ECLI:NL:RBGEL:2014:1517

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 maart 2014
Publicatiedatum
7 maart 2014
Zaaknummer
AWB-13_1305
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering op basis van woonadres en feitelijke woonsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.G.M. Frerix, en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (DUO). Eiseres had studiefinanciering aangevraagd en ontving deze aanvankelijk naar de norm voor een uitwonende studerende. Echter, na een onderzoek door de verweerder, werd vastgesteld dat eiseres niet op het adres stond ingeschreven waar zij beweerde te wonen, maar feitelijk bij haar ouders verbleef. Dit leidde tot een herziening van haar studiefinanciering, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012, en een terugvordering van € 1.905,40.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende bewijs had geleverd dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor uitwonende studiefinanciering. De rechtbank baseerde haar oordeel op de bevindingen van het onderzoek, waaronder verklaringen van buren en de overvolle brievenbus op het GBA-adres van eiseres. Eiseres voerde aan dat zij wel degelijk op het adres woonde en dat de controleurs niet zorgvuldig hadden gehandeld, maar de rechtbank vond deze argumenten niet overtuigend.

De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had besloten om de studiefinanciering te herzien en dat eiseres als thuiswonende studerende moest worden aangemerkt. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 13/1305

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen
[eiseres], eiseres
(gemachtigde: mr. M.G.M. Frerix),
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (DUO), verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 oktober 2012 (Bericht Studiefinanciering 2012, nr. 4) heeft verweerder het recht op studiefinanciering van eiseres met ingang van 1 januari 2012 herzien, omdat zij per die datum als een thuiswonende studerende moet worden aangemerkt. Als gevolg hiervan heeft eiseres een bedrag van € 1.905,40 teveel aan studiefinanciering ontvangen.
Bij besluit van 23 januari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 4 juli 2013, waar eiseres en haar gemachtigde zijn verschenen. Tevens zijn verschenen[eiseres] (zus) en [naam broer] (broer). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J.M. Naber.
Vervolgens heeft de rechtbank besloten het onderzoek te heropenen en de zaak te verwijzen naar een meervoudige kamer.
De behandeling van het beroep is vervolgens voortgezet door de meervoudige kamer ter zitting van 8 januari 2014, waar eiseres en haar gemachtigde zijn verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. K.F. Hofstee.

Overwegingen

1
De rechtbank gaat uit van de navolgende wet- en regelgeving, zoals die geldt vanaf 10 december 2011.
In artikel 1.1, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: Wsf 2000) is, voor zover van belang, bepaald dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder thuiswonende studerende wordt verstaan: studerende die niet een uitwonende studerende is. Onder uitwonende studerende wordt verstaan: studerende die voldoet aan de verplichtingen bedoeld in artikel 1.5 van de Wsf 2000.
In artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 is bepaald dat voor het normbedrag voor een uitwonende studerende in aanmerking komt, de studerende die voldoet aan de volgende verplichtingen:
de studerende woont op het adres waaronder hij in de GBA staat ingeschreven, en
het woonadres van de studerende is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de GBA staat of staan ingeschreven.
Ingevolge artikel 7.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000 kan de Minister een beschikking waarbij studiefinanciering is toegekend herzien.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, vindt – voor zover thans van belang – herziening plaats op grond van het feit dat een beschikking is genomen waarvan de studerende of de debiteur onderscheidenlijk zijn ouder wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat deze onjuist was.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, vindt – voor zover thans van belang – herziening plaats op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens.
2
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres volgde ten tijde in geding een opleiding aan het ROC Midden Nederland. Eiseres staat vanaf 5 oktober 2011 ingeschreven in de GBA op het adres [adres 1]. De ouders van eiseres staan in de GBA ingeschreven op het adres [adres 2].
Bij besluit van 22 oktober 2011 (Bericht Studiefinanciering 2012, nr. 1) heeft verweerder met ingang van 1 januari 2012 aan eiseres studiefinanciering toegekend naar de norm voor een uitwonende studerende.
