ECLI:NL:RBGEL:2014:1223

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 februari 2014
Publicatiedatum
25 februari 2014
Zaaknummer
05/841159-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Kleinrensink
  • mr. Gilhuis
  • mr. Janssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door 19-jarige man in psychotische toestand

Op 25 februari 2014 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een 19-jarige man die beschuldigd werd van poging tot doodslag op zijn stiefvader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 4 juli 2013 in Epe met een mes op zijn stiefvader is ingestoken, terwijl hij zich in een ernstige psychotische toestand bevond. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij zijn stiefvader wilde doden, wat door getuigen werd bevestigd. De rechtbank heeft de verklaringen van de moeder van de verdachte en zijn stiefvader in overweging genomen, waarbij zij aangaven geen aangifte te willen doen, maar hulp voor de verdachte zochten. De verdediging stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, gezien de psychische toestand van de verdachte. De rechtbank oordeelde echter dat de vervolging gerechtvaardigd was, gezien de ernst van het geweld en de eerdere contacten van de verdachte met justitie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het delict volledig ontoerekeningsvatbaar was, als gevolg van een psychotische stoornis en middelenmisbruik. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar gelast dat hij voor een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst. De rechtbank oordeelde dat er een gevaar voor recidive bestond, vooral gezien het alcohol- en drugsgebruik van de verdachte, wat zijn impulscontrole beïnvloedde. De beslissing van de rechtbank is gebaseerd op de conclusies van gedragsdeskundigen die de verdachte hadden onderzocht en de risico's die aan zijn gedrag verbonden waren. De rechtbank heeft de verdachte niet strafbaar verklaard voor de poging tot doodslag, maar heeft wel de noodzaak van behandeling in een psychiatrische instelling benadrukt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/841159-13
Data zittingen : 16 oktober 2013, 7 januari 2014 en 11 februari 2014
Datum uitspraak : 25 februari 2014
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :[verdachte]
[verdachte],
geboren op : [geboortedatum],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats],
thans verblijvende in Amsterdam PPC te Amsterdam,
raadsman : mr. R.P. Adema, advocaat te Apeldoorn.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 juli 2013 te Epe ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet een mes heeft gepakt en/of (vervolgens) met dat mes achter voormelde [slachtoffer] is aangerend en/of (vervolgens) één of meer stekende bewegingen met dat mes in de richting van die [slachtoffer] heeft gemaakt en/of (daarbij) die [slachtoffer] in diens rug heeft gesneden of gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 04 juli 2013 te Epe ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een mes heeft gepakt en/of (vervolgens) met dat mes achter voormelde [slachtoffer] is aangerend en/of (vervolgens) één of meer stekende bewegingen met dat mes in de richting van die [slachtoffer] heeft gemaakt en/of (daarbij) die [slachtoffer] in diens rug heeft gesneden of gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is laatstelijk op 11 februari 2014 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. R.P. Adema, advocaat te Apeldoorn.
De officier van justitie heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3a. ten aanzien van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie
niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hiertoe is aangevoerd dat bij de beslissing tot vervolging van verdachte geen redelijke en billijke belangenafweging is gemaakt. Of sprake zou zijn van een ernstig levensdelict, al dan niet gepleegd in een huiselijke sfeer, diende hierbij niet beslissend te zijn. Gelet op de psychische gesteldheid van verdachte op het moment waarop hij zijn handelingen verrichtte en op de momenten daarna, had het voor de officier van justitie duidelijk moeten zijn dat met strafrechtelijke vervolging geen redelijk belang was gediend. Verdachte hoort niet thuis in een huis van bewaring. Behandeling van de psychische problemen van verdachte had in het een ander kader vorm kunnen krijgen, zoals bijvoorbeeld via een rechterlijke machtiging, aldus de verdediging.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. Bij de vervolgingsbeslissing is onder meer gelet op de ernst van het geweld dat zich afspeelde in huiselijke sfeer. Voorts is verdachte eerder met justitie in aanraking gekomen en is het niet gelukt verdachte in het kader van een rechterlijke machtiging in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst te krijgen. Er is wel rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt het volgende, uit het arrest van de Hoge Raad van 6 november 2012 (NJ 2013,109) komende, toetsingskader voorop.
In artikel 167, eerste lid, Wetboek van Strafvordering is aan het openbaar ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing. Slechts in uitzonderlijke gevallen is plaats voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde, - om de reden dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Indien een rechter op deze grond tot het oordeel komt dat sprake is van een uitzonderlijk geval waarin het openbaar ministerie om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, gelden voor deze beslissing zware motiveringseisen.
