ECLI:NL:RBGEL:2014:1269

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 februari 2014
Publicatiedatum
26 februari 2014
Zaaknummer
05/720214-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man uit Mierlo wegens poging tot zware mishandeling met een auto

De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft op 27 februari 2014 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 34-jarige man uit Mierlo, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De verdachte had op 30 maart 2013 in Nijmegen geprobeerd een integraal toezichthouder van de gemeente Nijmegen van het leven te beroven door met zijn auto tegen hem aan te rijden. De rechtbank oordeelde dat het primair tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, het subsidiair tenlastegelegde feit, namelijk het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, werd wel bewezen verklaard. De verdachte had de man met zijn auto meegesleurd terwijl deze zijn arm in het voertuig had gestoken, wat leidde tot letsel en trauma voor het slachtoffer.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 180 dagen, waarvan 108 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijk deel werden voorwaarden verbonden, waaronder een behandelverplichting en een meldplicht bij de reclassering. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die zich als benadeelde partij had gevoegd in het proces. De rechtbank kende een bedrag van € 1135,36 toe aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het delict, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de noodzaak van behandeling voor mogelijke posttraumatische problematiek.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/720214-13
Data zittingen : 8 augustus 2013 en 13 februari 2014
Datum uitspraak : 27 februari 2014
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats].
raadsvrouw : mr. P.M. Breukink, advocaat te Arnhem.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 30 maart 2013 te Nijmegen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] (integraal toezichthouder gemeente Nijmegen) van het leven te beroven, met dat opzet als bestuurder van een personenauto tegen een/de be(e)n(en) van die [slachtoffer] is gereden en/of met een hoog/verhoogd toerental op die [slachtoffer] is ingereden, althans in de richting van voormelde [slachtoffer] is gereden en/of (terwijl) die
[slachtoffer] met zijn arm in het voertuig reikte ten einde hem, verdachte, tot stoppen te bewegen is doorgereden en/of die [slachtoffer] (terwijl) diens arm in het door hem, verdachte, bestuurde voertuig zat vastgeklemd is verder gereden en/of daarbij zijn snelheid verder heeft verhoogd, waarbij die [slachtoffer], met dat voertuig werd meegetrokken en/of waardoor die [slachtoffer] (vervolgens) ten val is
gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 30 maart 2013 te Nijmegen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] (integraal toezichthouder gemeente Nijmegen), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een personenauto tegen een/de be(e)n(en) van die [slachtoffer] is gereden en/of met een hoog/verhoogd toerental op die [slachtoffer] is ingereden, althans in de richting van voormelde [slachtoffer] is gereden en/of (terwijl) die [slachtoffer] met zijn arm in het voertuig reikte ten einde hem, verdachte, tot stoppen te bewegen is doorgereden en/of die [slachtoffer] (terwijl) diens arm in het door hem, verdachte, bestuurde voertuig zat vastgeklemd is verder gereden en/of daarbij zijn snelheid verder heeft verhoogd, waarbij die [slachtoffer] met dat voertuig werd meegetrokken en/of waardoor die [slachtoffer] (vervolgens) ten val is gekomen, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is laatstelijk op 13 februari 2014 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. P.M. Breukink, advocaat te Arnhem.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd en is tevens ter terechtzitting verschenen: [slachtoffer].
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 108 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde op te leggen reclasseringstoezicht, ook als dit inhoudt behandeling bij Kairos of een soortgelijke instelling met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.