Verweerder is een onderzoek gestart naar de feitelijke woonsituatie van eiseres. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport Misbruik uitwonendenbeurs (het rapport) van 18 oktober 2012. Uit dit rapport volgt dat controleurs van Investiga B.V. (Investiga) op donderdag 4 oktober 2012 om 17.25 uur, op dinsdag 9 oktober 2012 om 15.35 uur en op woensdag 17 oktober 2012 om 19.15 uur op het GBA-adres van eiseres zijn geweest. Ondanks herhaald aanbellen en kloppen bij de flatwoning werd nimmer opengedaan. Op voornoemde tijdstippen was het verder steeds donker in de woning en hebben zij nimmer veranderingen waargenomen voor wat betreft onder andere de raambekleding. Verder zagen zij op dinsdag 9 oktober 2012 om 17.40 uur dat de brievenbus op de begane grond overvol was en op woensdag 17 oktober 2012 om 19.13 uur dat de brievenbus tot de nok toe gevuld was en het niet meer mogelijk was om daar nog post in te deponeren. Vervolgens heeft Investiga namens verweerder op 17 oktober 2012 om 19.55 uur een huisbezoek verricht op het adres [adres 2] en vervolgens op 17 oktober 2012 om 20.25 uur op het adres [adres 1]. De controleurs hebben in het rapport een 16-tal vragen met betrekking tot beide adressen, met ‘ja’, ‘nee’, ‘n.v.t.’ of ‘behoeft toelichting’ beantwoord.
In het rapport is verder vermeld dat de hoofdbewoner van de links naast [adres 1]gelegen flatwoning op de tweede verdieping heeft verklaard dat hij zelf ruim drie jaar op de [adres 1] woonachtig was, bij huisnummer [adres 1] de laatste anderhalf jaar niemand had gezien, niet het idee had dat daar gewoond werd en er ook geen veranderingen had waargenomen. De hoofdbewoonster van de flatwoning rechts van huisnummer [adres 1] heeft verklaard dat zij nu ruim anderhalf jaar niets had gehoord in perceel nummer [adres 1], er niemand had gezien, er niet werd gewoond, nooit licht had gezien en dat de kamer aan de galerijzijde links van de toegangsdeur leeg was. Verder gaf zij te kennen dat zij een bewoonster van een flatwoning links van huisnummer [adres 1] had gesproken die zich in gelijke bewoordingen had uitgelaten.
Eiseres heeft bij het bezoek van de controleurs aan de[adres 2] een verklaring afgelegd. In het rapport staat vermeld dat eiseres, nadat zij werd aangetroffen op het GBA-adres van haar ouders, kort en zakelijk samengevat, heeft verklaard dat zij sinds begin november 2011 bij haar zus op de [adres 1] woonde, daar een kamer had aan de voorzijde, gezien van de galerij rechts, daar haar kleding, administratie en studieboeken lagen, zij in verband met vakantie en omdat zij haar kamer opknapte bij haar ouders was, zij niet begreep dat mensen op de [straatnaam] hadden verklaard dat op huisnummer [adres 1] niemand woonde, zij zeven dagen in de week bij haar ouders eet en dat zij op de [adres 1] woonde.
Verder staat in het rapport nog vermeld dat de controleurs bij het huisbezoek, na eerder gemaakte afspraak, op het GBA-adres van eiseres op 17 oktober 2012 om 20.25 uur eiseres en haar broer bij de centrale ingang van het flatcomplex aan de [adres 1] troffen. Bij binnenkomst in de centrale hal adviseerden de controleurs haar om de brievenbus te legen die overvol was. Hierna probeerde eiseres de brievenbus met diverse sleutels te openen, maar zij kwam er na enkele minuten achter dat zij hiervan geen sleutel bij zich had. Vervolgens gingen de controleurs met eiseres en haar broer naar de tweede verdieping en zij gingen, nadat de eiseres de toegangsdeur had geopend, na hen naar binnen. Eiseres heeft de controleurs de woning getoond. Hierbij zagen zij twee ruimten. Binnengekomen links zagen zij de woonkamer en keuken die ingericht en rommelig waren. Zij zagen verder dat in de ijskast in de keuken alleen enkele flessen frisdrank stonden. Verder zagen zij aan de rechterachterzijde een slaapkamer, welke volgens eiseres van haar zuster was, met daarin een niet opgemaakt tweepersoons bed met daarop een grote berg dameskleding. Verder lag deze slaapkamer vol met een hoeveelheid dozen en andere spullen. Hierna verzochten de controleurs eiseres om aan hen haar kamer te tonen welke, volgens haar eerder afgelegde verklaring, aan de voorzijde, gezien vanaf de galerij, rechts lag. Hieraan kon zij niet voldoen, aangezien deze op slot was en zij niet in het bezit was van de sleutel. Haar zuster, die op visite was in België, zou de sleutel mee hebben genomen. Hierna verzochten zij eiseres of zij haar administratie en studieboeken kon tonen. Hierop zocht zij, samen met haar broer, gedurende ruim vijf minuten in allerlei dozen in de slaapkamer van haar zuster, maar kon niet aan het verzoek voldoen.
De onderzoeksresultaten, zoals neergelegd in het rapport, zijn voor verweerder aanleiding geweest om bij besluit van 26 oktober 2012 het recht van eiseres met ingang van 1 januari 2012 te herzien, als gevolg waarvan eiseres een bedrag van € 1.905,30 teveel aan studiefinanciering heeft ontvangen.
