ECLI:NL:RBGEL:2013:CA2773

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
05/701736-12
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos rijgedrag met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 11 juni 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 augustus 2012 in Arnhem een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die in gedachten verzonken was, verleende geen voorrang aan een van rechts komende auto, wat resulteerde in een aanrijding. De officier van justitie had de verdachte ten laste gelegd dat hij roekeloos en onoplettend had gereden, wat leidde tot zwaar lichamelijk letsel bij de andere bestuurder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het verkeersbord dat hem verplichtte te stoppen, niet had opgemerkt en geen voorrang heeft verleend aan de auto van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan aanmerkelijke onoplettendheid en onvoorzichtigheid, en dat dit gedrag had geleid tot het ongeval. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van €750 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie maanden, waarvan de uitvoering voorwaardelijk is. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij voor zijn werk afhankelijk is van zijn rijbewijs.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/701171-12
Datum zitting : 28 mei 2013
Datum uitspraak : 11 juni 2013
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats].
raadsman : mr. J.W. Damstra, advocaat te Apeldoorn.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 03 augustus 2012, te Arnhem, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Monnikensteeg en/of de kruising gevormd door de Monnikensteeg en de Zaslaan en/of de Weg achter het bos,
roekeloos, althans zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, en/of
terwijl op die Monnikensteeg bij het naderen van het kruispunt met de Zaslaan een bord model B7 van de bijlage 1 van het Reglement van verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst, inhoudende een gebod om te stoppen,
zijn aandacht niet, althans in onvoldoende mate op of bij het overige verkeer en/of de (verkeers)situatie ter plaatse heeft gericht en/of gehad,
en/of (daarbij) geen gevolg heeft gegeven aan voornoemd verkeersbord, en/of (vervolgens) geen voorrang heeft verleend aan de auto welke voor hem, verdachte, van rechts (de Zaslaan) kwam,
en/of (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die personenauto, en
aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht;
zulks terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte geen voorrang heeft verleend aan de personenauto,
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 03 augustus 2012 te Arnhem als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Monnikensteeg en/of de kruising gevormd door de Monnikensteeg en de Zaslaan en/of de Weg achter het bos,
terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, en/of
terwijl op die Monnikensteeg bij het naderen van het kruispunt met de Zaslaan een bord model B7 van de bijlage 1 van het Reglement van verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst, inhoudende een gebod om te stoppen, zijn aandacht niet, althans in onvoldoende mate op of bij het overige verkeer en/of de (verkeers)situatie ter plaatse heeft gericht en/of gehad,
en/of (daarbij) geen gevolg heeft gegeven aan voornoemd verkeersbord, (vervolgens) geen voorrang heeft verleend aan de auto welke voor hem, verdachte, van rechts (de Zaslaan) kwam, en/of (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die personenauto,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 28 mei 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. J.W. Damstra, advocaat te Apeldoorn.
De officier van justitie, mr. C.Y. Huang, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 3 augustus 2012 reed verdachte, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Monnikensteeg en de kruising gevormd door de Monnikensteeg en de Zaslaan en de Weg achter het bos te Arnhem. Op de Monnikensteeg staat bij het kruispunt met de Zaslaan een bord model B7 van de bijlage 1 van het Reglement van verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende een gebod om te stoppen. Verdachte heeft dit verkeersbord niet gezien en heeft geen gevolg gegeven aan dit verkeersgebod. Verdachte heeft de personenauto die voor hem van rechts (van de Zaslaan) kwam, geen voorrang verleend en is in botsing gekomen met deze personenauto. Als gevolg van dit verkeersongeval heeft de bestuurder van deze auto, zijnde [slachtoffer], een ribkneuzing en pijn aan de schouder opgelopen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en onachtzaam rijgedrag in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Daarbij kwalificeert de officier van justitie het letsel van het slachtoffer als zwaar lichamelijk letsel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de hem primair verweten overtreding van artikel 6 WVW. Verdachte kan immers geen aanmerkelijke onoplettendheid of onvoorzichtigheid verweten worden. Hij heeft de verkeersborden over het hoofd gezien vanwege het vele groen ter plaatse en doordat hij kort in gedachten was verzonken. Verdachte heeft naar rechts en naar links gekeken en heeft vaart geminderd voordat hij de kruising op reed. Om die reden is de verdediging van mening dat verdachte hoogstens het hem subsidiair ten laste gelegde gevaarzettend gedrag kan worden verweten. Aangaande het letsel heeft de raadsman bovendien aangevoerd dat niet uit het dossier blijkt dat er sprake is van causaal verband tussen de botsing en de later door de artsen geconstateerde breuken in twee ribben van het slachtoffer en dat bovendien niet blijkt of het slachtoffer haar werk thans weer geheel of gedeeltelijk heeft hervat.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het hem primair ten laste gelegde. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW moet worden beoordeeld of bij verdachte sprake was van ten minste een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan.
