ECLI:NL:RBGEL:2013:CA3423

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/297
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing en schorsing van inbewaringstelling in faillissementszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 juni 2013 uitspraak gedaan in het kader van de inbewaringstelling van een gefailleerde, hierna aangeduid als [naam]. De rechtbank heeft de verzoeken tot opheffing en schorsing van de inbewaringstelling afgewezen. De gefailleerde, die zich op dat moment in een penitentiaire inrichting bevond, had verzocht om zijn inbewaringstelling op te heffen, stellende dat hij bereid was om de curator alle benodigde informatie te verstrekken voor de afwikkeling van zijn faillissement. De advocaat van [naam] voerde aan dat de inbewaringstelling onrechtmatig was en in strijd met de artikelen 5 en 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Hij stelde dat [naam] niet onverwijld was gehoord na zijn inverzekeringstelling en dat de faillissementsbewaring parallel liep aan een strafrechtelijk onderzoek, wat zou leiden tot een schending van zijn rechten.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat [naam] niet had voldaan aan zijn verplichtingen om te verschijnen voor de rechter-commissaris en/of de curator, zoals vereist door artikel 105 van de Faillissementswet. Het enkele aanbod om informatie te verstrekken via telefoon of e-mail werd niet als voldoende beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat [naam] niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om naar Nederland te reizen om de curator te ontmoeten. Bovendien bleek uit de overgelegde stukken dat hij had nagelaten de vragen van de curator te beantwoorden, ondanks herhaalde verzoeken om dit te doen.

De rechtbank heeft de belangen van de schuldeisers afgewogen tegen het recht op persoonlijke vrijheid van [naam]. Gezien het feit dat de inbewaringstelling was opgelegd als dwangmiddel wegens het verzuim van [naam] om aan zijn inlichtingenplicht te voldoen, was er geen reden om de inbewaringstelling op te heffen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen gronden waren om de inbewaringstelling te beëindigen en heeft het verzoek tot schorsing afgewezen. De beschikking is gegeven in raadkamer, waarbij de rechters D. Vergunst, N.C. Lookeren van Campagne en M.J. Ouweneel aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team Insolventies
Faillissementsnummer: 11/297
Beschikking van de meervoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 7 juni 2013
inzake het faillissement van:
[naam],
geboren op [1969 te plaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, thans verblijvende in de penitentiaire inrichting Achterhoek, locatie Ooyerhoek, te Zutphen.
Het procesverloop
Dit verloop blijkt uit:
- het vonnis van de rechtbank Zutphen van 4 oktober 2011 waarbij [naam] (hierna: [naam]) in staat van faillissement is verklaard, met benoeming van mr. A.A.M. Spliet tot curator (hierna: de curator);
- de beschikking van de rechtbank Zutphen van 25 november 2011, waarbij op voordracht van de rechter-commissaris is bevolen dat [naam] in verzekerde bewaring zal worden gesteld in het huis van bewaring;
- het proces-verbaal van aanhouding van 28 mei 2013, waaruit blijkt dat [naam] ter uitvoering van de beschikking van 25 november 2011 in Bonaire in verzekerde bewaring is gesteld;
- het proces-verbaal van 30 mei 2013, waaruit blijkt dat [naam], bijgestaan door advocaat mr. A.F. van Toll, is voorgeleid aan de rechter-commissaris te Bonaire;
- de mondelinge behandeling van 7 juni 2013, waar [naam] is verschenen, samen met mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle, alsmede de waarnemend curator mr. T.H. Bruning en de rechter-commissaris mr. J.S.W. Lucassen.
Het verzoek en het verweer
2.1 [naam] verzoekt zijn inbewaringstelling op te heffen dan wel te schorsen. [naam] stelt dat hij bereid is de curator alle informatie en bescheiden aan te leveren die benodigd zijn voor de correcte afwikkeling van het faillissement.
2.2 De waarnemend curator heeft verzocht om de inbewaringstelling noch op te heffen noch te schorsen totdat [naam] een concreet begin heeft gemaakt met het verstrekken van de benodigde informatie.
2.3 De rechter-commissaris heeft ter zitting verklaard dat hij de visie van de waarnemend curator deelt en dat [naam] eerst de meest basale informatie dient over te leggen alvorens er gesproken kan worden over een eventuele schorsing van het bevel inbewaringstelling.
2.4 De advocaat van [naam] stelt dat de inbewaringstelling onrechtmatig is en in strijd is met artikel 5 en 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Volgens de advocaat is [naam] niet onverwijld gehoord nadat hij in verzekerde bewaring is gesteld en is hierdoor gehandeld in strijd met artikel 5 EVRM. Voorts stelt de advocaat dat nu de faillissementsbewaring parallel loopt met een strafrechtelijk onderzoek de inzet van het dwangmiddel inbewaringstelling leidt tot strijd met artikel 6 EVRM. Hetgeen [naam] in het kader van zijn faillissement verklaart, kan hem mogelijk zelf belasten.