3.De beslissing inzake het bewijs

Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
Ten aanzien van het subsidiaire tenlastegelegde:
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], pagina’s 10 tot en met 12;
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 augustus 2013.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
Subsidiair
hij op 30 maart 2013 te Nijmegen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] (integraal toezichthouder gemeente Nijmegen), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een personenauto terwijl die [slachtoffer] met zijn arm in het voertuig reikte ten einde hem, verdachte, tot stoppen te bewegen is doorgereden en (terwijl) diens arm in het door hem, verdachte, bestuurde voertuig zat vastgeklemd is verder gereden en daarbij zijn snelheid verder heeft verhoogd, waarbij die [slachtoffer] met dat voertuig werd meegetrokken en waardoor die [slachtoffer] (vervolgens) ten val is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot zware mishandeling
Het feit is strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
 het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 24 januari 2014;
 voorlichtingsrapportages van Reclassering Nederland, respectievelijk gedateerd 13 mei 2013, 10 juli 2013 en 12 februari 2014 betreffende verdachte en
 een pro justitia rapport van drs. [psycholoog], psycholoog, gedateerd 13 november 2013.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft als bestuurder van een auto verder gereden terwijl het slachtoffer zijn arm nog door het raam in de auto had gestoken en dusdanig bekneld was dat hij die arm niet kon terugtrekken. Het slachtoffer is daardoor enige tijd meegesleurd met de auto en kwam ten val. Het slachtoffer heeft daardoor veel pijn gehad aan zijn schouder en ondervindt nu nog last van het incident. Ook is het een zeer traumatische ervaring geweest voor het slachtoffer. Dergelijke feiten veroorzaken daarnaast onrust en gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt voorts dat verdachte een strafrechtelijk verleden heeft, waarin hij meermalen is veroordeeld tot geldboetes wegens onder andere vermogensdelicten.
Psycholoog [psycholoog] komt in zijn rapportage tot de conclusie dat verdachte- met de nodige terughoudendheid- enigszins verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht. Er is bij verdachte geen duidelijke ziekelijke stoornis en geen gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens geconstateerd. Wel kan geconcludeerd worden dat er mogelijk sprake is van posttrauma problematiek, welke in het kader van zijn persoonlijkheid, waarbij hij de neiging heeft om negatieve gevoelens af te weren door bijvoorbeeld te verdringen, minder pregnant wordt ervaren. Er zou dan nog sprake kunnen zijn van restanten van een posttraumatische stress stoornis. Door de deskundige wordt de kans op herhaling als licht verhoogd ingeschat, met name in situaties die op een grotendeels onbewuste manier posttrauma problematiek triggert. Daarom is behandeling ook geïndiceerd. Deze behandeling dient zich te richten op het bewerken van de restanten van de mogelijke aanwezige posttrauma problematiek, die verdachte op bewust niveau lijkt te hebben ervaren in de vorm van angstgevoelens tijdens het tenlastegelegde. Verdachte heeft reeds een intake doorlopen bij Kairos, forensisch polikliniek in Den Bosch. Geadviseerd wordt dan ook om verdachte een behandeling bij Kairos op te leggen en de reclassering toezicht daarop te laten houden.
De reclassering komt in haar rapport van 12 februari 2014 tot hetzelfde strafadvies.
De rechtbank volgt de conclusie van de deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Dit betekent dat de rechtbank verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar acht voor het gebeurde. De rechtbank neemt voorts het advies van de deskundige over en zal - conform de eis van de officier van justitie- beslissen als nader te melden.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 2130,71
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot het bedrag van € 1951,71, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 29 dagen hechtenis. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering te matigen nu er ten aanzien van een aantal posten geen onderbouwing van is. Niet gebleken is dat de benadeelde partij daadwerkelijk schade heeft geleden door de kosten voor de ambulance. Ook is er geen onderbouwing van de stelling dat het slachtoffer een sportabonnement had. Tenslotte blijkt uit de factuur voor de dienstjas dat deze toebehoort aan de gemeente Wijchen zodat er geen directe relatie is tussen de vermeende schade en de benadeelde partij.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal de civiele vordering van [slachtoffer] tot een bedrag van € 135,36 aan materiële schade toewijzen, waarbij de omvang van de schade door de rechtbank op basis van de overgelegde stukken op dat bedrag is begroot.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering ter zake van vergoeding van materiële schade omdat dit deel van de vordering onvoldoende met stukken is onderbouwd. Een nadere beoordeling van deze schadeposten zou een onevenredige belasting van het strafgeding meebrengen, zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt.
Aan de benadeelde partij is door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid wordt deze schade als voorschot begroot op een bedrag van € 1.000,-. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering ter zake van immateriële schade, nu de vordering voor dat gedeelte niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Tevens zal het bedrag worden vermeerderd met de wettelijke rente. De vervangende hechtenis ziet niet op het bedrag van de wettelijke rente, nu de omvang hiervan ten tijde van het wijzen van het vonnis nog niet bekend is. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 30 maart 2013.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 45, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 108 (honderd en acht) dagen niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren navolgende (bijzondere) voorwaarde(n) niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden:
Meldingsgebod
Veroordeelde dient zich te houden aan de voorschriften en aanwijzingen die de reclassering hem geeft. Daartoe moet hij zich gedurende de proeftijd melden bij de Reclassering Nederland te ‘s Hertogenbosch, zo frequent als de reclassering nodig acht.
Behandelverplichting
Gezien de samenhang van de persoonlijkheidskenmerken en het delictgedrag van veroordeelde, dient veroordeelde zich te laten behandelen voor zijn mogelijk aanwezige posttrauma problematiek bij de forensisch psychiatrische polikliniek Kairos te ’s Hertogenbosch of een soortgelijke instelling, zolang dit nodig wordt geacht door Reclassering Nederland.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland te ‘s Hertogenbosch tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht in geval van de tenuitvoerlegging van de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
  • Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer], te betalen € 1135,36 (duizend honderdvijfendertig euro en zesendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
  • Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
  • Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen € 1135,36 (duizend honderdvijfendertig euro en zesendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 21 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. N.K. van den Dungen-Dijkstra (voorzitter), mr. R.M. Maanicus en mr. M.G.J. Post, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Wessels-Harmsen, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 februari 2014.