ECLI:NL:RBGEL:2014:1522

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 maart 2014
Publicatiedatum
7 maart 2014
Zaaknummer
AWB-13_2806
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering en huisrecht bij huisbezoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een student, en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (DUO) over de herziening van zijn studiefinanciering. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister om zijn studiefinanciering met terugwerkende kracht te herzien naar de norm voor een thuiswonende studerende, omdat hij geen toestemming had gegeven voor een huisbezoek door controleurs. De rechtbank oordeelde dat de controleurs, door zonder toestemming van eiser zijn kamer te betreden, inbreuk hebben gemaakt op zijn huisrecht. Dit leidde tot de conclusie dat de waarnemingen die tijdens het huisbezoek zijn gedaan, als onrechtmatig verkregen bewijs moeten worden uitgesloten van de beoordeling van het recht op studiefinanciering. De rechtbank volgde niet het standpunt van de minister dat de toestemming van de hoofdbewoner ook gold voor de kamer van eiser. De rechtbank oordeelde dat er geen toereikende grondslag was om het recht op studiefinanciering van eiser te herzien, aangezien het bestreden besluit volledig was gebaseerd op het huisbezoek en eiser zelf niet was gehoord. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en het primaire besluit werd herroepen. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 13/2806

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. R.D. Swens),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (DUO), verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op studiefinanciering van eiser met ingang van 1 januari 2012 herzien en meegedeeld dat het teveel aan studiefinanciering ontvangen bedrag van € 2.286,48 zal worden verrekend met de nieuwe maandbetalingen.
Bij besluit van 4 april 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. K.F. Hofstee.

