ECLI:NL:RBGEL:2014:1571

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 februari 2014
Publicatiedatum
10 maart 2014
Zaaknummer
250224
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending zorgplicht door verzekeringsadviseur bij brandverzekering en rechtsbijstandsverzekering

In deze zaak vorderde eiser, eigenaar van de supermarkt Dunya Markt, schadevergoeding van zijn verzekeringsadviseur, Arma Adviseurs BV, wegens schending van de zorgplicht. Eiser had een brandverzekering afgesloten via Arma, maar deze was niet tijdig op zijn naam gezet, waardoor hij geen nieuwe polis ontving en geen betalingsherinneringen kreeg. Dit leidde tot een premieachterstand en uiteindelijk tot afwijzing van zijn schadeclaim na een brand op 24 mei 2012. Eiser stelde dat Arma ook tekortgeschoten was in het afsluiten van een rechtsbijstandsverzekering. De rechtbank oordeelde dat Arma haar zorgplicht had geschonden door de brandverzekering niet op tijd op naam van eiser te zetten. Hierdoor was er geen dekking voor de schade die eiser had geleden door de brand. De rechtbank stelde vast dat de schadevergoeding door Arma moest worden vergoed, maar dat er nader onderzoek nodig was naar de exacte hoogte van de bedrijfsschade. Eiser moest zich uitlaten over de schade die hij had geleden door het niet tot stand komen van de rechtsbijstandsverzekering. De rechtbank wees de vorderingen van eiser gedeeltelijk toe en stond tussentijds hoger beroep toe.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/250224 / HA ZA 13-606
Vonnis van 5 februari 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. K.I. Dalpi te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ARMA ADVISEURS BV,
gevestigd te Tiel,
gedaagde,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en Arma genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 november 2013
  • het proces-verbaal van comparitie van 15 januari 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van de supermarkt Dunya Markt, gevestigd op het adres [adres], in het winkelcentrum Passewaay te Tiel. Tot eind 2011 was [eiser] aandeelhouder van Polat Markt B.V., welke vennootschap drie supermarkten in Tiel exploiteerde. Een van de drie was gevestigd aan [adres]. Deze heeft [eiser] overgenomen van de vennootschap en vanaf 1 januari 2012 als eenmanszaak voortgezet nadat hij zijn aandelen in Polat Markt had verkocht.
2.2.
Polat Markt had een brandverzekering gesloten voor het pand [adres] te Tiel, bestemming supermarkt, welke verzekering liep tot 1 januari 2013. Er was sprake van een zogenaamde subpolis, die met de subpolissen voor de twee andere supermarkten deel uitmaakte van de pakketpolis ten name van Polat Markt. Premiebetaling vond plaats per kwartaal. Ten tijde van de overname door [eiser] was de premie voor de eerste drie maanden van 2012 reeds betaald.
2.3.
[eiser] besprak de verzekeringssituatie van zijn bedrijf op 4 januari 2012 met [naam], werkzaam bij Arma. Hierbij kwam de overname van de (sub)polis die betrekking had op de voor de supermarkt lopende brandverzekering, aan de orde. [naam] adviseerde [eiser] te wachten met de overname omdat Polat Markt kort voor de jaarwisseling de premie voor het eerste kwartaal van 2012 had voldaan. Arma zou de relevante wijzigingen per 1 april 2012 op de polis aantekenen.
2.4.
[eiser] ontving voor het tweede kwartaal van 2012 facturen van Van Kampen Assuradeuren B.V. (hierna: VKG) voor verschillende polissen. Op de facturen stond niet de soort verzekering waarom het ging vermeld.
2.5.
Op 24 mei 2012 is brand uitgebroken in een aan Kamperfoelie 4 gevestigd restaurant. Daarbij is rook- en roetschade ontstaan aan [eiser]’ winkel.
2.6.