Uit hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, dan wel anderszins, is de rechtbank niet gebleken dat sprake is van een dergelijk uitzonderlijk geval. Er is sprake van een verdenking ter zake van een ernstig feit, poging tot doodslag, gepleegd in een huiselijke sfeer. Ten tijde van dit feit was de dreiging van verdachte dusdanig dat de politie door de gezinsleden van verdachte moest worden ingeschakeld. Na de aanhouding van verdachte is (onder andere door een psychiater) bezien of hij via de crisisdienst bij GGnet gedwongen opgenomen kon worden in een psychiatrische instelling. Dit bleek niet mogelijk. Tevens is in dit kader van belang dat verdachte meerdere malen met justitie in aanraking is gekomen. Gelet op het voorgaande was de beslissing van de officier van justitie tot vervolging van verdachte niet onredelijk. De omstandigheid dat de psychische problematiek van verdachte ook in een ander kader had kunnen worden behandeld, wat daarvan verder ook zij, maakt nog niet dat op grond daarvan gezegd moet worden dat de officier van justitie niet tot vervolging kon overgaan. Die keus was aan de officier van justitie en de vrijheid van die keuze wordt slechts begrensd door die gevallen waarin geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie kon oordelen dat met vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kon zijn.
Hiervan is geen sprake.
Derhalve acht de rechtbank het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
3b. De beslissingen inzake het bewijs [1]
In het dossier bevinden zich getuigenverklaringen van de moeder van verdachte, [moeder verdachte], en zijn stiefvader, [slachtoffer], afgelegd kort na de gebeurtenis op 4 juli 2013. Enige tijd later hebben zij wederom een verklaring afgelegd. In deze verklaring benadrukken zij dat zij nooit aangifte hebben willen doen tegen verdachte, hetgeen overigens ook zo in de eerste verklaringen staat opgenomen, maar dat zij hulp voor hem wilden. De moeder van verdachte heeft daaraan nog toegevoegd dat zij niet wil dat haar verklaring in de strafzaak tegen verdachte zal worden gebruikt.
Verdachte heeft ter zitting benadrukt dat de eerste verklaringen niet meer mogen worden gebruikt voor het bewijs, omdat zijn moeder en stiefvader uitdrukkelijk te kennen hebben gegeven dat zij dat niet willen en dat zij hun eerste verklaringen intrekken.
De rechtbank overweegt dat [moeder verdachte] en [slachtoffer] uit eigen beweging en in vrijheid een verklaring hebben afgelegd over hetgeen is voorgevallen op 4 juli 2013. Dat zij daarbij de wens hadden dat verdachte niet strafrechtelijk zou worden vervolgd maar dat hulpverlening zou worden opgestart, is daarbij ook zo door de desbetreffende verbalisanten opgeschreven. Vervolgens staat het de officier van justitie vrij om deze verklaringen aan het dossier toe te voegen en is het aan de rechtbank of zij deze verklaringen voor het bewijs bezigt. De stelling van verdachte dat getuigen hun verklaringen kunnen intrekken en dat deze dan ook niet meer mogen worden gebruikt in de desbetreffende strafzaak vindt geen steun in het recht. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om enige verklaring uit te sluiten van het bewijs.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 4 juli 2013 was verdachte thuis bij zijn moeder en stiefvader [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) te Epe. Op enig moment ging [slachtoffer] naar het toilet. Hierop pakte verdachte een mes uit een messenblok in de keuken en zei tegen zijn moeder dat hij [slachtoffer]) ging doodmaken. Toen [slachtoffer] van het toilet kwam, werd hij gewaarschuwd voor verdachte en rende hij naar buiten. Verdachte rende achter hem aan. Buiten is [slachtoffer] op de grond gevallen en zag en voelde hij dat [verdachte] hem in zijn schouder stak met het mes. [slachtoffer] kon nog net op tijd wegrollen waardoor verdachte hem in zijn schouder stak. [2] In deze situatie heeft [slachtoffer] gehoord dat verdachte zei: “ik maak hem dood”. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat, gelet op de uiterlijke verschijningsvormen van de handelingen van verdachte, het primair tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat bewezen verklaard kan worden dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verdachte is met een mes van 30 cm lang [4] achter het slachtoffer aangerend, terwijl hij riep “ik maak hem dood”, en heeft op het slachtoffer, toen deze gevallen was, ingestoken ter hoogte van de schouder of de bovenste zijde van de rug. In het bovenlichaam bevinden zich diverse vitale organen. Een steekwond in de bovenzijde van de rug kan de dood van het slachtoffer tot gevolg hebben. Naar het oordeel van de rechtbank waren de hiervoor genoemde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvormen erop gericht het slachtoffer te doden
Derhalve acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 04 juli 2013 te Epe ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet een mes heeft gepakt en (vervolgens) met dat mes achter voormelde [slachtoffer] is aangerend en (vervolgens stekende beweging met dat mes in de richting van die [slachtoffer] heeft gemaakt en (daarbij) die [slachtoffer] in diens rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot doodslag
Het feit is strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

De standpunten van de partijen
Zowel de officier van justitie als de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd en moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging
.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte is klinisch multidisciplinair geobserveerd in het Forensisch centrum Teylingereind, naar aanleiding waarvan een rapport is opgesteld van 4 februari 2014 (hierna: het rapport).
