ECLI:NL:RBGEL:2014:1624

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 maart 2014
Publicatiedatum
12 maart 2014
Zaaknummer
05/820189-13 en 05/730428-12
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ontucht met stiefdochter en bedreiging van ex-vrouw en haar vader

Op 12 maart 2014 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 37-jarige man uit Tiel, die werd beschuldigd van ontucht met zijn minderjarige stiefdochter en bedreiging van zijn ex-vrouw en haar vader. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met als voorwaarde dat hij zich laat behandelen. De zaak kwam voor de rechtbank na een zitting op 26 februari 2014, waar de verdachte bijgestaan werd door zijn raadsleden, mr. G.J. van Oosten en mr. B.E.J. Torny.

De tenlastelegging omvatte twee parketnummers: 05/820189-13, waarin de verdachte wordt beschuldigd van ontucht met zijn stiefdochter door haar te betasten aan de borsten en de vagina, en 05/730428-12, waarin hij zijn ex-vrouw en haar vader heeft bedreigd met de dood. De rechtbank achtte de ontucht bewezen, waarbij de verdachte zelf ook een deel van de beschuldigingen erkende, maar de periode waarin deze handelingen zouden hebben plaatsgevonden betwistte. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers en de verdachte zelf voldoende bewijs boden voor de bewezenverklaring van de ontuchtige handelingen.

Wat betreft de bedreiging, oordeelde de rechtbank dat de verdachte met zijn woorden een redelijke vrees voor de slachtoffers had gecreëerd, wat leidde tot de conclusie dat ook deze beschuldiging bewezen was. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn rol als vader en zijn eigen onderneming. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot de eerder genoemde straffen, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers : 05/820189-13 en 05/730428-12
Datum zitting : 26 februari 2014
Datum uitspraak : 12 maart 2014
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte]
geboren op : [geboortedatum 1] te [geboorteplaats]
adres : [adres 1]
plaats : [woonplaats]
raadslieden : raadsman mr. G.J. van Oosten en raadsvrouw mr. B.E.J. Torny,
advocaten te Amsterdam.
1. De inhoud van de tenlastelegging [1]
Ten aanzien van parketnummer 05/820189-13
Aan verdachte wordt verweten dat hij ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige stiefdochter door haar te betasten aan de borsten en de vagina.
Ten aanzien van parketnummer 05/730428-12:
Aan verdachte wordt verweten dat hij zijn ex-vrouw en haar vader heeft bedreigd met de dood.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 26 februari 2014 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. G.J. van Oosten en mr. B.E.J. Torny, advocaten te Amsterdam.
Als benadeelde partijen zijn ter terechtzitting verschenen:
 [slachtoffer 1];
 [slachtoffer 2].
De officier van justitie heeft de veroordeling van verdachte gevorderd.
Verdachte en zijn raadslieden hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs [2]
Ten aanzien van parketnummer 05/820189-13:
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte de borsten en de vagina van [slachtoffer 1] in de periode van 1 september 2009 tot en met 1 mei 2011 in Tiel en Groningen heeft betast.
Verdachte bekent de borsten en de vagina van [slachtoffer 1] te hebben betast maar betwist dat dit over een dergelijk lange periode is geweest. Hij kan zich niet herinneren of dit, behalve in Tiel, ook in Groningen is gebeurd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de handelingen in de periode 1 april 2011 tot 1 mei 2011 hebben plaatsgevonden en dat de ten laste gelegde periode overeenkomstig dient te worden beperkt.
Gelet op de verklaring van [slachtoffer 1], de verklaring van [slachtoffer 2] en de verklaring van verdachte acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] meermalen aan de borsten en de vagina heeft betast in Tiel en Groningen.
De volgende vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet is over welke periode deze handelingen hebben plaatsgevonden. [slachtoffer 1] heeft op verschillende momenten verklaard dat zij gedurende anderhalf jaar werd betast door verdachte en dat het begon toen zij 13,5 jaar was. De laatste keer zou zijn geweest in mei 2011. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij [slachtoffer 1] heeft gemasseerd vanaf haar dertiende jaar. Hierbij zou hij ook al haar borsten en billen hebben aangeraakt. Vanaf haar veertiende jaar veranderde dat en begon hij met het masseren van de gehele voorzijde van het lichaam van [slachtoffer 1]. Hoewel verdachte ter zitting heeft verklaard dat het masseren van [slachtoffer 1] pas begon toen zij veertien was, hecht de rechtbank meer waarde aan de door verdachte afgelegde verklaringen bij de politie, nu deze authentiek overkomen en bovendien overeenkomen met de door [slachtoffer 1] afgelegde verklaringen. De rechtbank gaat er wel van uit dat de betastingen naar mate de tijd verstreek in ernst zijn toegenomen. Van een aanraking van de borsten en billen tijdens het masseren tot het masseren van de gehele voorzijde van het lichaam, waarbij uiteindelijk ook de vagina werd betast.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op meer tijdstippen in de periode van 01 september 2009 tot en met 01 mei 2011 te Tiel en Groningen, telkens ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind, [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2], bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, meermalen de al dan niet ontblote borsten en/of vagina van die [slachtoffer 1] heeft bevoeld en/of betast.
Ten aanzien van de bedreiging van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (parketnummer 05/730428-12):
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het feit dient te worden vrijgesproken, nu niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte deze woorden heeft gebruikt. Voorts is er geen sprake geweest van een ontstaan van een redelijke vrees
bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dat de bedreiging tot uitvoering zou worden gebracht.
Gelet op de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], de verklaring van getuige [getuige 1] en de verklaring van verdachte dat hij witheet was, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met de dood. De verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] doen hier niet aan af. [getuige 3] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet het hele gesprek heeft gehoord en [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte dergelijke woorden nooit zou gebruiken. Naar het oordeel van de rechtbank betreft deze verklaring van [getuige 2] een conclusie van de getuige op grond van zijn eigen mening over verdachte als zijn broer en betreft het geen verklaring uit eigen waarneming van [getuige 2].
Op grond van de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] acht de rechtbank voorts bewezen dat dat zij zich door deze woorden daadwerkelijk angstig hebben gevoeld dan wel door de woorden zijn geschrokken en verdachte in staat hebben geacht om de bedreiging ten uitvoer te brengen.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 16 november 2011 te Tiel [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2]
en [slachtoffer 3] dreigend de woorden heeft toegevoegd :"zaterdag zeven
uur kom ik de strot van jou en je vader doorsnijden of zaterdag snij ik jou en je vader de hals door of zaterdag kom ik bij je langs en dan snijd ik je strot door en die van je vader erbij".