[eiser] heeft de schade gemeld bij Arma als vertegenwoordiger van VKG. De schade bestond onder meer daarin dat een aantal producten uit de winkel niet meer bruikbaar was en de rest van winkelinventaris gereinigd moest worden. De reiniging van het winkelpand en het herstel van het dak kwamen voor rekening van verhuurder Zondag Ontwikkeling B.V.
2.7.
Op 29 mei 2012 en 1 juni 2012 is door een expert van VKG een inspectie verricht in [eiser]’ winkelpand. De goederen in de supermarkt zijn opgekocht door R&W Zelfbedieningsgroothandel te Eindhoven.
2.8.
De verzekeraar van [eiser] heeft de claim die [eiser] op grond van de schade ten gevolge van de brand op 24 mei 2012 heeft ingediend, afgewezen omdat er sprake was van premieachterstand.
2.9.
Schade-expertisebedrijf Adinex heeft op verzoek van BAVAM, de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van Arma, op 26 juli 2012 gerapporteerd over de rookoverlast aan [adres] te Tiel op 24 mei 2012. Adinex heeft de supermarkt geïnspecteerd op 1 juli 2012 en de schade als volgt begroot.
  • In de winkelunit moet een aantal werkzaamheden worden uitgevoerd, zoals het vervangen van plafondplaten en het reinigen van de wanden en de vloer. De kosten voor diverse verrichtingen raamt Adinex op € 10.000,00.
  • [eiser] moet nieuwe (vers-)producten inkopen. Op het bedrag hiervan zal de restwaarde door de verkoop van de restanten aan R&W in mindering moeten worden gebracht. Voorts bestaat bedrijfsschade in het gedurende drie maanden gesloten moeten houden van het bedrijf. De kosten van deze heraanschaf en bedrijfsschade raamt Adinex op € 30.000,00.
2.10.
BAVAM stelt vervolgens [eiser] voor hem 75% van de schade te vergoeden, rekening houdend met het feit dat hij niet actief heeft geïnformeerd of er een verzekering voor hem gesloten was. Zij schrijft in dit verband op 2 augustus 2012 aan hem onder meer:
In uw brief van 11 juni 2012 geeft u aan dat u onze verzekerde heeft verzocht om een verzekering voor Dunya Markt op te laten maken door de verzekeraar. Het was dan ook aan u om actief bij onze verzekerde na te vragen of er een verzekering was afgesloten. Daar u nog steeds geen polis met bijhorende nota had ontvangen op naam van uw bedrijf kon en mocht u er niet van uitgaan dat er voor uw bedrijf een verzekering was afgesloten.
2.11.
[eiser] accepteert dit voorstel niet. Hij schakelt Troostwijk Expertises B.V. in omdat hij het niet met de ramingen van Adinex eens is. Troostwijk komt tot een schade van € 112.017,00 in verband met bruto winstderving en kosten (ad € 1.500,00) van opening, reclame en krant en € 22.049,00 aan materiele schade.
2.12.
Adinex en Troostwijk stellen de materiele schade nadien vast op € 21.124,00, waarop BAVAM in oktober 2012 een voorschot van € 20.000,00 aan [eiser] betaalt. Later komen de ramingen van de materiele schade nog dichter bij elkaar. BAVAM betaalt in mei 2013 een voorschot van € 27.531,00 aan [eiser].
2.13.