Overwegingen

1
De rechtbank gaat uit van de navolgende wet- en regelgeving, zoals die geldt vanaf 10 december 2011.
In artikel 1.1, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: Wsf 2000) is, voor zover van belang, bepaald dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder thuiswonende studerende wordt verstaan: studerende die niet een uitwonende studerende is. Onder uitwonende studerende wordt verstaan: studerende die voldoet aan de verplichtingen bedoeld in artikel 1.5 van de Wsf 2000.
In artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 is bepaald dat voor het normbedrag voor een verplichtingen:
de studerende woont op het adres waaronder hij in de GBA staat ingeschreven, en
het woonadres van de studerende is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de GBA staat of staan ingeschreven.
Ingevolge artikel 7.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000 kan de Minister een beschikking waarbij studiefinanciering is toegekend herzien.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, vindt – voor zover thans van belang – herziening plaats op grond van het feit dat een beschikking is genomen waarvan de studerende of de debiteur onderscheidenlijk zijn ouder wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat deze onjuist was.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, vindt – voor zover thans van belang – herziening plaats op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens.
2
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser volgde ten tijde in geding een opleiding, vanaf 1 augustus 2012 in Nijmegen. Eiser staat vanaf 5 december 2011 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) op het adres [adres 1]. De ouders van eiser staan in de GBA ingeschreven op het adres [adres 2].
Bij besluit van 22 oktober 2011 (Bericht Studiefinanciering 2012, nr. 1) heeft verweerder met ingang van 1 januari 2012 aan eiser studiefinanciering toegekend naar de norm voor een uitwonende studerende.
Verweerder is een onderzoek gestart naar de feitelijke woonsituatie van eiser. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport Misbruik uitwonendenbeurs (het rapport) van 19 december 2012. Uit dit rapport volgt dat controleurs van Investiga B.V. (Investiga) op dinsdag 4 december 2012 omstreeks 20.14 uur en op donderdag 13 december 2012 omstreeks 19.26 uur op het GBA-adres van eiser zijn geweest. Ondanks herhaald aanbellen en kloppen bij de flatwoning werd niet opengedaan. Op woensdag 19 december 2012 omstreeks 8.40 uur werd na herhaald aanbellen de deur opengedaan door de hoofdbewoner, Said Achouitar (hierna: de hoofdbewoner), zijnde de broer van eiser. Na enig aandringen liet hij de controleurs binnen. In de woning is het formulier Toestemming huisbezoek ingevuld en door de hoofdbewoner ondertekend.
Eiser zelf was niet aanwezig op het GBA-adres tijdens het huisbezoek.
In het rapport is het volgende vermeld. De hoofdbewoner toonde de controleurs een klein kamertje, gezien vanuit het halletje rechtsachter. Het ging om een klein kamertje dat vol stond. Er hing een wasrek met wasgoed en er stond een kapstok met jassen. Verder stond er een opgeklapte slaapbank, waarop wat opgevouwen beddengoed lag. Er lagen geen kussens. Verder stond er nog een koelkast. Er hing niets aan de muur en voor het raam hing doorschijnende raambekleding. De hoofdbewoner toonde de controleurs ook nog een ander kamertje waarin een kast stond en een bureau, voorzien van twee computers. De hoofdbewoner verklaarde dat eiser daarvan ook gebruik maakte. De hoofdbewoner kon de controleurs, behalve een ongeopende brief van het ROC, bestemd voor eiser, geen studiemateriaal of administratie tonen.
De hoofdbewoner heeft bij het bezoek van de controleurs tevens een verklaring afgelegd, welke hij heeft ondertekend. Daarin is aangegeven dat eiser een kamer van de hoofdbewoner huurt en dat hij daar sedert ruim een jaar woont. Eiser slaapt daar altijd en eet mee. Hij heeft een huurcontract en betaalt maandelijks een bijdrage voor de kamer. Hij heeft een eigen kamer en maakt verder gebruik van de hele woning, waaronder de studeerkamer.
De controleurs hebben in het rapport voorts een 17-tal vragen met betrekking tot het GBA- adres van eiser, met ‘ja’, ‘nee’, ‘n.v.t.’ of ‘behoeft toelichting’ beantwoord.
De onderzoeksresultaten, zoals neergelegd in het rapport, zijn voor verweerder aanleiding geweest om het recht van eiser op studiefinanciering met ingang van 1 januari 2012 te herzien, omdat hij per die datum als een thuiswonende studerende moet worden aangemerkt.
Dit besluit heeft verweerder in bezwaar gehandhaafd.
3
De rechtbank stelt voorop dat de onderhavige herziening van de studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende een voor eiser belastend besluit is, zodat het aan verweerder is om de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en omstandigheden. Dit betekent dat verweerder aannemelijk dient te maken dat eiser niet heeft voldaan aan de verplichtingen bedoeld in artikel 1.5 van de Wsf 2000. De rechtbank wijst hierbij op de Memorie van Toelichting bij de Wijziging van de Wsf 2000 in verband met het treffen van diverse maatregelen ter bestrijding van het ten onrechte ontvangen van de uitwonendenbeurs (Kamerstukken II, 2010-2011, 32 770, nr. 3, p. 5), waarin onder meer staat vermeld dat de functionaris tijdens het huisbezoek grondig onderzoek doet naar de feitelijke woon- en leefsituatie van de studerende.
4
Eiser heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. De meest verstrekkende grond van eiser ziet op het huisbezoek. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen toestemming heeft verleend voor binnentreden van zijn woning, te weten de kamer op het adres [adres 1].
5
De rechtbank overweegt in dit verband vooreerst dat bij de beoordeling van deze beroepsgrond aansluiting gezocht dient te worden bij de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) omtrent huisbezoeken in het kader van de bijstandswetgeving.
De rechtbank is van oordeel dat de controleurs, door zonder toestemming van eiser diens kamer te betreden, inbreuk hebben gemaakt op zijn huisrecht (CRvB, 3 december 2012. ECLI:NL:CRVB:2012:BY4503). Dit betekent volgens vaste rechtspraak (CRvB, 12 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2012:BK8928) dat wat de controleurs in de kamer van eiser hebben waargenomen als onrechtmatig verkregen bewijs bij de beoordeling van het recht op studiefinanciering van eiser buiten beschouwing dient te blijven.
De rechtbank volgt niet het standpunt van verweerder ter zitting dat, indien de kamer van de student niet is afgesloten, de toestemming van de hoofdbewoner om binnen te treden voor de gehele woning geldt. Weliswaar heeft de hoofdbewoner toestemming gegeven om binnen te treden in zijn woning en geldt de eis van “informed consent” niet ten aanzien van de hoofdbewoner, maar een en ander laat onverlet dat de vereiste toestemming van eiser voor het betreden van zijn (privé-) kamer ontbreekt. Volgens de bovengenoemde jurisprudentie van de CRvB kan door de hoofdbewoner weliswaar toestemming tot het binnentreden worden gegeven voor de gezamenlijke ruimten, welke toestemming alsdan ook jegens eiser geacht wordt te zijn gegeven, deze toestemming reikt niet zover dat deze ook diens eigen kamer betreft. Hetgeen aldaar is waargenomen dient aldus van de bewijsvoering te worden uitgesloten.
De rechtbank is voorts van oordeel dat, uitgaande van deze bewijsuitsluiting, een toereikende grondslag om eisers recht te herzien ontbreekt. Het bestreden besluit is immers geheel gebaseerd op het huisbezoek op het GBA-adres en eiser zelf is niet gehoord.
6
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet voorts aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit van 18 januari 2013 wordt herroepen. De rechtbank ziet immers geen ruimte voor verweerder om de vereiste feitelijke grondslag voor de herziening alsnog te leveren.
7
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).
De in bezwaar gemaakte proceskosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, aangezien niet is gebleken van een verzoek daartoe in de bezwaarprocedure.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
herroept het besluit van 18 januari 2013 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 974;
gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht groot € 44 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.C.A. Bruggeman, voorzitter, mr. J.A. van Schagen en mr. H.G. Eskes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
Griffier
Voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.