ECLI:NL:RBGEL:2014:1388

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
3 maart 2014
Zaaknummer
AWB-13_1228
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ziekteverlof en aanspraak op vervangingskosten in het onderwijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 4 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Oeverwal en het bestuur van de Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. C.A.M. van Vught, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, dat op 24 januari 2013 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaarde. Dit besluit volgde op een eerdere beslissing van 26 juni 2012, waarin verweerder een bedrag aan uitbetaalde vervangingskosten terugvorderde en een administratieve heffing oplegde. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waarbij eiseres moest aantonen dat er sprake was van ziekteverlof dat recht gaf op vergoeding van vervangingskosten.

De rechtbank oordeelde dat eiseres niet in haar bewijsvoering was geslaagd. De verklaring van de bedrijfsarts van 13 september 2010 bood geen ondersteuning voor de stelling dat er sprake was van ziekte. Eiseres had geen documenten overgelegd die haar standpunt onderbouwden. De rechtbank concludeerde dat de afwezigheid van de leerkracht, die van 13 september 2010 tot 2 maart 2011 vervangen werd, niet als ziekteverlof kon worden gekwalificeerd volgens de geldende regelgeving. De rechtbank benadrukte dat het aan eiseres was om aannemelijk te maken dat er sprake was van ziekte in de zin van de Wet op het primair onderwijs.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Team bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/1228

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen
Stichting Oeverwal, te Beuningen, eiseres,
(gemachtigde: mr. C.A.M. van Vught),
en
het bestuur van de Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs, verweerder
(gemachtigde: mr. A.L.P.M. Konings).

