijn dan de totale kosten die de gemeente in die periode voor die voorziening draagt. Ook uit jurisprudentie volgt dat de eigen bijdrage niet meer mag zijn dan de kostprijs van de voorziening. Wat de kostprijs van de regiotaxipas is en of deze strookt met de vastgestelde eigen bijdrage, blijkt echter niet uit de stukken.
De rechtbank stelt vast dat de door eiser aangehaalde zinsnede in artikel 21, derde lid, van de Verordening niet van toepassing is op de eigen bijdrage voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 13 van de Verordening. Uit de wetsgeschiedenis van de Wmo volgt dat gemeenten in het kader van de Wmo niet meer dan de kostprijs mogen vragen voor een voorziening (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 29 538, nr. 7, pag. 2). Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat het niet ongeoorloofd is om de waarde van de voorziening die de grondslag vormt voor het opleggen van de eigen bijdrage, c.q. de kostprijs van de voorziening, vast te stellen op een bedrag dat gelijk is aan de waarde van de investering die de gemeente zich moet getroosten om de aan de belanghebbende toegekende aanspraak op een voorziening te kunnen realiseren (zie ECLI:NL:CRVB:2012:BY2218 en vgl. ECLI:NL:CRVB:2013:CA1448, r.o. 4.3.7 en 4.3.8).
Verweerder heeft in het verweerschrift van 17 december 2013 uiteengezet dat de kostprijs per zone in totaal € 3,83 exclusief BTW bedraagt, waaraan de provincie € 0,84 en de reiziger € 0,52 bijdragen. De kosten van de gemeente bedragen € 2,42. Met een eigen bijdrage van
€ 1,42 per zone tegenover de kosten van € 2,42 per zone die verweerder zich moet getroosten om de aan eiser toegekende aanspraak op de vervoersvoorziening te kunnen realiseren, is de rechtbank van oordeel dat de opgelegde eigen bijdrage ruim onder de kostprijs is gebleven. Ook hieruit volgt dat verweerder bevoegd is een eigen bijdrage op te leggen. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
9.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, voorzitter, mr. H.J. Klein Egelink en mr. C.W.C.A. Bruggeman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.L. Verwijs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.