De standpunten van de deskundigen over de bedrijfsschade liggen echter uiteen. Aanvankelijk stelt Troostwijk deze op € 117.697,00, uiteindelijk op € 79.561,97. Crawford & Company (Nederland) B.V. (hierna: Crawford) rapporteert aan BAVAM over de bedrijfsschade bij [eiser] en zij concludeert uiteindelijk dat de door [eiser] gehanteerde brutomarge te hoog is, dat de gederfde winst lager is en dat uitgaande van een hersteltermijn van drie maanden de totale bedrijfsschade € 7.330,67 is.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat,
  • een verklaring voor recht dat Arma haar zorgplicht jegens hem heeft geschonden en gehouden is de schade die hij dientengevolge heeft geleden, te vergoeden,
  • veroordeling van Arma tot betaling aan hem van € 91.290,00,
  • veroordeling tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten ad € 5.287,50,
  • veroordeling tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten ad € 1.788,00,
  • een en ander vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiser] stelt dat Arma haar zorgplicht heeft geschonden. Hij stelt dat Arma wist dat de tenaamstelling van de polis niet gewijzigd was, zodat de polis nog op naam van Polat Markt stond en alle correspondentie, waaronder facturen en, later, berichten over de premieachterstand, naar Polat Markt in plaats van naar hem gingen. Daardoor miste hij de rekening en de aanmaning voor de premiebetaling over het tweede kwartaal 2012 van de brandverzekering, waardoor de dekking verviel. Voorts stelt [eiser] dat hij bij [naam] ook een rechtsbijstandverzekering ter sprake heeft gebracht, dat [naam] aanraadde ook deze te laten ingaan per 1 april 2012, waarmee [eiser] instemde, maar dat [naam] heeft nagelaten de rechtsbijstandverzekering voor [eiser] tot stand te brengen.
3.3.
Arma voert verweer. Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hieronder, voor zover van belang, nader ingaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] stelt dat het uitblijven van premiebetaling voor de verzekeraar, VKG, reden is geweest waarom de polis de schade bij [eiser] niet dekte. Dit staat ook uitdrukkelijk in een brief van VKG aan Arma van 4 juni 2012. Het is niet betwist door Arma. Daarmee heeft als uitgangspunt te gelden dat het uitblijven van premiebetaling heeft geleid tot het ontbreken van dekking.
4.2.
De rechtbank stelt vervolgens voorop dat in deze zaak vaststaat dat Arma – in de persoon van [naam] – geen maatregelen heeft genomen om de brandverzekering voor de winkel van [eiser] aan [adres] waarom het hier gaat, tijdig op zijn naam te laten zetten en daarmee aan de verzekeraar duidelijk te maken dat [eiser] de verzekerde en premieplichtige was. Had Arma dit wel gedaan, dan zou een ontbreken van communicatie tussen de verzekeraar en [eiser] niet aan haar te wijten zijn geweest. Arma heeft hiermee niet de zorg van een redelijk handelend en redelijk bekwaam verzekeringsadviseur in acht genomen tegenover [eiser] en is daarom tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen tegenover [eiser].
4.3.
Het verweer betreft daarmee hoofdzakelijk de vraag of de gevolgen van deze tekortkoming geheel aan Arma vallen toe te rekenen. Volgens Arma had [eiser] zijn schade kunnen en moeten beperken.
4.4.
Arma stelt dat het [eiser] duidelijk moet zijn geweest dat hem geen nieuwe polis was afgegeven. Hoewel [eiser] inderdaad geen nieuwe polis ontvangen heeft, staan de omstandigheden van dit geval naar het oordeel van de rechtbank in de weg aan de conclusie daaruit dat hij zelf op de hoogte was of behoorde te zijn van het feit dat de verzekering niet op zijn naam was overgezet. Deze omstandigheden bestaan daarin dat [eiser] erop kon en mocht vertrouwen dat Arma de brandverzekering goed had geregeld in die zin dat enkele maanden na de start van [eiser]’ bedrijf de verzekering op zijn naam zou staan. Dan zou [eiser] op enig tijdstip een polis ontvangen, zo ligt in de rede, maar wanneer dat zou gebeuren, is niet duidelijk. Onder deze omstandigheden heeft er zich naar het oordeel van de rechtbank vóór de brand geen moment voorgedaan waarop [eiser] het uitblijven van een polis behoorde te hebben geconstateerd.
4.5.
Dat [eiser] mogelijk post ontving van VKG, zoals Arma stelt, verandert daar niets aan omdat hij wist van het aanvankelijk doorlopen van de verzekering waarvoor de premie al voldaan was door Polat Markt. Hij kon en mocht erop vertrouwen dat deze aan Polat Markt gerichte post hem niet raakte omdat hij er immers ook op kon en mocht vertrouwen dat er een verzekering op zijn naam tot stand zou komen.
4.6.