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 05/820189-13:
Ontucht plegen met zijn stiefkind, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van parketnummer 05/730428-12:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
De feiten zijn strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte voor beide zaken zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar met als bijzondere voorwaarden een reclasseringstoezicht, meldplicht en een ambulante behandelverplichting. De officier van justitie is tot deze eis gekomen met name vanwege de ernst van de ontucht. De officier van justitie rekent het verdachte zwaar aan dat hij het vertrouwen dat [slachtoffer 1] dat zij in hem had gesteld en ook mocht stellen enorm heeft geschaad door over een langere periode regelmatig ontuchtige handelingen te verrichten. Dit terwijl hij vanaf kort na de geboorte van [slachtoffer 1], als vader de zorg heeft gehad voor haar.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat aan verdachte een voorwaardelijke straf dient te worden opgelegd. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Aan verdachte is de zorg van zijn dochter [dochter] toevertrouwd en hij heeft een eigen onderneming. Daarbij heeft verdachte reeds zelf het initiatief genomen om zich te laten behandelen en heeft hij openheid gegeven over de feiten. Ten slotte vindt de verdediging dat de eis van de officier van justitie hoog is in vergelijking met soortgelijke zaken en dat er inmiddels veel tijd is verstreken sinds de pleegdatum van de feiten.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
 het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 21 januari 2014; en
 een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, d.d. 25 februari 2014, betreffende verdachte met betrekking tot parketnummer 05/820189-13;
 een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, d.d. 25 februari 2014,
betreffende verdachte met betrekking tot parketnummer 05/730428-12.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
De handelingen van verdachte bestonden onder meer uit het betasten van de borsten en de vagina van [slachtoffer 1]. Dat vond gedurende meer dan een jaar regelmatig plaats.
Toen de ontuchtige handelingen begonnen was het slachtoffer pas 13 jaar oud. [slachtoffer 1] was als (stief)dochter aan de zorg van verdachte toevertrouwd en had moeten kunnen rekenen op bescherming en geborgenheid. Verdachte heeft echter inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en seksuele integriteit en geen rekening gehouden met de mogelijke gevolgen voor [slachtoffer 1]. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan. Het is immers algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke delicten nog lange tijd ernstige nadelige psychische gevolgen van het misbruik kunnen ondervinden. Daar is in de onderhavige zaak ook sprake van, nu [slachtoffer 1] reeds een geruime tijd onder behandeling is bij een psycholoog. Uit hetgeen [slachtoffer 1] ter terechtzitting naar voren heeft gebracht volgt dat de ontuchtige handelingen veel impact op haar hebben gehad. Ten slotte heeft verdachte zijn ex-partner en haar vader bedreigd, wat heeft gezorgd voor gevoelens van angst en onveiligheid.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat er inmiddels zeer veel tijd is verstreken tussen de feiten en de zitting in 2014. Vervolgens houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat verdachte enige mate van openheid heeft gegeven over de feiten en op eigen initiatief is begonnen met een behandeling. Ten slotte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte een eigen bedrijf heeft - waarbij zijn aandeel in het bedrijf van essentieel belang is voor het voortbestaan van de onderneming - en dat zijn dochter [dochter] (het zusje van [slachtoffer 1]) bij hem woont. Rekening houdend met dat alles, komt de rechtbank tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en een werkstraf voor de duur van 240 uren. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank bijzondere voorwaarden verbinden, waaronder nader diagnostisch onderzoek naar de persoon van verdachte, een ambulante behandelverplichting en een meldplicht.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen [slachtoffer 1] (ter zake van parketnummer 05/820189-13) en [slachtoffer 2] (ter zake van zowel parketnummer 05/820189-13 als 05/730428-12) vorderen schadevergoeding. [slachtoffer 1] vordert € 5933,80 en [slachtoffer 2] vordert € 1383,12.
