In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 4 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Oeverwal en het bestuur van de Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. C.A.M. van Vught, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, dat op 24 januari 2013 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaarde. Dit besluit volgde op een eerdere beslissing van 26 juni 2012, waarin verweerder een bedrag aan uitbetaalde vervangingskosten terugvorderde en een administratieve heffing oplegde. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waarbij eiseres moest aantonen dat er sprake was van ziekteverlof dat recht gaf op vergoeding van vervangingskosten.
De rechtbank oordeelde dat eiseres niet in haar bewijsvoering was geslaagd. De verklaring van de bedrijfsarts van 13 september 2010 bood geen ondersteuning voor de stelling dat er sprake was van ziekte. Eiseres had geen documenten overgelegd die haar standpunt onderbouwden. De rechtbank concludeerde dat de afwezigheid van de leerkracht, die van 13 september 2010 tot 2 maart 2011 vervangen werd, niet als ziekteverlof kon worden gekwalificeerd volgens de geldende regelgeving. De rechtbank benadrukte dat het aan eiseres was om aannemelijk te maken dat er sprake was van ziekte in de zin van de Wet op het primair onderwijs.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na verzending van de uitspraak.