Arma stelt dat [eiser] de betalingsherinneringen van VKG die aan Polat Markt werden gezonden, wat Arma niet wist, ontving. Deze stelling onderbouwt zij echter onvoldoende, terwijl Arma’s directeur ter comparitie heeft verklaard dat deze betalingsherinneringen niet naar het adres [adres], maar naar het adres Sterrenbos van Polat Markt zijn gegaan, zodat hij niet zeker weet of ze bij [eiser] terechtgekomen zijn. Dat er enige aanleiding zou hebben bestaan waarom de aan Polat Markt op een ander adres gerichte correspondentie van VKG bij [eiser] terecht zou komen, stelt Arma niet en is ook niet gebleken. De rechtbank passeert dan ook de hier bedoelde stelling.
4.7.
Dat het, zoals eveneens ter comparitie is verklaard, [eiser] duidelijk moet zijn geweest dat hij geen premie had voldaan omdat de betaling per kwartaal moet gebeuren en het bij een brandverzekering forse bedragen betreft, is een standpunt waarin de rechtbank Arma niet volgt. Gelet op de reeds genoemde omstandigheid dat [eiser] net met zijn nieuwe bedrijf begonnen was en dus al zijn aandacht bij de bedrijfsvoering in enge zin nodig had, terwijl hij ervan uit mocht gaan dat zijn adviseur Arma overeenkomstig de gemaakte afspraken voor overzetting van de verzekering had gezorgd, gevoegd bij de omstandigheid dat in redelijkheid niet verwacht kan worden dat een verzekerde die facturen pleegt te ontvangen en ervan uitgaat dat hij deze zal blijven ontvangen, er bij stil staat dat een kwartaalfactuur uitblijft, verwerpt de rechtbank het betoog van Arma voor zover dit inhoudt dat [eiser], zoals ter comparitie is gesteld, ‘zelf aan de bel had moeten trekken’.
4.8.
De stelling dat [eiser], zeker als oud aandeelhouder van Polat Markt, onder alle omstandigheden was verplicht te zorgen voor correcte premiebetaling door Polat Markt, vindt in zijn algemeenheid geen steun in het recht. Bovendien had Polat Markt in aanmerking genomen de afspraak die met Arma gemaakt was om tot omzetting van de verzekering te komen, geheel aan haar verplichtingen ten aanzien van de brandverzekering voldaan.
4.9.
Voor zover Arma zich beroept op eigen schuld van [eiser] is haar verweer met voorgaande overwegingen verworpen.
4.10.
De onder 3.1 als eerste genoemde vordering is daarmee toewijsbaar voor zover het de brandverzekering betreft.
4.11.
Het gevolg van de tekortkoming van Arma is het ontbreken van dekking voor de schade die [eiser] ten gevolge van de brand op 24 mei 2012 heeft geleden. De schade die hierdoor is geleden dient vergoed te worden door Arma. Een aantal van haar verweren betreft de omvang en de hoogte van de schade.
4.12.
Adinex, stelt Arma, trof op 2 juli 2012 slechts een beperkte schade aan. Deze stelling en enkele onderdelen van andere stellingen betreffen de materiële schade. Inmiddels staat echter vast dat de experts van beide zijden het over de hoogte daarvan eens zijn. Ter comparitie is dan ook door partijen uitgesproken dat het geschil wat het schadebedrag ten gevolge van het uitblijven van dekking uit de brandverzekering alleen nog maar de bedrijfsschade betreft.
4.13.
Arma stelt dat [eiser] het aan zichzelf te wijten heeft dat zijn winkel zo lang na de brand gesloten is gebleven. Verplicht de schade te beperken had hij haar moeten openen zodra dat mogelijk was. Hij had volgens Arma geen goede grond de winkel pas op 1 februari 2013 te heropenen hoewel de winkelruimte op 16 juli 2012 beschikbaar was volgens Zondag Ontwikkeling.
4.14.