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten om een bedrag van [bedrag] aan uitbetaalde vervangingskosten van eiseres terug te vorderen en een administratieve heffing van [bedrag] in rekening te brengen.
Bij besluit van 24 januari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2014. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1], werkzaam als personeelsfunctionaris bij eiseres, en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Eiseres heeft in het aanvullend beroepschrift van 23 december 2013 aangevoerd dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. Het bestreden besluit is genomen namens het bestuur en alleen ondertekend door de heer mr. H.K. Evers. Laatstgenoemde is blijkens de statuten en de inschrijving bij de Kamer van Koophandel alleen gezamenlijk bevoegd met andere bestuurders. Een interne regeling met betrekking tot de afwikkeling van procedures heeft geen externe werking, aldus eiseres.
2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het besluit bevoegd is genomen. In artikel 9 van het door het bestuur vastgestelde Reglement Bezwaarschriftenprocedure Vervangingsfonds (hierna: Reglement Bezwaarschriftenprocedure) is bepaald dat de beslissing op bezwaar wordt ondertekend door de voorzitter of de plaatsvervangend voorzitter van de bezwaarschriftencommissie. De naam die staat vermeld onder het bestreden besluit is van de heer mr. P.H. Holthuis, voorzitter van het bestuur. Het bestreden besluit is bij afwezigheid van de heer mr. P.H. Holthuis getekend door de heer mr. H.K. Evers. De heer Evers is naast bestuurslid tevens de plaatsvervangend voorzitter van de bezwaarschriftencommissie, aldus verweerder.
3.
Ingevolge artikel 9 van de statuten van de Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs, zoals neergelegd in een akte van statutenwijziging van 29 maart 2012 (hierna: de statuten), voor zover van belang, wordt de stichting vertegenwoordigd door het bestuur, dan wel door de voorzitter van het bestuur, dan wel door twee gezamenlijk handelende bestuurders.
4.
Ingevolge artikel 13 van de statuten kan het bestuur besluiten tot het instellen van een of meer commissies. In een dergelijke commissie kunnen zowel bestuurders als niet-bestuurders zitting hebben. Aan een aldus ingestelde commissie kunnen specifieke taken van het bestuur worden gedelegeerd. De werkwijze, samenstelling, besluitvorming en taak van een ingestelde commissie zal bij apart reglement worden vastgelegd.
5.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Reglement Bezwaarschriftenprocedure wordt op de bezwaarschriften namens het bestuur beslist door een bezwaarschriftencommissie.
6.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van het Reglement Bezwaarschriftenprocedure wordt de beslissing op bezwaar ondertekend door de voorzitter of plaatsvervangend voorzitter van de bezwaarschriftencommissie.
7.
De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van de statuten bevoegd is om een bezwaarschriftencommissie in te stellen en daaraan de afhandeling van bezwaarschriften te delegeren. De werkwijze, samenstelling, besluitvorming en taak van deze commissie is vastgelegd in het Reglement Bezwaarschriftenprocedure. Uit artikel 9, eerste lid, van dat Reglement volgt onder meer dat de plaatsvervangend voorzitter van de commissie, in deze de heer Evers, bevoegd is om de beslissing op bezwaar te ondertekenen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de beslissing op bezwaar bevoegd is genomen. De omstandigheid dat niet is vermeld dat de heer Evers in de hoedanigheid van plaatsvervangend voorzitter van de bezwaarschriftencommissie het bestreden besluit heeft ondertekend doet aan diens bevoegdheid om het besluit te ondertekenen als zodanig niet af. Het betoog van eiseres faalt derhalve.
8.
De rechtbank gaat vervolgens uit van de volgende feiten en omstandigheden. Onder het bevoegd gezag van eiseres staat onder meer de basisschool ´t Schrijverke. De afwezige, de heer [naam 2], is daar in de periode van 13 september 2010 tot 2 maart 2011 door een andere leerkracht vervangen. Eiseres heeft de kosten van deze vervanging gedeclareerd bij verweerder. Hiermee is een bedrag van [bedrag] gemoeid.
9.
Ingevolge artikel 183, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: Wpo) is het bevoegd gezag van een school aangesloten bij een door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aan te wijzen rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich ten doel stelt waarborgen te bieden voor de kosten voor vervanging bij afwezigheid van personeel.
10.
Ingevolge artikel 183, vierde lid, van de Wpo kan het bestuur van de rechtspersoon regels vaststellen ter uitvoering van het eerste lid.
11.
De in artikel 183, vierde lid, van de Wpo, bedoelde regels zijn te vinden in het Reglement Vervangingsfonds Primair Onderwijs voor het schooljaar 2010-2011 (hierna: het Reglement 2010-2011).
12.
Ingevolge artikel 2 van het Reglement 2010-2011, voor zover van belang, komt, met inachtneming van de in dit reglement opgenomen bepalingen, vervanging van onderwijspersoneel in aanmerking voor bekostiging ten laste van het Vervangingsfonds, bij ziekteverlof als bedoeld in het Besluit Ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair onderwijs (hierna: BZA), mits artikel 2, tweede en derde lid, artikel 4, vierde lid en artikel 5, van de ‘Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar’ in acht zijn genomen.
13.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van het Reglement 2010-2011 vordert het bestuur, in gevallen waarin door het niet of niet tijdig voldoen aan de verplichtingen door het bevoegde gezag dan wel door onjuiste toepassing van de bepalingen van dit reglement ten onrechte bekostiging van vervanging ten laste van het Vervangingsfonds heeft plaatsgevonden, het ten onrechte betaalde bedrag terug.
14.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de afwezigheid van [naam 2] geen ziekteverlof is als bedoeld in het BZA. Verweerder baseert zich hierbij op een verklaring van de bedrijfsarts van 13 september 2010. Verweerder is van oordeel dat hieruit blijkt dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of gebrek, maar dat sprake is van een loopbaanvraagstuk.
15.
Eiseres heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verweerder een onjuiste conclusie heeft getrokken uit de verklaring van de bedrijfsarts. Er was weliswaar geen sprake van structurele arbeidsongeschiktheid, maar [naam 2] was wel degelijk tijdelijk arbeidsongeschikt. Daarom is er sprake geweest van ziekteverlof als bedoeld in het BZA. De bedrijfsarts heeft bovendien slechts verklaard dat sprake
lijktte zijn van een loopbaanvraagstuk, terwijl verweerder dat vervolgens ten onrechte als vaststaand feit aanneemt.
16.
De rechtbank overweegt dat alleen vervanging van onderwijspersoneel dat wegens ziekte geheel of gedeeltelijk is verhinderd zijn dienst of arbeid te verrichten voor bekostiging in aanmerking komt. Het is daarbij volgens vaste rechtspraak aan eiseres om aannemelijk te maken dat sprake is van ziekte in vorenbedoelde zin (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 augustus 2002, LJN: AE6914).
17.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daarin niet geslaagd. Zij heeft geen stukken overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat sprake was van ziekte in vorenbedoelde zin. Eiseres heeft slechts verwezen naar de verklaring van de bedrijfsarts van 13 september 2010. In deze verklaring, waarop verweerder het bestreden besluit heeft gebaseerd, staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“Gezien het medische beeld zijn er geen structurele medische beperkingen.
Werknemer ervaart de huidige functie echter als niet-passend bij zijn eigen mogelijkheden/competenties. Gezien het huidige beeld is er geen sprake van een structurele arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte of gebrek, maar lijkt er sprake van een loopbaanvraagstuk voor de betrokken werknemer. Gezien de huidige bevindingen wordt het volgende advies gegeven:
- Geadviseerd wordt de ziektewet af te sluiten,
- Werkgever en werknemer worden geadviseerd met elkaar in overleg te gaan over het loopbaanvraagstuk. Ik adviseer werkgever en werknemer mogelijke oplossingen in kaart te brengen (ander interne arbeid, andere externe arbeid, detachering, vroegpensioen etc etc). Hierbij kan de inzet van een arbeidsdeskundige worden overwogen.”
De rechtbank is van oordeel dat uit deze verklaring niet volgt dat sprake is van ziekte. Het betoog van eiseres, dat de verklaring zo dient te worden geïnterpreteerd dat slechts geen sprake is van
structureleziekte, volgt de rechtbank, bij gebrek aan aanknopingspunten daarvoor, niet. De bedrijfsarts adviseert ‘de ziektewet af te sluiten’, waar de rechtbank uit afleidt dat de bedrijfsarts op dat moment evenmin tijdelijke ziekteverschijnselen kon constateren. Het betoog van eiseres faalt.
De stelling van eiseres dat de opvolgende bedrijfsarts heeft aangegeven dat een duurzame re-integratie van [naam 2] niet mogelijk was wegens spanningen, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat deze stelling niet is onderbouwd.
18. De rechtbank is derhalve van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de periode van 13 september 2010 tot 2 maart 2011 sprake is geweest van ziekteverlof als bedoeld in het BZA. De vraag of er vanaf 7 oktober 2011 geen aanspraak bestond op vervangingskosten vanwege het per die datum stopzetten van de verzuimbegeleiding, zoals verweerder in het verweerschrift heeft betoogd, hoeft geen beantwoording.
19.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, voorzitter, en mr. L.M. Vogel en
mr. R.J.B. Schutgens, leden, in aanwezigheid van mr. N.J.H. Klomp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.