3
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet woont op het adres waarop zij in de GBA staat ingeschreven ([adres 1]) en aldus niet kan worden aangemerkt als een uitwonende studerende. De uitwonende beurs dient derhalve, met toepassing van artikel 7.1, tweede lid, onder c, van de Wsf 2000 te worden herzien, omdat de eerdere beslissing is genomen op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens.
4
Namens eiseres is in beroep – kort samengevat – aangevoerd dat zij genoegzaam heeft aangetoond dat zij wel verblijft op het adres [adres 1] en dat de controleurs M. Minkhorst en T.W.E.M. Peters niet zorgvuldig en volledig hebben gerapporteerd. De brievenbus heeft geen ‘ja-nee-sticker’, waardoor er veel post in gedeponeerd wordt. In het rapport van de controleurs staat ook niet wanneer zij getracht hebben om een huisbezoek af te leggen. Eiseres heeft een goede reden aangevoerd waarom de controleurs haar op 17 oktober 2012 bij haar ouders aantroffen en aangegeven hoe het op dat moment met haar sleutels zat. Eiseres is op het genoemde adres woonachtig. Zij haalt haar eigen post uit de brievenbus. De voor haar studie benodigde studiematerialen heeft zij in een kluisje op school, enkele boeken heeft zij op haar kamer en een groot gedeelte van de studiestof wordt online aangeleverd. Op grond van het dossier is niet duidelijk waarom er een controle bij eiseres is uitgevoerd. Immers haar GBA-adres is niet bij een van haar ouders. Het onderzoek dient volgens eiseres te zijn gericht op het verifiëren van het adres van studerenden met studiefinanciering en niet op het vaststellen of terecht studiefinanciering is verleend. Eiseres vraagt zich af of sprake is van een gehanteerd risicoprofiel.
5
De rechtbank stelt voorop dat de onderhavige herziening van de studiefinanciering van eiseres naar de norm voor een thuiswonende studerende een voor eiseres belastend besluit is, zodat het aan verweerder is om de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en omstandigheden. Dit betekent dat verweerder aannemelijk dient te maken dat eiseres niet heeft voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5 van de Wsf 2000. De rechtbank wijst hierbij op de Memorie van Toelichting bij de Wijziging van de Wsf 2000 in verband met het treffen van diverse maatregelen ter bestrijding van het ten onrechte ontvangen van de uitwonendenbeurs (Kamerstukken II, 2010-2011, 32 770, nr. 3, p. 5), waarin onder meer staat vermeld dat de functionaris tijdens het huisbezoek grondig onderzoek doet naar de feitelijke woon- en leefsituatie van de studerende.
6
De rechtbank is van oordeel het onderzoek van verweerder zorgvuldig en volledig is geweest. Verweerder heeft voorts aannemelijk gemaakt dat eiseres niet heeft voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5 van de Wsf 2000, nu de bevindingen van het onderzoek, zoals neergelegd in het rapport van 18 oktober 2012, voldoende feitelijke grondslag bieden voor het door verweerder ingenomen standpunt dat eiseres in de in geding zijnde periode niet woonachtig was op haar GBA-adres [adres 1]. Daartoe wordt als volgt overwogen.
In het door eiseres ondertekende proces-verbaal van het verhoor is vermeld dat eiseres heeft verklaard dat haar spullen, zoals kleding, administratie en studiemateriaal, allemaal in haar kamer op de [adres 1]liggen. Bij bezoek op het GBA-adres van eiseres is echter hiervan niet kunnen blijken. Er is niets aangetroffen, waaruit blijkt dat zij daar daadwerkelijk woont. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij niet heeft gezegd dat er studiemateriaal lag. De rechtbank ziet geen reden om niet van deze eerdere verklaring uit te gaan. Naar vaste rechtspraak mag, ook indien later van een afgelegde verklaring wordt teruggekomen, in het algemeen worden uitgegaan van de juistheid van de aanvankelijk tegenover een handhavingsmedewerker afgelegde en vervolgens door de betrokkene ondertekende verklaring, tenzij sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat op dit algemene uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt. Van zodanige bijzondere omstandigheden is hier niet gebleken.
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat in het rapport is vermeld dat meerdere hoofdbewoners van flatwoningen naast die van eiseres hebben verklaard dat zij op[adres 1] al ruim anderhalf jaar niemand hadden gezien en dat daar niet werd gewoond en dat op dinsdag 9 oktober 2012 en woensdag 17 oktober 2012 is geconstateerd dat de brievenbus op de begane grond overvol was.
