Uitspraak
[verdachte]
1.De inhoud van de tenlastelegging
2.Het onderzoek ter terechtzitting
De officier van justitie stelt dat geen sprake is geweest van een plotselinge opwelling, maar dat kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft geschoten.
De raadsman heeft, samengevat, betoogd dat weliswaar voldoende wettig, maar onvoldoende overtuigend, bewijs voorhanden is dat verdachte ten tijde van het schietincident in de Volkswagen Golf zat. Hij heeft dus ook niet geschoten.
De raadsman heeft onder meer aangevoerd dat de getuigen [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd, en dat hun verklaringen tegenstrijdig en onvoldoende betrouwbaar zijn. Hun verklaringen kunnen daarom niet tot bewijs dienen.
Zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3] hebben immers verklaard dat ze bang waren om naar de politie te gaan. [3] [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij na het schietincident in een hotel heeft geslapen omdat hij bang was en “in shock”. Ook getuige [getuige] heeft verklaard dat hij uit angst geen verklaring heeft willen afleggen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat uit de inhoud van de verklaringen van de verschillende getuigen evenmin kan worden afgeleid dat deze op elkaar zijn afgestemd. De drie voornoemde getuigen verklaren ieder gedetailleerd, en in hoofdlijnen gelijkluidend. De verklaringen wijken op sommige onderdelen van elkaar af. De rechtbank is van oordeel dat deze verschillen evenwel van ondergeschikt belang zijn. [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn allen meerdere keren gehoord.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De omstandigheid dat verdachte en zijn broer de avond voorafgaand aan het schietincident hebben gevochten met, onder meer, [slachtoffer 2] kunnen niet de conclusie dragen (zoals de officier van justitie heeft aangevoerd) dat verdachte naar aanleiding van die vechtpartij op dat moment al het besluit heeft genomen om zich met een vuurwapen te revancheren, evenmin dat hij zich op dat besluit daadwerkelijk enige tijd heeft beraden. De omstandigheid dat zich in de auto – kennelijk – een vuurwapen heeft bevonden, sluit evenmin uit dat verdachte in een gemoedsopwelling op de Mazda kan hebben geschoten, reeds omdat niet duidelijk is aan wie dat vuurwapen toebehoorde.
Wanneer iemand vanaf de bestuurdersstoel van een auto, deze kogels afvuurt op een auto waarin personen zitten, kan het niet anders zijn dan dat deze persoon van die aanmerkelijke kans wetenschap heeft gehad en eveneens, nu deze gedraging – het schieten op een auto met inzittenden – naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer is gericht op het dodelijk verwonden van degenen op wie wordt geschoten, dat de verdachte die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard.
4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde
5.De strafbaarheid van verdachte
6.De motivering van de sanctie(s)
De rechtbank legt de verdachte een lagere straf op dan de officier van justitie heeft geëist omdat zij niet bewezen verklaard acht dat sprake is geweest van voorbedachte raad en zij verdachte van de hem ten laste gelegde poging tot moord zal vrijspreken.
7.De toegepaste wettelijke bepalingen
8.De beslissing
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer 1], te betalen
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken;
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.