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, waarbij hij in geval van toewijzing van de vordering(en) oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toekenning van de wettelijke rente heeft gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met betrekking tot de kosten voor de inrichting van de woning dienen te worden afgewezen, nu niet blijkt dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt, er geen rechtstreeks verband bestaat tussen deze kosten en de tenlastegelegde feiten en de facturen onvoldoende specifiek zijn. Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schade dient te worden gematigd en de overige materiële schade dient te worden afgewezen, nu deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2], heeft de verdediging in de eerste plaats bepleit de vordering af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren aangezien de verdediging vrijspraak heeft bepleit. Zo niet dan stelt de verdediging zich op het standpunt dat de immateriële schade dient te worden gematigd. De verdediging heeft verzocht om de overige materiële schade - met uitzondering van de kosten ten behoeve van rechtsbijstand - af te wijzen, nu deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Aan de benadeelde partij is door ontucht rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat, nu verdachte zich daaraan gedurende ongeveer anderhalf jaar heeft schuldig gemaakt en deze handelingen veel impact op [slachtoffer 1] hebben gehad. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid wordt deze schade begroot op na te melden bedrag.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering ter zake van vergoeding van materiële schade, omdat dit deel van de vordering (reiskosten, telefoon- en portkosten en parkeerkosten) onvoldoende met stukken is onderbouwd. Een nadere beoordeling van deze schadeposten zou een onevenredige belasting van het strafgeding meebrengen, zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Ten aanzien van de kosten met betrekking tot de inrichting van de woning overweegt de rechtbank in het bijzonder dat deze gestelde schade niet rechtstreeks is toegebracht door enig bewezenverklaard feit. Dit geldt te meer nu [slachtoffer 1] met haar moeder [slachtoffer 2] in de woning mochten blijven wonen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Ten aanzien van de reiskosten, telefoon- en portokosten, parkeerkosten en de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat dit deel van de vordering onvoldoende met stukken is onderbouwd. Een nadere beoordeling van deze schadeposten zou een onevenredige belasting van het strafgeding meebrengen, zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Ten aanzien van de kosten met betrekking tot de inrichting van de woning overweegt de rechtbank in het bijzonder dat deze gestelde schade niet rechtstreeks is toegebracht door enig bewezenverklaard feit. Dit geldt te meer nu [slachtoffer 2] met [slachtoffer 1] in de woning mochten blijven wonen.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57, 249 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren navolgende (bijzondere) voorwaarde(n) niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4. gedurende de proeftijd is verplicht mee te werken aan nader diagnostisch onderzoek bij Kairos of een soortgelijke ambulante forensische instelling;
5. zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van (Forensische) Psychiatrie Kairos of soortgelijke ambulante forensische zorg op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn psychische gesteldheid. Veroordeelde zal zich hierbij houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
6. zich binnen drie werkdagen na het onherroepelijk worden van het vonnis tussen 9.00 uur en 10.30 uur meldt bij de Reclassering Nederland, [adres 2]. Hierna moet hij zich gedurende de proeftijd blijven melden, zolang en zo frequent als de reclassering dit noodzakelijk acht;
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland te Nijmegen tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
En voorts:
het verrichten van een werkstraf gedurende 240 (tweehonderdveertig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 120 (honderdtwintig) dagen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (parketnummer 05/820189-13):
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
  • Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer 1], te betalen € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
  • Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
  • Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], te betalen € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 25 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (parketnummers 05/820189-13 en 05/730428-12):
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Aldus gewezen door:
mr. M.F. Gielissen (voorzitter), mr. H.P.M. Kester-Bik en mr. R.M. Maanicus, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.T.P.J. Damen, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 maart 2014.
BIJLAGE І
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 05/820189-13
