vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
zaaknummer / rolnummer: C/05/234861 / HA ZA 12-712
de naamloze vennootschap
ABN AMRO LEASE N.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. E.J.R. Verwey te Amsterdam,
[gedaagden]
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. C.W. Reintjes te Duiven.
Partijen zullen hierna ABN AMRO Lease en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 januari 2013
- het proces-verbaal van comparitie van 5 maart 2013.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. ABN AMRO Lease exploiteert een internationale leasemaatschappij voor bedrijfsmiddelen. ABN AMRO Lease had tot 16 oktober 2010 de statutaire naam Amstel Lease Maatschappij N.V. In het navolgende zal zij voor het gemak telkens worden aangeduid als ABN AMRO Lease.
2.2. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn directeur respectievelijk groot-aandeelhouder van PMP Precision Metal Parts B.V. (hierna: PMP).
2.3. Op 11 september 2006 is tussen ABN AMRO Lease en onder meer PMP een Raamovereenkomst Operationele Lease gesloten. Deze Raamovereenkomst is namens PMP ondertekend door [gedaagde sub 1]. Artikel 2 van de Raamovereenkomst luidt onder meer als volgt:
b. Partijen komen overeen dat, tenzij uitdrukkelijk anders schriftelijk door Amstel Lease is bevestigd, uitsluitend de algemene voorwaarden van Amstel Lease zoals hier aangehecht van toepassing zullen zijn tussen partijen.
2.4. Op 25 februari 2008 is tussen ABN AMRO Lease en onder meer PMP een Raamovereenkomst Financiële Lease gesloten. Deze Raamovereenkomst bevat hetzelfde artikel 2b als hierboven is geciteerd en is eveneens namens PMP ondertekend door [gedaagde sub 1].
2.5. Eveneens op 25 februari 2008 hebben ABN AMRO Lease en PMP een Bereidstellingsofferte operationele lease en een Bereidstellingsofferte financiële lease, beide met nummer 36760935, getekend.
2.6. De Bereidstellingsofferte operationele lease is namens PMP ondertekend door [gedaagde sub 1] en luidt onder meer als volgt:
Het doet ons genoegen u mee te delen dat wij bereid zijn onder de voorwaarden en bepalingen van de raamovereenkomst operationele lease d.d. 11 september 2006 ten behoeve van u het (de) navolgende object(en) te kopen.
1a Object : 5-assige CNC gestuurde freesbank
Merk : Matsuura
[…]
b Object : Draadvonkmachine
Merk : Agie Charmilles
2.7. De Bereidstellingsofferte financiële lease is namens PMP eveneens ondertekend door [gedaagde sub 1] en luidt onder meer als volgt:
Het doet ons genoegen u mee te delen dat wij bereid zijn onder de voorwaarden en bepalingen van de raamovereenkomst financiële lease d.d. 25 februari 2008 ten behoeve van u het (de) navolgende object(en) te kopen.
1 Object : Meetbank
Merk : Erowa
2.8. Eveneens op 25 februari 2008 is op basis van de Bereidstellingsofferte financiële lease met nummer 36760935 een Financiële leaseovereenkomst met nummer 386732 (hierna: Leaseovereenkomst 1) tussen ABN AMRO Lease en PMP tot stand gekomen. Op basis van Leaseovereenkomst 1 heeft ABN AMRO Lease aan PMP een meetbank van het merk Erowa ter beschikking gesteld voor een periode van 36 maanden, tegen betaling van een leasetermijn van € 835,00 per maand. In Leaseovereenkomst 1 staat vermeld dat daarop van toepassing zijn de Algemene Voorwaarden Financiële Lease, versienummer 2007-01 FL, van ABN AMRO Lease en dat PMP verklaart kennis te hebben genomen van die algemene voorwaarden en akkoord te gaan met de toepasselijkheid ervan. De overeenkomst is namens PMP ondertekend door [gedaagde sub 1].
2.9. Bij overeenkomsten van 28 februari 2008 respectievelijk 1 maart 2008 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich jegens ABN AMRO Lease hoofdelijk verbonden voor – kort gezegd – al hetgeen PMP nu of te eniger tijd aan ABN AMRO Lease verschuldigd mocht zijn uit hoofde van leaseovereenkomsten geoffreerd onder de bereidstellingsoffertes met nummer 36760935 (hierna: de Hoofdelijkheidsakten).
2.10. Op 14 maart 2008 is op basis van de Bereidstellingsofferte operationele lease met nummer 36760935 een Operationele leaseovereenkomst met nummer 387430 (hierna: Leaseovereenkomst 2) tussen ABN AMRO Lease en PMP tot stand gekomen. Op basis van Leaseovereenkomst 2 heeft ABN AMRO Lease aan PMP een draadvonkmachine van het merk Agie Charmilles ter beschikking gesteld voor een periode van 60 maanden, tegen betaling van een leasetermijn van € 2.217,00 per maand. In de Operationele leaseovereenkomst staat vermeld dat daarop van toepassing zijn de Algemene Voorwaarden Operationele Lease, versienummer 2007-01 OL, van ABN AMRO Lease en dat PMP verklaart kennis te hebben genomen van die algemene voorwaarden en akkoord te gaan met de toepasselijkheid ervan. De overeenkomst is namens PMP ondertekend door [gedaagde sub 1].
