2.7[eiser] heeft dit aanbod niet geaccepteerd en zijn advocaat heeft op 4 juni 2013 de stichting een tegenbod gedaan om de gehele bij hem in erfpacht zijnde grond te kopen. Namens de stichting is daarop door mr. Hendrix van De Lorijn bij brief van 8 juli 2013 onder meer het volgende geantwoord:
Middels tussenkomst van mijn opdrachtgever, Stichting het Rentambt van Over-Betuwe ontving ik uw brief met concept dagvaarding d.d. 4 juni 2013 (..)
1.
koopaanbod
Uw cliënt heeft de wens geuit uitsluitend de (blote) eigendom te willen verwerven van de 2 kadastrale percelen, gemeente Elst, [perceel] en [perceel]. U stelt / constateert dat de erfverpachter slechts bereid is ongeveer een derde deel over te dragen met daarbij de opmerking dat u de aangeboden koopprijs te hoog vindt, omdat daarin geen rekening wordt gehouden met cruciale aspecten van het erfpachtrecht.
Indien aankoop van de door uw cliënt gewenste kadastrale percelen tegen een door uw cliënt gewenste prijs niet mogelijk blijkt, is uw cliënt voornemens zijn recht te verkopen of (voorwaardelijk) op te zeggen.
Verder doet u namens en voor uw cliënt zonder enige bijkomende ontbindende voorwaarde(n), een onvoorwaardelijke bieding van € 167.599,-- kosten koper.
2.
contractsvrijheid
(..) Het Rentambt heeft kennis genomen van uw aanbod en besloten daar verder niet op in te gaan en zal ook geen nieuw aanbod in de vorm zoals uw cliënt dat wenst, doen.
3.
verlenging recht van erfpacht
U stelt dat mijn cliënt eraan voorbij gaat dat er een verlengingsrecht zou bestaan, althans dat het Rentambt het erfpachtsrecht niet zomaar kan opzeggen.
Naar het oordeel van mijn cliënt bestaat er geen gewoonte(recht) dat impliceert dat er een recht op verlenging bestaat. Dat het erfpachtrecht sinds lange tijd bestaat en al een keer op bijna dezelfde voorwaarden van de eerste uitgifte uit het jaar 1921 met uw cliënt in 1971 is verlengd, betekent niet dat op grond van gewoonte sprake is van een permanent recht en evenmin dat het Rentambt niet meer de bevoegdheid heeft om te besluiten geen nieuw recht van erfpacht danwel verplicht is opnieuw een verlenging aan te bieden.
Uw niet nader gemotiveerde of onderbouwde stelling dat min of meer een verwachting zou bestaan of is gewekt dat na ommekomst van het gevestigde recht van het gevestigde recht van erfpacht van een verlenging sprake is, kan ik niet duiden. Tussen partijen is daarover nooit gesproken, met dien verstande dat de stichting wel zorgvuldigheidshalve heeft aangegeven ruim voor de einddatum van het recht van erfpacht, duidelijkheid te verschaffen over na 2021 (..)
4.
opzegging
In het slot van uw brief deelt u mede dat uw cliënt indien het recht op opstalvergoeding in rechte wordt vastgesteld en de aankoop van het bloot eigendom niet plaatsvindt, overweegt de erfpachtrechten op te zeggen (..) De erfpachtvoorwaarden voorzien niet in de mogelijkheid om tussentijds het recht door opzegging te doen beëindigen, noch voorziet het van toepassing zijnde recht in de mogelijkheid het recht op te zeggen.
5.
recht op vergoeding
U stelt dat naar uw oordeel volgens de akte, uw cliënt na het eindigen van het erfpachtrecht een recht op vergoeding heeft van de waarde van de woning en de bedrijfsgebouwen die hij en zijn rechtsvoorganger op het perceel geplaatst hebben.