Hetgeen eiseres daar in het rapport en ter zitting van 4 juli 2013 en 8 januari 2014 tegenover heeft gezet acht de rechtbank onvoldoende om te twijfelen aan de bevindingen en conclusies van de controleurs in het rapport van 18 oktober 2012.
De verklaring van eiseres dat zij bij haar ouders verbleef vanwege vakantie en het opknappen van haar kamer acht de rechtbank onvoldoende geloofwaardig, nu eiseres geen sleutel had van de kamer waarvan zij heeft gesteld dat het haar kamer is. Dat zij haar kamer aan het opknappen was, is ook anderszins niet gebleken. Ook de verklaring van eiseres waarom zij geen sleutels bij zich had, acht de rechtbank niet overtuigend. De verklaringen van de zus en de broer van eiseres ter zitting van 4 juli 2013 maken niet dat daar anders over geoordeeld moet worden. Uit het rapport van 18 oktober 2012 komt voorts niet naar voren dat eiseres op 17 oktober 2012 om 20.25 uur bij aankomst op het adres [adres 1] onmiddellijk aan de controleurs te kennen heeft gegeven dat zij geen sleutels bij zich had omdat haar zus die per abuis heeft meegenomen. De rechtbank acht de stelling van eiseres dat één van de controleurs in dat verband met haar zus heeft gebeld ongeloofwaardig, nu dit op geen enkele wijze uit het dossier blijkt en het de rechtbank onlogisch voorkomt dat een vermelding hiervan in het rapport zou ontbreken. De rechtbank acht de verklaring van eiseres dat de brievenbus vol was vanwege het ontbreken van een ‘ja-nee-sticker’ en het sporadisch en selectief legen van de brievenbus onvoldoende geloofwaardig, bezien in het licht van de vaststelling dat eiseres niet in staat was de brievenbus te legen omdat zij niet in het bezit van een passende sleutel was.
De nadere verklaring van 25 juni 2013 van de buurvrouw op het adres [adres 3] maakt niet dat er anders moet worden geoordeeld. In die verklaring is gesteld dat zij nooit heeft gezegd dat er geen bewoning plaatsvond. De rechtbank stelt vast dat in die verklaring wel staat dat de buurvrouw vanaf het moment dat zij daar woont, in anderhalf jaar tijd, de buren nooit heeft gesproken, nooit geluid, douche, wasmachine, muziek e.d. heeft waargenomen.
7
Het door eiseres ingenomen standpunt dat er geen aanleiding was om een adrescontrole uit te voeren kan de rechtbank niet volgen. Uit eerdergenoemde Memorie van Toelichting bij de Wijziging van de Wsf 2000 in verband met het treffen van diverse maatregelen ter bestrijding van het ten onrechte ontvangen van de uitwonendenbeurs (Kamerstukken II, 2010-2011, 32 770, nr. 3, p. 5) en de tekst van artikel 9.1a Wsf 2000 blijkt nadrukkelijk dat het houden van toezicht op de verplichtingen in artikel 1.5 van de Wsf 2000 aan verweerder is opgedragen. Verweerder is de bevoegdheid gegeven de door de student opgegeven adresgegevens te controleren en dit dient te geschieden door fysieke controles. Om te achterhalen of studerenden met een uitwonendenbeurs zich hebben ingeschreven op een GBA-adres waar ze feitelijk niet wonen, is door de wetgever bepaald dat adrescontroles aan huis worden uitgevoerd op basis van een risicoprofiel en klikmeldingen. Bij het hiertoe vastgestelde risicoprofiel gaat het om combinaties van objectieve (gedrags-)kenmerken van de studerende, zoals bijvoorbeeld leeftijd, onderwijssoort, woonsituatie en de (on-)logische combinatie van het GBA-adres van de studerende, het GBA-adres van de ouder(s) en de vestigingsplaats van de onderwijsinstelling. Verweerder heeft ter zitting nog toegelicht dat de afstand van het GBA-adres tot de ouderlijke woning één van de criteria van het risicoprofiel is. De rechtbank acht een dergelijk te objectiveren en non-discriminatoir risicoprofiel als mogelijke start van een onderzoek op zichzelf niet in strijd met enige rechtsregel.
8
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarde als bedoeld in artikel 1.5, eerste lid, onder a, van de Wsf 2000. Verweerder heeft zich derhalve, gelet op de in artikel 1.1. van de Wsf 2000 opgenomen definitie, terecht op het standpunt gesteld dat eiseres diende te worden beschouwd als een thuiswonende studerende. Verweerder was derhalve bevoegd om de aan eiseres toegekende studiefinanciering te herzien naar de norm voor een thuiswonende studerende.
9
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.C.A. Bruggeman, voorzitter, in aanwezigheid van mr. J.A. van Schagen en mr. H.G. Eskes, leden, in aanwezigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
Griffier Voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.