ECLI:NL:RBGEL:2014:1627

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 maart 2014
Publicatiedatum
12 maart 2014
Zaaknummer
06/850892-12
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door het telen van hennep

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 12 maart 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij het telen van hennep. De verdachte heeft bekend dat hij opzettelijk hennep heeft geteeld in een kwekerij in Groenlo, in de periode van 1 november 2011 tot en met 22 juni 2012. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen ongeveer 1008 hennepplanten en 1,3 kg henneptoppen heeft geteeld, wat in strijd is met de Opiumwet. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, en de rechtbank heeft geoordeeld dat het feit wettig en overtuigend bewezen is. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een werkstraf van 120 uur, met de verplichting om € 21.050,00 aan de Staat te betalen ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en de persoonlijke problemen die hij heeft ervaren na zijn aanhouding. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte een kleinere rol heeft gespeeld in het geheel dan zijn medeverdachten, wat heeft geleid tot een lagere werkstraf dan door de officier van justitie was geëist. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige kamer
Parketnummer: [jw.sys.1.verdachte_1_parketnummer]06/850892-12
Uitspraak d.d.: 12 maart 2014
tegenspraak

VONNIS

in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboortedatum],
wonende te [adres 1]
Raadsman: mr. J.W. Schouten, advocaat te Arnhem.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
27 november 2013 en 26 februari 2014.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 november 2011 tot en met 22 juni 2012 te Groenlo, gemeente Oost Gelre, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2]) een
hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1008 hennepplanten en/of 1,3 kg henneptoppen, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 1008 hennepplanten en/of 1,3 kg henneptoppen, althans meer dan 200 hennepplanten);
art 11 lid 3 en lid 5 Opiumwet
art 3 ahf/ond D Opiumwet
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Vaststaande feiten / aanleiding van het onderzoek
Naar aanleiding van een melding over de mogelijke aanwezigheid van een hennepkwekerij is op 22 juni 2012 onderzoek gedaan op het perceel [adres 2] in Groenlo, waarbij een hennepkwekerij is aangetroffen.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen verder opgesomd en toegelicht.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen. De bewezenverklaring is gegrond op het proces-verbaal van bevindingen [2] , het proces-verbaal Opiumwet [3] , de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] [4] , [medeverdachte 2] [5] en [medeverdachte 3] [6] en de bekennende verklaringen van verdachte, zowel bij de politie [7] als ter terechtzitting [8] . Gelet op verdachtes bekennende verklaring zal worden volstaan met deze opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in de periode van 1 november 2011 tot en met 22 juni 2012 te Groenlo, gemeente Oost Gelre, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft geteeld en bewerkt en verwerkt in een pand aan de [adres 2] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 1008 hennepplanten en 1,3 kg henneptoppen, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 1008 hennepplanten en/1,3 kg henneptoppen).
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft een werkstraf van 180 uur gevorderd en daarnaast oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met een proeftijd van twee jaar.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdediging zich kan vinden in een werkstraf, maar dat het aantal uren dat de officier van justitie heeft geëist aan de hoge kant is. Hierbij heeft de raadsman gewezen op de omstandigheden die verdachte na zijn aanhouding hebben getroffen, waaronder medische en relatieproblemen en sterfgevallen in de directe omgeving van verdachte. Ook is verdachte door de inbeslagname van zijn auto in een sociaal isolement beland.
De raadsman heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat het onderscheid in rol tussen verdachte en de broers [medeverdachte 2 en 3] onvoldoende terugkomt in de eis van de officier van justitie.
Ten slotte heeft de raadsman naar voren gebracht dat het gaat om een oudere zaak en dat verdachte een blanco strafblad heeft.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van hennep, waarmee hij financieel voordeel heeft nagestreefd. Hiermee heeft hij echter bijgedragen aan het instandhouden van het (soft)drugs circuit. Algemeen is bekend dat dergelijke activiteiten kunnen leiden tot nadelige maatschappelijke gevolgen en overlast.
In positieve zin weegt de rechtbank het blanco strafblad van verdachte mee. Ook het tijdsverloop en de omstandigheid dat de bewezenverklaarde periode van telen slechts bijna acht maanden is, wegen in matigende zin mee.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting.
Alles overwegende zal de rechtbank een werkstraf van 120 uur opleggen met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van 2 jaar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte een kleinere rol in het geheel gehad dan de broers [medeverdachte 2 en 3]. Gelet op de afdoening in die zaken rechtvaardigt dit verschil in onderhavige zaak een lagere werkstraf dan gevorderd. De rechtbank beoogt met de voorwaardelijke straf verdachte ervan te weerhouden opnieuw een (dergelijk) strafbaar feit te plegen. Het feit dat verdachte het kennelijk financieel niet gemakkelijk heeft en in het verleden snel veel geld heeft verdiend met het knippen van hennep rechtvaardigt een stok achter de deur voor eventuele situaties waarin verdachte weer in de verleiding komt om op illegale wijze inkomsten te genereren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 47 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;

 verklaart verdachte strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
 bepaalt, dat de gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
 veroordeelt de verdachte tot een
werkstrafgedurende
120 (honderdtwintig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Aldus gewezen door mrs. S.C.A.M. Janssen, voorzitter, C. Kleinrensink en O.E. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 maart 2014.
Mr. De Jong is buiten staat dit
vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina’s, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer PL0646, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, team Winterswijk, afdeling Recherche, gesloten en ondertekend op 19 juli 2012.
2.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 82 en 83
3.Proces-verbaal Opiumwet, pagina 90a
4.Processen-verbaal van verhoor, pagina’s 43 en 49
5.Proces-verbaal van verhoor, pagina 199
6.Proces-verbaal van verhoor, pagina 154
7.Processen-verbaal van verhoor, pagina’s 71, 74 en 78
8.De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 26 februari 2014