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 september 2009 tot en met 01 mei 2011 te Tiel en/of te Groningen, althans in Nederland, (telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind, [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2], bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, één of meermalen de (al dan niet ontblote) borst(en) en/of vagina van die [slachtoffer 1] heeft bevoeld en/of betast.
Ten aanzien van parketnummer 05/730428-12:
hij op of omstreeks 16 november 2011 te Tiel [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 3] dreigend de woorden heeft toegevoegd :"zaterdag zeven
uur kom ik de strot van jou en je vader doorsnijden en/of zaterdag snij ik jou
en je vader de hals door en/of zaterdag kom ik bij je langs en dan snijd ik je
strot door en die van je vader erbij", althans woorden van gelijke dreigende
aard of strekking.
BIJLAGE ΙІ
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
Ten aanzien van parketnummer 05/820189-13
Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de regiopolitie Gelderland-Zuid, divisie COZ, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2011094480, gesloten op 29 januari 2013 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 3 november 2011, p 20. 22 t/m 27:
[slachtoffer 1], geboren [geboortedatum 2], wonende te Tiel. (…) Dat mijn stiefvader mij handtastelijk misbruikt heeft anderhalf jaar lang. Aan mijn borsten zitten, aan mijn vagina zitten. Het begon toen ik 13,5 jaar was. (…)
Toen begon hij thuis in Tiel aan mijn borsten te zitten. (…) Hij ging met zijn handen in mijn pyjama en wreef over mijn bh heen, over mijn borsten heen. (…) We moesten in september of november 2010 een keer naar Groningen voor een modellenopdracht en toen sliepen wij samen in een hotel. (…) Hij begon toen voor het eerst aan mijn vagina te zitten. (…) Hij wreef over mijn onderbroek heen. (…) Hij ging over mijn borsten heen wrijven en toen ging hij naar mijn vagina toe. (…) Het gebeurde drie keer in de week. (…) De laatste keer dat hij mij heeft aangeraakt was een week voordat hij bij ons weg ging en dat was in mei 2011. (…) Hij ging gelijk met zijn hand naar de vagina toe. Hij ging eerst wrijven over mijn vagina. Ik heb hem toen weggeduwd en toen begon hij te wrijven over mijn borsten.
Het proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer 2], p. 37:
Ze heeft mij verteld dat hij haar aan de borsten aanraakte en bij het broekje over de vagina. (…)
Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 225 t/m 227:
Ik masseerde haar vanaf haar dertiende, toen begon het allemaal. (…) Ook raakte ik zo haar borsten en billen aan. (…) Sinds haar 14e jaar veranderde het. Ze ging dan tijdens het masseren op haar rug liggen, ze draaide zich dan om en de bedoeling was dat ik de voorzijde van haar lichaam masseerde. Ik deed het dan. Ik masseerde haar borsten en de buik. (…) Ik raakte over haar broekje haar vagina aan. (…) Dat is misschien een paar keer gebeurd. Het masseren van haar borsten gebeurde ook niet altijd. (…) Vlak voordat ik in mei 2011 uit de woning vertrok heb ik [slachtoffer 1] gemasseerd in haar bed. Daarbij heb ik aan de borsten en vagina van [slachtoffer 1] gevoeld.
Ten aanzien van parketnummer 05/730428-12
Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de regiopolitie Gelderland-Zuid, district de Waarden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0800 2012024070, gesloten op 8 maart 2012 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2], p. 3-4:
Op 16 november 2011 ben ik telefonisch bedreigd door [verdachte]. Ik was op dat moment in mijn woning in Tiel. (…) Toen hoorde ik mijn ex-man tegen mij schreeuwen: “Zaterdag zeven uur kom ik je strot doorsnijden van jou en je vader”. (…) Ik werd hier angstig door en was bang dat hij dit echt zou menen.
Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3], p. 14-15:
Op 16 november 2011 was ik bij mijn dochter [slachtoffer 2] in Tiel. (…) [slachtoffer 2]werd gebeld op haar mobiele telefoon. Ik zag dat zij hem meteen op haar intercom zette en opnam. (…) Ik hoorde [verdachte] aan de andere kant van de lijn zeggen: “Met [verdachte], zaterdag snij ik jou en je vader de hals door”. (…) Ik acht [verdachte] er toe in staat om ons de hals door te snijden. Ik was er behoorlijk van geschrokken.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], p. 19:
Ik hoorde [verdachte] via de telefoon zeggen: “Wacht maar, zaterdag kom ik bij je langs, en dan snijd ik je strot door en die van je vader erbij!”.
Het proces-verbaal verhoor verdachte, p. 21-22:
Op 16 november 2011 belde ik [slachtoffer 2] op (….). Ik was witheet.

Voetnoten

1.In bijlage Ι is de tenlastelegging opgenomen.
2.In bijlage ΙІ zijn de bewijsmiddelen opgenomen.