ECLI:NL:RBGEL:2014:1015

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 februari 2014
Publicatiedatum
14 februari 2014
Zaaknummer
AWB-14_698
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van de bevoegdheid tot bestuursdwang op basis van artikel 13b Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 13 februari 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. B. Smit, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Nijmegen, die had besloten tot bestuursdwang om een pand te sluiten vanwege de aanwezigheid van harddrugs. De burgemeester had op 20 januari 2014 besloten het pand te sluiten voor de duur van één jaar, met ingang van 30 januari 2014. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om dit besluit te schorsen.

De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 3 februari 2014. In zijn overwegingen verwijst de voorzieningenrechter naar artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de mogelijkheid biedt om een voorlopige voorziening te treffen bij onverwijlde spoed. De rechter legt uit dat de burgemeester op basis van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd is om bestuursdwang toe te passen indien in een pand drugs aanwezig zijn die bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking.

In dit geval zijn op 9 november 2013 in het pand van verzoeker aanzienlijke hoeveelheden cocaïne en heroïne aangetroffen. De voorzieningenrechter concludeert dat de aanwezigheid van deze hoeveelheden erop wijst dat de drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking, en dat verzoeker niet heeft aangetoond dat dit niet het geval is. De rechter wijst erop dat de burgemeester terecht heeft geoordeeld dat hij bevoegd was om het pand te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet.

Verzoeker heeft ook betoogd dat de beleidsregel voor bestuurlijke handhaving ongeldig is, maar de voorzieningenrechter volgt dit betoog niet. Hij stelt dat er een verschil moet worden gemaakt tussen de sluiting van een woning en een voor het publiek toegankelijk lokaal. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af, en concludeert dat de burgemeester rechtmatig heeft gehandeld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team bestuursrecht
Zittingsplaats Arnhem
registratienummer: ARN 14/698
uitspraak van de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 13 februari 2014 in het geding tussen
[verzoeker], verzoeker,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. B. Smit,
en
de Burgemeester van de gemeente Nijmegen, verweerder.

1.Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 20 januari 2014 besloten tegen het pand [adres] bestuursdwang toe te passen om het pand en de daarin gevestigde onderneming [onderneming] te sluiten en gesloten te houden met ingang van donderdag 30 januari 2014 voor de duur van één jaar, derhalve tot 30 januari 2015.
Tegen dit besluit heeft verzoeker op 27 januari 2014 bezwaar gemaakt.
Op 27 januari 2014 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst.
Bij besluit van 28 januari 2014 heeft verweerder effectuering van bestuursdwang opgeschort tot de dag na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 3 februari 2014. Verzoeker is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. B. Smit. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door
mr. C. Brunenberg.

