In deze zaak gaat het om de vergoeding van zorgkosten door VGZ Zorgverzekeraar N.V. aan een verzekerde die stelt te lijden aan de ziekte van Lyme. De verzekerde heeft van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012 een basis zorgverzekering en een aanvullende verzekering bij VGZ gehad. De verzekerde heeft zich onder andere laten behandelen met het medicijn Ceftriaxon in de Oosteinde Walborg Kliniek, maar VGZ heeft geweigerd om de kosten voor deze behandeling volledig te vergoeden. De verzekerde heeft in een eerdere verstekprocedure een vordering ingesteld, die door de kantonrechter werd toegewezen. VGZ heeft echter verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis, met de stelling dat de behandeling niet voldeed aan de stand van wetenschap en praktijk, en dat er geen medische noodzaak was voor de behandeling in het Walborg.
De kantonrechter heeft de procedure en de feiten in detail onderzocht. De verzekerde heeft onder andere verwezen naar de CBO-richtlijn en andere medische richtlijnen om aan te tonen dat de behandeling met Ceftriaxon gerechtvaardigd was. VGZ heeft echter betwist dat de behandeling conform de stand van de wetenschap en praktijk was, en heeft aangevoerd dat de verzekerde niet op de zorg in het Walborg was aangewezen. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat VGZ niet gehouden is tot vergoeding van de kosten, omdat niet is komen vast te staan dat de behandeling met Ceftriaxon door de internationale medische wetenschap voldoende is beproefd en deugdelijk is bevonden. Het verstekvonnis is vernietigd en de vordering van VGZ is toegewezen, waarbij de verzekerde is veroordeeld tot terugbetaling van de eerder ontvangen vergoeding.