Tot slot stelt de advocaat dat [naam] ten dele wel de gevraagde informatie heeft gegeven en het hem onduidelijk is wat de curator verder nog van hem wilde vernemen. Vanwege gebrek aan middelen was [naam] niet in staat naar Nederland te reizen en voor de curator te verschijnen.
De beoordeling
3.1 Mede in verband met het bepaalde in artikel 5 EVRM dient de rechtbank te onderzoeken of er op basis van de huidige stand van zaken nog gronden aanwezig zijn die (de voortduring van) de inbewaringstelling en daarmee de inbreuk op de persoonlijke vrijheid van [naam] rechtvaardigen. Het recht op persoonlijke vrijheid van [naam] dient daarbij te worden afgewogen tegen de bij zijn inbewaringstelling betrokken belangen van de gezamenlijke schuldeisers. Daarbij dient te worden gelet op het karakter van de inbewaringstelling die in het onderhavige geval is bedoeld als dwangmiddel tegen het verzuim door [naam] van zijn verplichtingen welke de wet hem in verband met het genoemde faillissement oplegt ? waarop de beschikking van 25 november 2011 is gebaseerd ? meer in het bijzonder het verzuim van zijn inlichtingenplicht ex artikel 105 van de Faillissementswet (Fw).
3.2 [naam] is op 28 mei 2013 aangehouden en op 30 mei 2013 gehoord door een lid van het gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De rechter heeft getoetst of de aanhouding van [naam] rechtmatig was. Vervolgens heeft het Openbaar Ministerie contact gezocht met de Nederlandse autoriteiten en is [naam] op 7 juni 2013 naar Nederland overgebracht en nog diezelfde dag in raadkamer gehoord. Gelet op het feit dat [naam] zich op het moment van aanhouding in het buitenland bevond en binnen twee dagen door een rechter formeel is getoetst of de aanhouding rechtmatig was, levert deze gang van zaken geen schending op van artikel 5 EVRM.
3.3 Op grond van artikel 105 Fw is de gefailleerde verplicht voor de rechter-commissaris en/of de curator te verschijnen. Aan deze verplichting heeft [naam] niet voldaan. Het enkele aanbod tot het verstrekken van inlichtingen door middel van telefoon- en/of e-mail kan niet als ‘verschijnen’ in de zin van deze wetsbepaling worden beschouwd, hetgeen te meer klemt gezien de omvang van dit faillissement, waarin vorderingen ten belope van miljoenen euro’s zijn ingediend. [naam] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hem de financiële middelen ontbraken om een reis naar Nederland te betalen.
Op basis van de overgelegde stukken blijkt dat [naam] heeft nagelaten de vragen van de curator te beantwoorden, ook niet nadat hem door de curator te verstaan was gegeven dat hij niet kon volstaan met toezending van een tweetal ordners en nadat de rechter-commissaris hem had gemaand op die vragen te reageren.
De stelling van [naam] dat hij de vragen van de curator wel degelijk zou hebben beantwoord en dat die antwoorden zich in de beide orders zouden bevinden, is door de curator weersproken. Uit de door de curator in het geding gebrachte correspondentie tussen hem en [naam] was het voor [naam] al langere tijd duidelijk dat de curator van mening was niet te beschikken over de door hem verzochte informatie, op grond waarvan het op zijn weg had gelegen die antwoorden alsnog te geven en per mail naar de curator te zenden. Dat heeft hij echter nagelaten.
Zijn inbewaringstelling is dan ook op goede gronden bevolen.
3.4. In het kader van de afwikkeling van zijn faillissement kan [naam] zich niet, zoals in het strafrecht, op een zwijgrecht beroepen. Voor zover beantwoording van de door de curator gestelde vragen hem aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling ter zake van een strafbaar feit zou blootstellen, zal [naam] dat dienen toe te lichten, waarna het aan de rechter is om op een dergelijk beroep om zich te verschonen te beslissen. [naam] heeft tot dusver zijn beroep op het recht zich te verschonen op geen enkele wijze toegelicht. Aangezien de gestelde vragen tot op heden nog immer niet zijn beantwoord, is er geen reden de verzekerde bewaring op te heffen.
3.5. Zonder zelfs maar een begin van een antwoord, is er geen enkele reden om het schorsingsverzoek te honoreren. Ook dit verzoek zal worden afgewezen.
De beslissing
De rechtbank, beschikkende,
wijst de verzoeken tot opheffing en schorsing van de inbewaringstelling af.
Deze beschikking is gegeven in raadkamer op 10 juni 2013 door mrs. D. Vergunst, N.C. Lookeren van Campagne en M.J. Ouweneel, in tegenwoordigheid van de griffier.