ECLI:NL:RBGEL:2013:CA3425

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/4360
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bestemmingsplankaart en handhaving van detailhandelsactiviteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 juni 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vennootschap onder firma, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tiel, verweerder. Eiseres was gelast om het gebruik van haar pand aan [adres] voor detailhandel te staken, omdat verweerder meende dat dit gebruik niet in overeenstemming was met het geldende bestemmingsplan. Eiseres betwistte dit en stelde dat haar activiteiten onder het overgangsrecht van het voormalige bestemmingsplan vielen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het in geding zijnde pand niet eenduidig kan worden ingedeeld onder de aanduidingen A of B op de plankaart. Dit gebrek aan duidelijkheid leidde de rechtbank tot de conclusie dat het besluit van verweerder niet voldoende gemotiveerd was. De rechtbank oordeelde dat het gebruik van het perceel voor detailhandel in overeenstemming was met het voormalige bestemmingsplan "Hertogenwijk" en dat eiseres daardoor beschermd was onder het overgangsrecht.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 944. De uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier, en is openbaar uitgesproken op 11 juni 2013. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden binnen zes weken hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team bestuursrecht
Zittingsplaats Arnhem
registratienummer: AWB 12/4360
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 11 juni 2013.
inzake
de vennootschap onder firma
[naam],
eiseres,
gevestigd te [vestigingsplaats], vertegenwoordigd door mr. Y. Eryilmaz,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tiel, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 13 juli 2012.
2. Procesverloop
Verweerder heeft eiseres bij besluit van 13 april 2012, verzonden op 17 april 2012, gelast om binnen acht weken na de verzenddatum van het besluit het gebruik van het pand aan [adres] ten behoeve van detailhandel te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000 per week, met een maximum van
€ 50.000.
Bij besluit van 13 juli 2012 heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 18 april 2013. Namens eiseres is aldaar verschenen [naam], bijgestaan door gemachtigde voornoemd en door [naam], specialist GEO-informatie bij de gemeente Neerijnen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door W. Kersten.
3. Overwegingen
Verweerder heeft eiseres aangeschreven het gebruik van het pand aan [adres] ten behoeve van detailhandel te staken en gestaakt te houden, nu dat gebruik zich naar mening van verweerder niet verdraagt met de geldende bestemming.
Niet in geschil is dat eiseres ter plaatse detailhandel bedrijft.
Op 15 mei 2012 is het bestemmingsplan “Tiel West” in werking getreden. Op grond van dit bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming “Bedrijf”. Niet in geschil is dat detailhandelsactiviteiten binnen deze bestemming niet zijn toegestaan, zodat de activiteiten van eiseres in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan.
Eiseres betoogt dat het gebruik ten behoeve van detailhandel valt onder het gebruiksovergangsrecht van het bestemmingsplan “Tiel West” omdat detailhandel ter plaatse was toegestaan op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan “Hertogenwijk”. Zij doet daarnaast een beroep op het vertrouwensbeginsel en stelt dat handhaving onevenredige financiële gevolgen heeft, gelet op de grote investeringen die zijn gedaan in de winkel.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het in geding zijnde perceel onder de werking van het bestemmingsplan Hertogenwijk behoorde tot een gebied met de bestemming “gemengd gebied, werken”, dat mede was bestemd voor detailhandel voor zover de grond met deze bestemming op de plankaart was voorzien met de aanduiding “A”. Volgens verweerder behoort het perceel van eiseres echter tot het gebied dat is voorzien van de aanduiding “B”, zodat het gebruik ten behoeve van detailhandel ook op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan “Hertogenwijk” niet was toegestaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge het ten tijde van het primaire besluit ter plaatse nog vigerende bestemmingsplan “Hertogenwijk” had het betreffende perceel de bestemming “Gemengd gebied”, met de nadere aanduiding “Werken”.