Ik beperk mij thans even tot het [perceel], omdat op dit perceel de opstallen staan waarover u schrijft alsmede daarop van toepassing is de akte van erfpacht d.d. 6 augustus 1971. Daarbij merk ik, i.t.t. tot hetgeen u als uitgangspunt lijkt te nemen, allereerst op dat [eiser] als erfpachter niet handelt als particulier mar als ondernemer. Dat blijkt niet alleen uit het feit dat hij als zodanig staat ingeschreven in het handelsregister [eiser]) en in het verleden ook steeds zelf met de erfverpachter correspondeerde met briefpapier met deze vermelding, maar ook uit het feit dat de planologische bestemming van het perceel waarop het recht van erfpacht is gevestigd en zich de opstallen bevinden, geen woonbestemming maar (grotendeels) een bestemming bedrijf heeft. Tevens blijkt uit uw brief dat uw cliënt de opstallen commercieel exploiteert, danwel laat exploiteren.
U wijst op hetgeen in de akte van uitgifte in erfpacht in artikel 9, letter c is opgenomen over de “kan” bepaling en tracht via een uitleg van afdeling 6.5.3 tot een voor uw cliënt gunstige uitleg te komen. Echter deze poging faalt en wel omdat er geen sprake is van toepasselijke algemene voorwaarden en als deze al van toepassing zouden zijn, uw cliënt uit hoofde van het zijn van ondernemer daar geen beroep op kan doen.
Verder betreft het kernbepalingen en het zou opmerkelijk zijn om hetgeen de wetgever in het kader van het overgangsrecht heeft beoogt om het vergoedingsrecht nadrukkelijk niet van toepassing te verklaren, op deze wijze buiten werking te stellen.
De kwestie van vergoeding in verband met de beëindiging van de erfpacht, dient ingevolge artikel 170 Ow NBW overigens te worden beantwoord aan de hand van het oude recht. Blijkens artikel 772 oud BW komt aan de erfpachter (slechts) een wegnemingsrecht toe en kan hij van de grondeigenaar ingevolge artikel 773 geen vergoeding vorderen van de waarde van de aangebrachte gebouwen, beplantingen etc.
In de erfpachtsakte is aan uw cliënt geen recht op vergoeding toegekend, reden dat het Rentambt niet tot enige vergoeding is gehouden.
Er bestaat met betrekking tot het perceel Elst, [perceel] ingevolge het bepaald in de van toepassing zijnde (gewijzigde akte met de rechtsvoorganger) overigens wel een recht op vergoeding. De oorspronkelijke “kan” bepaling is in het kader van een wijziging onder nadere voorwaarden in die akte met de rechtsvoorganger van uw cliënt, gewijzigd.
Dat heeft echter niet tot gevolg dat in de akte uit het jaar 1971 een vergoedingsplicht voor het Rentambt is ontstaan.
6.
redelijkheid en billijkheid
Uit de eisen van redelijkheid en billijkheid volgt ook niet een ander standpunt. Hoewel het niet toekennen van een vergoeding misschien als onbillijk kan worden ervaren en dit voor de wetgever ook aanleiding is geweest in het nieuwe recht wel een vergoedingsregeling op te nemen, brengt dit feit niet met zich dat een recht op vergoeding bestaat. De wetgever heeft er immers blijkens artikel 170 Ow NBW en de toelichting daarop uitdrukkelijk voor gekozen de in het nieuw BW opgenomen vergoedingsregeling geen onmiddellijke werking te geven omdat de eigenaar bij de vestiging van het erfpachtsrecht geen rekening heeft kunnen houden met een vergoedingsplicht en dus daarvoor tijdens de duur van de erfpacht geen voorzieningen heeft kunnen treffen.
7.
ongerechtvaardigde verrijking
Ook van ongerechtvaardigde verrijking is geen sprake, gelet op het voorgaande alsmede op het feit dat de wetgever nu juist het wegnemingsrecht heeft opgenomen om te voorkomen dat de eigenaar zich onrechtmatig ten koste van de erfpachter verrijkt.
8.
misbruik van bevoegdheid
Verder is er van misbruik van bevoegdheid ook geen sprake. Het Rentambt heeft nadrukkelijk bij de afweging van het besluit niet opnieuw meer te verlengen, besloten om uw cliënt daar vroegtijdig over te informeren en een aanbod te doen de blote eigendom van de ondergrond van de woning te kunnen kopen.
Dat uw cliënt geen gebruik wenst te maken van het aanbod omdat uit uw brief blijkt hij uitsluitend onder de door hem te stellen voorwaarden wenst te kopen, kan het Rentambt niet worden tegengeworpen en zeker niet worden gekwalificeerd als misbruik van bevoegdheid.