Tijdens zijn verhoor door de politie heeft verdachte verklaard dat hij in gedachten verzonken was en blind de kruising is opgereden. Ter zitting is door verdachte in eerste instantie verklaard dat hij heeft afgeremd, dat hij links en rechts heeft gekeken en dat hij toen de kruising opreed. Op doorvragen heeft verdachte verklaard dat hij het niet meer precies wist maar dat hij met zijn gedachten bij zijn drukke werkzaamheden als zelfstandig ondernemer was.
De rechtbank overweegt dat de door verdachte bij de politie afgelegde verklaring wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige1]. [getuige1] heeft verklaard dat het busje van verdachte zonder voorrang te verlenen de kruising overstak en dat beiden reden met normale snelheid, aldus [getuige1]. Met name uit dit laatste leidt de rechtbank af dat verdachte kennelijk zonder te remmen de kruising is opgereden.
De rechtbank zal verdachte dan ook houden aan zijn eerste verklaring bij de politie. Zij zal ervan uitgaan dat verdachte niet links en rechts heeft gekeken en zonder te remmen de kruising is opgereden. Tevens is gebleken dat het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt of gehinderd. Verdachte had de auto van het slachtoffer bij voldoende afremmen en afdoende kijken en spiegelen dan ook kunnen en moeten zien. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en onachtzaam rijgedrag en zal het verweer van de raadsman dat er slecht sprake was van een kort moment van onoplettendheid verwerpen.
Ten aanzien van het door het slachtoffer opgelopen letsel overweegt de rechtbank dat zij dit kwalificeert als letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Mevrouw [slachtoffer] heeft kneuzingen opgelopen. De verwachte genezingsduur kon door de behandelend arts niet worden ingeschat. Mevrouw [slachtoffer] heeft op 6 augustus 2012 verklaard dat zij minimaal zes weken niet zou kunnen werken. Navraag door de politie op 20 oktober 2012 leerde dat zij op die datum, bijna drie maanden na het ongeval, haar werkzaamheden wel had hervat maar slechts gedeeltelijk.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 03 augustus 2012, te Arnhem, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Monnikensteeg en/of de kruising gevormd door de Monnikensteeg en de Zaslaan en/of de Weg achter het bos,
aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, en/of
terwijl op die Monnikensteeg bij het naderen van het kruispunt met de Zaslaan een bord model B7 van de bijlage 1 van het Reglement van verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst, inhoudende een gebod om te stoppen,
zijn aandacht niet, op of bij het overige verkeer en/of de (verkeers)situatie ter plaatse heeft gericht en/of gehad, en/of
(daarbij) geen gevolg heeft gegeven aan voornoemd verkeersbord, en/of (vervolgens) geen voorrang heeft verleend aan de auto welke voor hem, verdachte, van rechts (de Zaslaan) kwam, en/of
(vervolgens) is gebotst tegen die personenauto, en
aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht;
zulks terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte geen voorrang heeft verleend aan de personenauto.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl zulks (mede) is veroorzaakt doordat verdachte geen voorrang heeft verleend.
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf gedurende 42 uren, subsidiair 21 dagen vervangende hechtenis. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van twee jaren zal worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met justitie en dat hij voor zijn werk afhankelijk is van zijn rijbewijs. Voorts heeft de verdediging de rechtbank verzocht, indien zij tot een bewezenverklaring komt, in plaats van de door de officier van justitie gevorderde werkstraf, een geldboete op te leggen.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 12 februari 2013.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft een in een woonwijk gereden en is blind een kruising opgereden omdat hij met zijn gedachten ergens anders was. Daardoor is hij in botsing gekomen met een personenauto van rechts, waardoor de bestuurder van die auto lichamelijk letsel heeft opgelopen waardoor tijdelijke verhindering in de uitoefening van normale bezigheden is ontstaan.
De rechtbank zal, gezien het feit dat zij het door het slachtoffer opgelopen letsel lichter kwalificeert dan de officier van justitie, aansluiting zoeken bij het lichtste oriëntatiepunt te weten een geldboete en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 maanden
Voorts heeft de rechtbank bij de strafoplegging rekening gehouden met het feit dat de verkeersfout van verdachte in zijn soort tot de lichtste categorie behoort, dat verdachte een zogenaamde “first offender” is en dat hij voor zijn werk afhankelijk is van zijn rijbewijs. Om die reden zal de rechtbank wel een ontzegging van de rijbevoegdheid op leggen maar geheel voorwaardelijk.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 176, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezen verklaarde tot
betaling van een geldboete ter hoogte van € 750,- (zeven honderd vijftig euro)
alsmede tot
Ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 3 (drie) maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 179, lid 6, van de Wegenverkeerswet 1994.
Bepaalt dat van deze ontzegging 3 (drie ) maanden niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Aldus gewezen door:
mr. M.G.J. Post (voorzitter), mr. M.C. Gerritsen en mr. G.J.M. van Wijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Cosijn, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 juni 2013.