ECLI:NL:RBGEL:2014:1626

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 maart 2014
Publicatiedatum
12 maart 2014
Zaaknummer
ZUT 2014/11
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in strafzaak

Op 11 maart 2014 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland het wrakingsverzoek van een verzoeker, zonder vaste woon- of verblijfplaats, afgewezen. Het verzoek was gericht tegen mr. E.J. Davids, de rechter-commissaris die de verzoeker op 26 februari 2014 had gehoord in het kader van de toetsing van zijn inverzekeringstelling. De verzoeker stelde dat de rechter-commissaris de inverzekeringstelling niet had willen toetsen, wat volgens hem leidde tot schijn van partijdigheid. De rechter-commissaris had echter verklaard dat zij niet berustte in het wrakingsverzoek en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid.

De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig beoordeeld. De rechter-commissaris had op 23 februari 2014 de inverzekeringstelling van de verzoeker rechtmatig geacht en de toetsing op 26 februari 2014 was volgens haar correct uitgevoerd. De wrakingskamer oordeelde dat de door de verzoeker aangevoerde gronden geen uitzonderlijke omstandigheden opleverden die een vermoeden van partijdigheid rechtvaardigden. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er zwaarwegende aanwijzingen zijn voor het tegendeel.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het wrakingsverzoek ongegrond was en wees het af. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken door de rechters in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige wrakingskamer
Rekestnummer: ZUT 2014/11
Beslissing van 11 maart 2014 van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank Gelderland op het verzoek van:
[verzoeker],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
verzoeker tot wraking, hierna te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. P.D. Popescu te Amsterdam,
strekkende tot wraking van:
mr. E.J. Davids,in haar hoedanigheid van rechter in deze rechtbank, hierna te noemen: de rechter-commissaris.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 26 februari 2014 is verzoeker voor de rechter-commissaris geleid voor verhoor in het kader van de toetsing van zijn inverzekeringstelling op 23 februari 2014 (RC-nummer 14/388). Aan het einde van het verhoor heeft de raadsman van verzoeker mondeling een verzoek gedaan tot wraking van de rechter-commissaris. Ten slotte heeft de rechter-commissaris verzoeker medegedeeld dat de inverzekeringstelling niet onrechtmatig is geweest. Van het verhoor is een proces-verbaal opgemaakt.
1.2.
Bij verweerschrift van 28 februari 2014 heeft de rechter-commissaris verklaard niet te berusten in het tegen haar gerichte wrakingsverzoek, het wrakingsverzoek gemotiveerd weersproken en aangekondigd dat zij de zitting van de wrakingskamer niet zal bijwonen.
1.3.
Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van 3 maart 2014. Verzoeker heeft zich ter zitting door zijn raadsman laten vertegenwoordigen. Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.

2.Het wrakingsverzoek

Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechter-commissaris de inverzekeringstelling niet heeft willen toetsen, zo leidt hij af uit haar opmerking ‘dat de officier van justitie niet hoeft uit te spellen wat het onderzoek is dat hij in de periode van de verlengde inverzekeringstelling nog wil doen’. Er is daarom sprake van schijn van partijdigheid bij de rechter-commissaris. De eerdere inverzekeringstelling heeft immers plaatsgevonden omdat verzoeker moest worden verhoord. Verzoeker is twee maal verhoord voordat hij op 26 februari 2014 door de rechter-commissaris werd verhoord. Niet valt in te zien waarom de inverzekeringstelling dan in stand dient te blijven voor nog een verhoor zonder daarbij aan te geven waarom dat nodig is, aldus verzoeker.
Overigens heeft de raadsman van verzoeker tijdens de wrakingszitting desgevraagd nadrukkelijk gesteld dat het verzoek niet is gegrond op de omstandigheid dat de rechter-commissaris, nadat zij was gewraakt, een beslissing heeft genomen over de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling.

3.Het standpunt van de rechter-commissaris

De rechter-commissaris heeft verklaard niet te berusten in het tegen haar gerichte verzoek tot wraking. Zij heeft aangevoerd dat van vooringenomenheid van haar jegens verzoeker of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor niets is af te leiden uit het in het wrakingsverzoek gestelde. Hetgeen door de raadsman van verzoeker tijdens het verhoor is gesteld heeft vooral betrekking op een (in zijn visie onjuiste) uitleg door de rechter-commissaris van haar taak in het kader van de toetsing van de aanhouding en de inverzekeringstelling. Volgens de rechter-commissaris leent dat zich niet voor beoordeling in het kader van een wrakingsverzoek.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan een rechter die een zaak behandelt, op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
Beoordeeld dient te worden of de door verzoeker aangevoerde gronden dergelijke uitzonderlijke omstandigheden opleveren.
4.4.
Op grond van artikel 59a, eerste lid, Sv dient de verdachte binnen drie dagen en vijftien uur na aanhouding voor de rechter-commissaris te worden geleid ten einde te worden gehoord. Ingevolge het vijfde lid van genoemd artikel oordeelt de rechter-commissaris vervolgens over de rechtmatigheid van de (eerder plaatsgevonden) inverzekeringstelling.
Tijdens het verhoor op 26 februari 2014 heeft de rechter-commissaris derhalve moeten toetsen of de inverzekeringstelling van verzoeker op 23 februari 2014 rechtmatig is geschied. Die toetsing heeft de rechter-commissaris gedaan op basis van de omstandigheden ten tijde van de inverzekeringstelling op 23 februari 2014 en geoordeeld – op grond van de voor de inverzekeringstelling geldende bepalingen (artikelen 57 en volgende Sv) – dat die inverzekeringstelling op 23 februari 2014 niet onrechtmatig is geschied. De stelling van de raadsman van verzoeker dat de rechter-commissaris diende te toetsen of er (nieuwe, op 26 februari 2014 bestaande) gronden zijn voor verlenging van de inverzekeringstelling en dat zij dit ten onrechte niet heeft gedaan, is gelet op het voorgaande onjuist. Daaruit vloeit voort dat de omstandigheid dat de rechter-commissaris die gronden niet heeft getoetst, ook niet kan leiden tot het oordeel dat sprake is van – kort gezegd – vooringenomenheid bij de rechter-commissaris als bedoeld in 4.2.
4.5.
Gelet op het voorgaande komt de wrakingskamer tot het oordeel dat geen sprake is geweest van uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in rechtsoverweging 4.2. Het verzoek tot wraking van de rechter-commissaris zal dan ook worden afgewezen.

5.Beslissing

De rechtbank:
wijst het wrakingsverzoek van 26 februari 2014 tegen de rechter-commissaris af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. C. Kleinrensink, voorzitter, S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek en M.P.J.C. van Bavel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Oostveen-Out, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2014.