In het rapport is (voor zover thans van belang en kort samengevat) als volgt overwogen.
Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van een pervasieve ontwikkelingsstoornis (PDD-NOS) en een gedragsstoornis NAO (niet anderszins omschreven). Ten tijde van het tenlastegelegde was er sprake van een psychotische stoornis NAO en misbruik van alcohol en cannabis. Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde was bij verdachte sprake van een psychotische toestand, zeer waarschijnlijk (mede) als het gevolg van het gebruik van middelen, zowel alcohol als drugs. Mogelijk heeft het hebben van rigide denkpatronen, met name ten tijde van oplopende spanning, vanuit zijn pervasieve ontwikkelingsstoornis eveneens een rol gespeeld in de mate van kwetsbaarheid van verdachte voor het ontwikkelen van een waandenkbeeld. Deze psychotische toestand is in ernstige mate van invloed geweest op het tenlastegelegde. In de psychotische toestand ontstond namelijk bij verdachte het waandenkbeeld dat zijn stiefvader hem iets wilde aandoen en had hij de grip op de realiteit totaal verloren. Het agressieve handelen van verdachte kwam hieruit voort. De onderzoekers komen daarom tot de conclusie dat verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het tenlastegelegde.
De psychose is heel waarschijnlijk ontstaan na alcoholmisbruik en mogelijk ook het langdurig misbruik van cannabis. Daarnaast hebben ook stressoren (een verbroken relatie en de vakantie in Spanje) waarschijnlijk een rol van betekenis gespeeld in het ontstaan van de verwardheid. Bovendien is verdachte een kwetsbare jongeman. De rechtbank volgt deze conclusies van de gedragsdeskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte alsmede de conclusie dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het bewezen verklaarde feit een gebrekkige ontwikkeling van en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, ten gevolge waarvan die feiten hem in beginsel niet toegerekend kunnen worden.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte zich vrijwillig in de hiervoor bedoelde psychotische toestand heeft gebracht, zodanig dat dit een geslaagd beroep op de ontoerekeningsvatbaarheid in de weg staat. Daartoe overweegt de rechtbank dat verdachte heeft verklaard op de vakantie (voorafgaande aan het delict) ontzettend veel te hebben gedronken, waaronder een aanzienlijke hoeveelheid absint, en te hebben geblowd. De rechtbank acht niet onaannemelijk dat deze zelfintoxicatie van verdachte in aanmerkelijke mate heeft bijgedragen aan het ontstaan van de psychose. Deze psychose heeft meerdere dagen geduurd.
Weliswaar wist verdachte dat de combinatie van alcohol en drugs niet samengaan en tot reacties kan leiden. Echter, verdachte hoefde in redelijkheid niet te vermoeden dat de ontstane psychose meerdere dagen onverminderd zou aanhouden. Nu daarnaast, volgens het rapport, andere stressoren een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van de psychose, is de rechtbank van oordeel dat in dit specifieke geval de zelfintoxicatie van verdachte niet aan een geslaagd beroep op ontoerekeningsvatbaarheid in de weg staat.
Daarom acht de rechtbank verdachte ontoerekeningsvatbaar. Verdachte is dan ook niet strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde, zodat hij zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.De motivering van de maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis op basis van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen gevaar is voor zichzelf of voor anderen. De gedragsafwijking van verdachte is in de periode na het delict weggeëbd. Daarom verzet de verdediging zich tegen een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich onder invloed van een psychose schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, voor welk feit verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar wordt geacht en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De vraag is vervolgens of plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis noodzakelijk is. Op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht kan plaatsing worden gelast indien een verdachte aan wie een strafbaar feit wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens niet kan worden toegerekend, gevaarlijk is voor zichzelf, voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
Zoals overwogen is bij verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens.
In het rapport van klinische observatie wordt overwogen als volgt:
“ Ten aanzien van het risico op recidive van gewelddadig gedrag wordt geconcludeerd dat deze matig is. [verdachte] is bekend met een eerder agressief strafbaar feit op zijn twaalfde jaar (mishandeling 25 september 2007) en een (verbale) belediging van een ambtenaar, 6 mei 2011. Directe agressie tegen personen is daarmee na zijn twaalfde jaar niet vastgesteld. Er zijn wel een aantal veroordelingen voor delinquent gedrag, zonder agressie gericht tegen personen. Het risico van agressief gedrag tegen personen wordt wel enigszins gezien samenhangend met zijn aan autisme verwante stoornis. Gezien wordt dat [verdachte] agressief kan reageren als hij, samenhangend met zijn aan autisme verwante stoornis en beperkte overzicht over sociale situaties, zich niet gehoord weet en de spanning bij hem oploopt.
Het risico op hernieuwd agressief gedrag voortkomend uit een paranoïde psychose kan niet uitgesloten worden, daar een psychotische reactie in situaties van stress en hernieuwd middelengebruik eventueel zou kunnen optreden.
Gezien wordt dat zijn familie hem wel wil steunen en ook voor hem klaar staat. Zijn moeder en broers zijn echter ook emotionele mensen gebleken, die zich snel niet gehoord kunnen weten en vanuit hun sterke, soms ook negatieve emoties, kunnen reageren. [verdachte] wordt daarin gemakkelijk betrokken, zodat ook hij zich opwindt. [verdachte] krijgt zo niet de steun van zijn familie die hij nodig heeft. Dit kan leiden tot onnodige spanningen bij [verdachte], waardoor hij sneller kan ontregelen.
Samenhangend met dit matige, maar toch bestaande risico op recidive voor gewelddadige gedragingen, wordt vanuit gedragsdeskundig oogpunt gemeend dat er de komende periode nog intensieve klinische behandeling geïndiceerd is om dit risico terug te brengen.
(…)
In dit behandeltraject kan ook aandacht worden besteed aan [verdachte] neiging tot overmatig alcohol- en drugsgebruik; aan dit gebruik kleven forse risico’s ten aanzien van agressieve gedragingen daar het gebruik zijn impulscontrole doet afnemen.
De rechtbank neemt deze conclusies uit het rapport over. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het rapport dat op basis van zijn persoonlijkheid en zijn omgeving thans sprake is van een gevaar voor recidive van gewelddadig gedrag. Bovendien volgt hieruit eveneens dat er forse risico’s zitten aan het alcohol- en drugsgebruik, hetgeen ook blijkt uit de invloed die deze middelen hebben gehad op de psychose ten tijde van het bewezenverklaarde, terwijl verdachte zelfs in Teylingereind nog heeft geblowd. Ondanks dat dit een destructieve uitwerking op verdachte kan hebben, kan verdachte het zelfs gedurende een observatie tijdens de voorlopige hechtenis niet laten om dergelijke middelen te gebruiken. Het gemak waarmee verdachte dergelijke middelen is blijven gebruiken, rechtvaardigen daarom de conclusie dat hij ook in de vrije maatschappij daarmee door zal gaan, terwijl de conclusie dat daaraan aanzienlijke risico’s kleven eveneens gerechtvaardigd is. Ook hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte gevaarlijk is voor de algemene veiligheid van personen of goederen. Daarom zal de rechtbank de officier van justitie volgen en gelasten dat verdachte wordt geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van (maximaal) één jaar.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaartbewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
verklaartniet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit als
poging tot doodslag;
verklaartverdachte hiervoor niet strafbaar;
ontslaatverdachte terzake van alle rechtsvervolging;
gelastdat verdachte wordt geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van 1 (één) jaar.
Aldus gewezen door:
mr. Kleinrensink,(voorzitter), mr. Gilhuis en mr. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Aalders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 februari 2014.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Noordwest Veluwe, opgemaakte proces-verbaal, met registratienummer: PL0610 2013088229, gesloten op 8 augustus 2013 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer], p.24, laatste vier alinea’s, en p.25, bovenaan, proces-verbaal van verhoor getuige [moeder verdachte], p.28, laatste alinea en verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 16 oktober 2013.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer], p.25, zesde alinea.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer], p.25, vierde alinea.