ECLI:NL:RBGEL:2014:1314

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 februari 2014
Publicatiedatum
27 februari 2014
Zaaknummer
ARN 2014/5
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak

In deze beschikking van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, is op 24 februari 2014 een wrakingsverzoek afgewezen. Verzoeker, die als verdachte was opgeroepen door het Openbaar Ministerie, diende het wrakingsverzoek in naar aanleiding van vermeende verkeerde voorlichting door zijn advocaat en het niet reageren van de rechter op een mededeling. De rechtbank oordeelt dat de gronden voor wraking niet voldoende zijn. De rechter moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. Verzoeker stelde dat hij vals was voorgelicht door zijn raadsman en dat de rechter hem ten onrechte als verdachte had aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de rechter correct heeft gehandeld door verzoeker als verdachte aan te merken, aangezien hij door het Openbaar Ministerie was gedagvaard. Ook de stelling dat de rechter niet had gereageerd op een brief van verzoeker, waarin hij aangaf zich te laten bijstaan door niet-advocaten, werd verworpen. De rechtbank benadrukt dat de beslissing van de rechter om deze vertegenwoordigers niet toe te laten, een processuele beslissing is die niet kan leiden tot wraking. De rechtbank wijst erop dat de procedure voor wraking strikte eisen kent en dat verzoeker niet heeft aangetoond dat de rechter vooringenomen was. Uiteindelijk wordt het verzoek tot wraking afgewezen, en de rechtbank wijst erop dat een volgend verzoek tot wraking in deze procedure niet in behandeling zal worden genomen, tenzij er nieuwe feiten of omstandigheden zijn. De beschikking is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Wrakingskamer
Zaaknummer: ARN 2014/5
Beschikking van 24 februari 2014
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats], verzoeker tot wraking,
tegen
mr. H.P.M. Kester - Bik,
in haar hoedanigheid van rechter.

1.De procedure

1.1.
Ter zitting van 20 januari 2014, in het proces-verbaal van de zitting is per abuis 21 januari 2014 opgenomen, heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. H.P.M. Kester (hierna: de rechter).
1.2.
De rechter heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Op 10 februari 2014 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Verzoeker is daar verschenen. De rechter en de officier van justitie zijn aldaar niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek tot wraking is gericht tegen de rechter als politierechter in de strafzaak tegen verdachte met parketnummer 05/148308-12.
2.2
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat hij vals is voorgelicht door zijn raadsman en door de rechtbank ten aanzien van de mogelijkheid om zich te laten vertegenwoordigen ter zitting. Eerst ter zitting heeft de rechter aangegeven dat hij zich niet mag laten vertegenwoordigen door de door hem meegebrachte vertegenwoordigers.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 512 en 513 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
3.2
Uit de mondelinge toelichting ter zitting begrijpt de rechtbank dat verzoeker aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag legt dat de rechter hem ten onrechte heeft aangemerkt als verdachte. Voor zover deze grond van verzoeker al tijdig is aangevoerd, kan deze grond niet slagen omdat verzoeker door het Openbaar Ministerie als verdachte is gedagvaard. Volgens de wet wordt degene tegen wie de vervolging is gericht aangemerkt als verdachte. Op grond van de wet is de politierechter bij aanvang van de zitting bovendien gehouden navraag te doen naar de personalia van de verschenen verdachte. Ook dat duidt, anders dan verzoeker aanvoert, niet op vooringenomenheid.
3.3
Voor zover verzoeker de werkzaamheden c.q. rol in de procedure van officier van justitie A.C. Waterman aan de orde stelt, overweegt de rechtbank dat dit buiten het beoordelingskader van de wrakingskamer valt.
3.4
De grond van verzoeker dat de rechter ten onrechte niet heeft gereageerd op de door hem aan de rechtbank toegezonden brief van 7 januari 2014, kan evenmin slagen. De brief van verzoeker bevat immers enkel de mededeling dat hij zich zal laten bijstaan door juridisch adviseur Luca Alfonsus Alexander Maria van de familie van Dinter en Alert Fabian van de familie Companjen. Het niet (voor de zitting) reageren door de rechter op een dergelijke mededeling levert geen grond voor wraking op.
3.5
Dat verzoeker, zoals hij stelt, vals voorgelicht zou zijn door zijn advocaat, levert geen grond tot wraking van de rechter op. Dat verzoeker ten onrechte uit de oproeping voor de zitting heeft afgeleid dat hij zich ook bij de politierechter kon laten bijstaan door een gemachtigde die geen advocaat is, kan de rechter evenmin worden verweten. De beslissing van de rechter om Van Dinter en Companjen vervolgens te weigeren als gemachtigden van verzoeker vormt geen grond voor wraking, maar is een beslissing van processuele aard. Nu een verdachte in een strafzaak als de onderhavige zich alleen kan laten bijstaan door een raadsman (of raadsvrouw) die advocaat is, is die beslissing bovendien niet onbegrijpelijk.
3.7
Dat de rechter al met het onderzoek ter terechtzitting was begonnen door het vaststellen van de personalia van verzoeker, leidt er, anders dan verzoeker aanvoert, niet toe dat het voor hem niet meer mogelijk was een verzoek te doen tot aanhouding ten einde hem in de gelegenheid te stellen zich alsnog te laten bijstaan door een advocaat. Ook uit de stellingen van verzoeker vloeit immers voor dat verzoeker, direct nadat de rechter zijn personalia had vastgesteld, een wrakingsverzoek had ingediend. Vorenstaande levert ook geen grond tot wraking op.
3.6
Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker een uitgebreide pleitnota overgelegd, waarin hij, naast het hierboven besprokene, nog diverse argumenten aanvoert. Voor zover hierin al wrakingsgronden te herkennen zijn en deze tijdig zijn aangevoerd, hebben zij geen betrekking op de rechter en vormen zij als zodanig dus geen grond voor wraking.
3.7
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het verzoek tot wraking afgewezen dient te worden.
3.8
In haar verweerschrift heeft de rechter verzocht om toepassing van het artikel 515 lid 4 Sv, inhoudende dat een volgend verzoek tot wraking in deze procedure niet in behandeling zal worden genomen. De rechtbank ziet vooralsnog geen reden om hieraan toepassing te geven, nu het gaat om een eerste wrakingsverzoek en een ongegrond wrakingsverzoek nog geen misbruik oplevert. Wel wijst de rechtbank er in zijn algemeenheid op dat artikel 513 lid 4 Sv bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van dezelfde rechter niet in behandeling wordt genomen tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.

4.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. M.C. van der Mei, voorzitter, G.A. van der Straaten en F.M.T. Quaadvliet in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M.M.B. van Eeten en in openbaar uitgesproken op 24 februari 2014.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.