2.Overwegingen

Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Op 9 november 2013 heeft de politie District Gelderland Zuid op twee personen en in een aan hen toebehorende tas in [onderneming], 33 wikkels cocaïne, 4 boterhamzakjes met 24,65 gram cocaïne en 2 boterhamzakjes met 10,42 gram heroïne aangetroffen. De twee personen zijn daarbij aangehouden. Niet in geschil is dat het hier een handelshoeveelheid harddrugs betreft.
Verzoeker betoogt dat uit het woord “daartoe” in artikel 13b Opiumwet niet volgt dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs de bevoegdheid tot sluiting van het lokaal verschaft. Ter onderbouwing hiervan beroept verzoeker zich op een uitspraak van de rechtbank Haarlem van 4 december 2012, LJN BY5942 en de wetsgeschiedenis, TK 2005-2006, 30515, nr.6, p.2.
De voorzieningenrechter overweegt, dat de betreffende uitspraak van de rechtbank Haarlem door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is vernietigd in de uitspraak van 11 december 2013, zaak nr. 201300425/1/A3.
In die uitspraak, en bevestigd in andere recente jurisprudentie, waaronder de uitspraken van 11 december 2013 in zaak nr. 201300186/1/A3 en van 29 januari 2014 in de zaak 201211940/1/A3, heeft de Afdeling overwogen:
“Naar zijn tekst is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn. Uit de tekst van het artikellid volgt dat het woord "daartoe" allereerst ziet op verkoop. Uit de tekst van het artikellid volgt ook dat het woord "daartoe" mede ziet op aflevering of verstrekking. Dit betekent dat het artikellid ook van toepassing is als in een pand drugs aanwezig zijn die elders zijn of zullen worden verkocht, maar in of vanuit het pand zullen worden afgeleverd of verstrekt. (…)
Aangenomen mag worden dat een meer dan geringe hoeveelheid drugs niet, althans niet uitsluitend, voor eigen gebruik van een persoon bestemd is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. De hoeveelheid van de in een pand aanwezige drugs kan dan ook indiceren dat deze voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn en derhalve dat artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet van toepassing is. Om te beoordelen of de hoeveelheid erop wijst dat de drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn, kan in redelijkheid worden aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria, waarbij een hoeveelheid harddrugs van maximaal 0,5 gram en een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram als hoeveelheden voor eigen gebruik worden aangemerkt. Bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, is in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbenden op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen. Dienovereenkomstig heeft de Afdeling in de door de burgemeester aangehaalde rechtspraak overwogen dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs in een pand met zich brengt dat aan artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet de bevoegdheid tot sluiting van dat pand kan worden ontleend.”
De op 9 november 2013 aangetroffen hoeveelheid cocaïne en heroïne overschrijdt ruimschoots de hoeveelheid van maximaal 0,5 gram die door het Openbaar Ministerie als hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt, zodat het aan verzoeker is aannemelijk te maken dat deze drugs niet bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. Mede in aanmerking genomen dat uit de bij fax van 31 januari 2014 toegezonden mutatierapporten over contacten tussen de politie en [onderneming] valt af te leiden dat ook in het verleden sprake is geweest van problemen met dealers en gebruikers van drugs, heeft verweerder zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt gesteld dat verzoeker hierin niet is geslaagd.
Gelet op het voorgaande was de burgemeester in dit geval bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang krachtens artikel 13b van de Opiumwet.
Verzoeker betoogt subsidiair, dat de beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet ongeldig is, omdat het zonder een waarschuwing sluiten van het lokaal zich niet verdraagt met de parlementaire geschiedenis van de Opiumwet en de jurisprudentie van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 28 november 2012, zaak nr. 201111870/1/A3.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter hebben de door verzoeker aangehaalde parlementaire geschiedenis en jurisprudentie betrekking op de sluiting van een woning. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in het betoog, dat er geen verschil zou moeten worden gemaakt tussen de sluiting van een woning en van een voor het publiek toegankelijk lokaal, gelet op de zwaardere inbreuk op de rechten van betrokkenen die de sluiting van een woning met zich meebrengt.
Meer subsidiair voert verzoeker aan dat sluiting in strijd is met algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Met name wijst hij er op dat in het bestreden besluit wordt overwogen dat sluiting noodzakelijk is om de gang naar de inrichting van gebruikers en dealers te doorbreken. Dat er sprake is van een dergelijke bekendheid is echter niet door verweerder aangetoond, aldus verzoeker. De voorzieningenrechter overweegt dat dit standpunt niet kan worden gevolgd. Uit de hiervoor genoemde, bij fax van 31 januari 2014 toegezonden, mutatierapporten van de politie valt immers af te leiden dat deze inrichting al eerder problemen heeft gehad met dealers en gebruikers van drugs.
Het betoog van verzoeker dat hem geen enkel verwijt treft doet verder niet af aan de rechtmatigheid van het besluit, nu verwijtbaarheid bij de rechthebbende op het voor het publiek toegankelijke lokaal volgens vaste jurisprudentie geen rol speelt, nu het besluit niet ziet op een boete, maar op een reparatoire maatregel en verwijtbaarheid in dat geval niet hoeft te worden aangetoond.
Dat verzoeker financieel, gelet op de huurlasten van € 3100 per maand, ernstig wordt getroffen is naar dezerzijds voorlopig oordeel inherent aan het toepassen van de sluitingsbevoegdheid en in vaste jurisprudentie niet als beletsel aangemerkt om deze bevoegdheid uit te oefenen.
De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Beslist wordt als volgt

3.Beslissing

De voorzieningenrechter
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G.J. Litjens, griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op .
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Verzonden op: