In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 februari 2014 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een 39-jarige man uit Zutphen, die eerder was veroordeeld voor de handel in cocaïne en heroïne in de periode van september tot en met december 2012. De rechtbank heeft het verweer van de verdachte, dat het bewijs onrechtmatig verkregen zou zijn, verworpen. Naast een werkstraf van 240 uur is de man een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opgelegd om recidive te voorkomen. Tevens is de verdachte verplicht gesteld om het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 5.451,38 aan de staat te betalen.
De zaak werd behandeld op 28 januari 2014, waar de officier van justitie een vordering indiende om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft genoten door de verkoop van drugs. De rechtbank heeft de hoeveelheid verhandelde drugs en de opbrengsten daarvan berekend, waarbij de verdachte gemiddeld vijf klanten per dag had en zowel cocaïne als heroïne verkocht. De totale opbrengst van de verkoop werd geschat op € 11.449,17, terwijl de inkoopkosten op € 5.997,79 werden geschat.
Na het afwegen van de opbrengsten en de kosten, heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 5.451,38. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de leeftijd van de verdachte, zijn financiële situatie en de hoogte van het bedrag. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de verdachte de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de staat te betalen.