Ingevolge artikel 6.1.1. van de planvoorschriften is de op de kaart voor “Gemengd gebied” aangewezen grond bestemd voor bewoning en ondergeschikt daaraan voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep, met uitzondering van detailhandel, met daartoe dienende (gestapelde) woningen en daarbij behorende aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen, erven, groenvoorzieningen, andere bouwwerken en andere werken.
Ingevolge artikel 6.1.5. van de planvoorschriften is de op de kaart voor “Werken” aangewezen grond van deze bestemming mede bestemd voor:
a. detailhandel met daartoe dienende winkels, echter uitsluitend voor zover dit op de kaart met de aanduiding A is aangegeven;
(...)
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan “Hertogenwijk” is het verboden opstallen – of delen daarvan – en gronden te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
Ingevolge artikel 34.2.1 van het bestemmingsplan “Tiel West” mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is worden voortgezet.
De rechtbank overweegt dat verweerder ter zitting aannemelijk heeft gemaakt dat op de plankaart een lijntje is waar te nemen nabij het perceel waarop eiseres haar detailhandelsactiviteiten ontplooit. Uit de plankaart, de daarbij behorende legenda en de planvoorschriften is echter niet op te maken wat de betekenis is van dit lijntje op de plankaart. Het lijntje onderscheidt zich qua kleurstelling en dikte ook niet specifiek van andere lijnen op de plankaart, bijvoorbeeld de lijnen die zien op de situering van bestaande bouwwerken of perceelsgrenzen. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de loop van het lijntje niet vast is te stellen. Indien het lijntje al als scheidingsstreepje zou moeten worden aangemerkt tussen de aanduidingen A en B, is vervolgens niet vast te stellen of de lijn aan de oost- of de westzijde van het pand loopt. De enkele stelling van verweerder, zoals ter zitting ingenomen, dat het als “meest logisch” moet worden gezien dat het lijntje de oostzijde volgt, is hiertoe onvoldoende. Deze bewering is overigens betwist door de door eiseres meegebrachte deskundige. Hieraan kan worden toegevoegd dat ook de plansystematiek geen nadere duidelijkheid verschaft. Het betreffende gebied is drie maal voorzien van de aanduiding “A” en eenmaal van de aanduiding “B”, doch over de reden van dit onderscheid heeft verweerder, ook nadat hij hiertoe nader onderzoek heeft gedaan, niet kunnen verklaren.
Gelet op het voorgaande is het naar het oordeel van de rechtbank niet vast te stellen of het in geding zijnde pand onder de aanduiding A of de aanduiding B op de plankaart valt. Het is de rechtbank dan ook niet duidelijk geworden op welke gronden de aanduidingen A dan wel B precies betrekking hebben. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat thans niet is vast te stellen dat het gebruik van het perceel van eiseres ten behoeve van detailhandel zich niet verdraagt met het voormalige bestemmingsplan “Hertogenwijk”. Daarmee is het besluit niet voldoende gemotiveerd. Nu een deugdelijke motivering kennelijk ook niet valt te geven, zal de rechtbank het er voor houden dat de detailhandelsactiviteiten op het perceel in overeenstemming waren met het bestemmingsplan “Hertogenwijk” en aldus overgangsrechtelijk zijn beschermd. Verweerder was dan ook niet bevoegd daartegen handhavend op te treden. Het beroep van eiseres is reeds hierom gegrond.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal tevens het primaire besluit herroepen en bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 944 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken. De genoemde kosten dienen, aangezien is geprocedeerd met een toevoeging ingevolge de Wet op de rechtsbijstand, ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden voldaan door betaling aan de griffier van deze rechtbank.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
herroept het besluit van 13 april 2012 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 944;
bepaalt dat de betaling van dit bedrag dient te worden gedaan aan de griffier van de rechtbank Gelderland, waarvoor verweerder een nota zal worden toegestuurd;
bepaalt voorts dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 156 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in tegenwoordigheid
van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2013.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 11 juni 2013.