De rechtbank acht [eiser]’ verklaring voor de lange sluiting steekhoudend. Hij voert aan dat hij niet over voldoende eigen middelen beschikte om direct op 16 juli 2012 de winkel te kunnen heropenen. Daarvoor had hij immers juist de uitgebleven verzekeringsuitkering nodig. Daarvan ontving hij € 20.000,00 in de vorm van het in oktober 2012 betaalde voorschot. Dit stelde hem in staat de kosten die tussen 24 mei 2012 en de datum van betaling van het voorschot ontstaan waren, te dragen. Vervolgens is hij in staat gebleken geld bij elkaar te krijgen zodat in februari 2013 de heropening kon plaatsvinden.
4.15.
De rechtbank acht deze verklaring, zoals is overwogen, steekhoudend. Ze is logisch en gesteld noch gebleken is dat [eiser] eerder over voldoende middelen kon beschikken om tot heropening over te gaan. Dat BAVAM [eiser] in augustus 2012 een aanbod heeft gedaan tot betaling van € 30.000,00 tegen finale kwijting, doet hieraan niet af. [eiser] behoefde gelet op de tekortkoming van Arma en de door hem geleden schade dit bod niet te accepteren. Voorts merkt de rechtbank op dat juist de stelling van Arma dat [eiser]’ winkel in de eerste maanden van 2012 minder goed heeft gelopen dan [eiser] zelf stelt, bevestigt dat het [eiser] aan middelen ontbrak om zonder substantiële vergoeding van zijn schade tot heropening van de winkel over te gaan.
4.16.
Over de omvang van de bedrijfsschade verschillen partijen van mening. Voor een belangrijk deel wordt dit meningsverschil veroorzaakt door de uiteenlopende standpunten over de mogelijke datum van heropening waarop de rechtbank zojuist beslist heeft.
4.17.
De meest recente visie van Troostwijk op de bedrijfsschade, door [eiser] als productie 16 overgelegd ter gelegenheid van de comparitie van partijen, houdt in dat deze € 79.561,97 beloopt. De berekening van Crawford waarop Arma zich beroept, overgelegd als productie 11 van haar kant, is gebaseerd op een schade per maand van € 2.443,56. Over de drie maanden die volgens Arma uitgangspunt voor de schadeberekening moeten zijn, is dat € 7.330,68 – niet zoals Crawford berekent, € 7.330,67 –, over acht maanden € 19.548,48.
4.18.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat nader onderzoek nodig is om het bedrag van de bedrijfsschade vast te stellen. Daartoe zal een deskundigenonderzoek nodig zijn en partijen zullen zich dan ook moeten uitlaten over de vraag wie als deskundige kan worden aangewezen om vast te stellen wat het bedrag is van de bedrijfsschade geleden door [eiser] ten gevolge van de brand op 24 mei 2012 met inachtneming van het in dit vonnis besliste.
4.19.
Vervolgens komt de stelling van [eiser] aan de orde dat Arma ten onrechte heeft nagelaten een rechtsbijstandverzekering voor hem tot stand te brengen.
4.20.
[eiser] stelt dat hij op 23 februri 2012 telefonisch Arma heeft verzocht een rechtsbijstandverzekering voor hem tot stand te brengen. [naam] raadde hem aan ook deze te laten ingaan per 1 april 2012, waarmee [eiser] instemde. Er zijn door Arma geen werkzaamheden zijn verricht om tot een rechtsbijstandverzekering voor [eiser] te komen. [eiser] stelt dat hij dit pas merkte toen hij in het kader van het voorliggende geschil rechtsbijstand nodig had. Volgens [eiser] heeft Arma ten onrechte nagelaten de rechtsbijstandverzekering voor hem tot stand te brengen.
4.21.
Het verweer hiertegen houdt allereerst in dat [eiser] niet om het afsluiten van een rechtsbijstandverzekering gevraagd zou hebben. In de tweede plaats voert Arma aan dat voor zo’n verzekering ‘gebruikelijk’ een wachttermijn van drie maanden geldt, zodat als een instructie voor verzekering met ingang van 1 april 2012 zou zijn verstrekt, de aansprakelijkstelling van Arma per 11 juni 2012 in de wachttermijn zou zijn gevallen.
4.22.
Het tweede verweer verwerpt de rechtbank om de volgende twee redenen.
In de eerste plaats is wat ‘gebruikelijk’ is nog geen regel en volgt uit het betoog van Arma dus niet dat het verzoek om een rechtsbijstandverzekering gedaan op 23 februari 2012 dekking op 11 juni 2012 uitsloot.
In de tweede plaats stelt [eiser] niet dat hij vroeg om een verzekering per 1 april 2012, maar dat [naam] op 23 februari 2012 voorstelde op die datum de verzekering te laten ingaan en stelt [eiser] ook dat [naam] niet handelde zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur mocht worden verwacht. Dit betekent dat de mogelijkheid bestaat dat [naam] een fout maakte door voor de late ingangsdatum te kiezen danwel rekening houdend met een wachttermijn die datum haalbaar achtte.
4.23.
Namens Arma is ter comparitie over het door [eiser] gestelde telefoongesprek van 23 februari 2012 verklaard: “Ik kan niet controleren of het gesprek in februari 2012 met [naam] heeft plaatsgevonden zoals [eiser] stelt. Er zijn geen aantekeningen van, althans die heb ik niet gevonden. Ik kan dit nu ook niet meer nagaan.”
4.24.
Dit wil zeggen dat waar [eiser] gedetailleerd stelt dat hij in het gesprek op 23 februari 2012 [naam] heeft gevraagd voor een rechtsbijstandverzekering zorg te dragen, Arma de mogelijkheid dat dit gebeurd is, open laat, maar bij gebrek aan wetenschap – haar directeur is daar open over – betwist. Onder deze omstandigheden neemt de rechtbank als vaststaand aan dat de door [eiser] bedoelde bespreking op 23 februari 2012 is gevoerd. De verzekering is vervolgens niet tot stand gekomen. De verwerping van het onder 4.22-4.23 bedoelde verweer brengt mee dat ervan uitgegaan moet worden dat Arma toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting om een rechtsbijstandverzekering voor [eiser] die inging op 1 april 2012 tot stand te brengen.
4.25.
[eiser] dient zich uit te laten over het bedrag van de schade dat is geleden door dit tekortschieten.
4.26.
Wat de kosten betreft overweegt de rechtbank thans het volgende.
4.27.
De tekortkomingen van Arma waarop [eiser] zijn vorderingen stoelt, zijn komen vast te staan en het beroep op eigen schuld is verworpen. Daarmee heeft [eiser] voor een zo aanzienlijk deel van het debat gelijk gekregen dat het een kostenveroordeling van Arma rechtvaardigt.
4.28.
Mede gelet hierop zal Arma het voorschot van het deskundigenonderzoek moeten dragen.
4.29.
De kosten van de rapporten van Troostwijk zijn gemaakt als redelijke kosten ter vaststelling van de schade (art. 6:96 lid 2 onder b BW) en zullen als zodanig worden toegewezen.
4.30.
Een deskundigenonderzoek kan opnieuw aanzienlijke kosten meebrengen. De rechtbank sluit niet uit dat dit, nu op de rechtsvragen in deze zaak beslist is, ertoe bijdraagt dat partijen tot een vergelijk kunnen komen. Mocht het in dat verband nodig zijn een vaststellingsovereenkomst in een proces-verbaal op te nemen, dan kunnen zij de rechtbank vragen om een comparitie van partijen. Daarvoor zal een half uur worden uitgetrokken, wat betekent dat de zaak op korte termijn te plannen is.
4.31.
Om redenen van proceseconomische aard zal de rechtbank nu op de rechtsvragen in deze zaak beslist is, tussentijds hoger beroep van dit vonnis toestaan.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
19 februari 2014voor het nemen van een akte door [eiser] over hetgeen is vermeld onder 4.18 en 4.25, waarna Arma op de rol van twee weken daarna een antwoordakte kan nemen,
5.2.
bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen,
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2014.