2.11. Op 11 juni 2008 is op basis van de Bereidstellingsofferte operationele lease met nummer 36760935 een Operationele leaseovereenkomst met nummer 388561 (hierna: Leaseovereenkomst 3) tussen ABN AMRO Lease en PMP tot stand gekomen. Op basis van Leaseovereenkomst 3 heeft ABN AMRO Lease aan PMP een universeel CNC bewerkingscentrum ter beschikking gesteld voor een periode van 60 maanden, tegen betaling van een leasetermijn van € 5.498,00 per maand. In de Operationele leaseovereenkomst staat vermeld dat daarop van toepassing zijn de Algemene Voorwaarden Operationele Lease, versienummer 2007-01 OL, van ABN AMRO Lease en dat PMP verklaart kennis te hebben genomen van die algemene voorwaarden en akkoord te gaan met de toepasselijkheid ervan. De overeenkomst is namens PMP ondertekend door [gedaagde sub 1].
2.12. In 2009 en 2010 zijn in verband met een herstructurering de maandelijkse leasetermijnen onder de Leaseovereenkomsten tussentijds gewijzigd en wel als volgt:
- Leaseovereenkomst 1: van € 835,00 naar € 1.294,00 per maand;
- Leaseovereenkomst 2: van € 2.217,00 naar € 2.511,00 per maand;
- Leaseovereenkomst 3: van € 5.498,00 naar € 6.262,00 per maand.
2.13. PMP heeft in totaal een bedrag van € 120.000,00 aan ABN AMRO Lease betaald.
2.14. De looptijd van Leaseovereenkomst 1 is op 28 februari 2011 geëindigd.
2.15. Bij brief van 14 november 2011 heeft ABN AMRO Lease Leaseovereenkomst 2 en Leaseovereenkomst 3 met onmiddellijke ingang beëindigd omdat PMP haar betalingsverplichtingen niet nakomt en in verband daarmee schadevergoeding gevorderd van € 55.242,00 ter zake van Leaseovereenkomst 2 en € 187.860,00 ter zake van Leaseovereenkomst 3.
2.16. Bij brieven van eveneens 14 november 2011 heeft ABN AMRO Lease [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als hoofdelijk medecontractanten gesommeerd hun verplichtingen uit hoofde van de Leaseovereenkomsten binnen acht dagen aan haar te voldoen, bij gebreke waarvan ABN AMRO Lease de Leaseovereenkomsten zonder verdere ingebrekestelling zal beëindigen.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben aan deze sommatie geen gehoor gegeven.
2.17. Bij brief van 21 november 2011 heeft de raadsman van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ABN AMRO Lease verzocht de gestelde betalingsachterstanden per machine te specificeren.
2.18. Op 13 december 2011 is PMP in staat van faillissement verklaard.
2.19. ABN AMRO Lease heeft het CNC bewerkingscentrum, de draadvonkmachine en de Erowa meetbank verkocht.
2.20. Bij brief van 27 augustus 2012 heeft ABN AMRO Lease [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] opnieuw aangesproken tot betaling, ditmaal voor een bedrag van € 422.207,00 met betrekking tot de Leaseovereenkomsten 1, 2 en 3. Ook aan deze sommatie hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geen gehoor gegeven.
2.21. Na daartoe verkregen verlof heeft ABN AMRO Lease tot zekerheid van haar vorderingen ten laste van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] conservatoir derdenbeslag doen leggen onder ABN AMRO Bank N.V. en conservatoir beslag doen leggen op een registergoed van [gedaagde sub 1].
3. Het geschil
in conventie
3.1. ABN AMRO Lease vordert, samengevat:
a) hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van € 397.207,00, te vermeerderen met de contractuele achterstandsrente van 1,5% per maand vanaf 28 februari 2011 over € 15.398,60 (Leaseovereenkomst 1), althans vanaf 14 november 2011 over € 97.075,26 (Leaseovereenkomst 2) en € 284.733,14 (Leaseovereenkomst 3), althans (ten aanzien van alle bedragen) vanaf 6 september 2012, althans (ten aanzien van alle bedragen) vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de voldoening;
b) hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten, waaronder de nakosten, alsmede in de beslagkosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
c) waarmerking van het vonnis als Europese executoriale titel als bedoeld in de Verordening (EG) nr. 805/2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (hierna: de EET-Verordening).
3.2. ABN AMRO Lease legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich op grond van de Hoofdelijkheidsakten jegens haar hoofdelijk aansprakelijk hebben gesteld voor al hetgeen PMP nu of te eniger tijd aan ABN AMRO Lease mocht zijn verschuldigd uit hoofde van de Leaseovereenkomsten geoffreerd onder de Bereidstellingsoffertes met nummer 36760935. Aangezien de Leaseovereenkomsten op basis van de Bereidstellingsoffertes met nummer 36760935 tot stand zijn gekomen, zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen uit hoofde van de Leaseovereenkomsten, aldus ABN AMRO Lease. ABN AMRO Lease vordert nakoming, bestaande uit betaling.
3.3. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer.
3.4. De rechtbank zal hierna, voor zover van belang, nader ingaan op de stellingen van partijen.
in reconventie
3.5. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen zich op het standpunt dat zij schade hebben geleden doordat ABN AMRO Lease niet heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht jegens hen. Volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] had ABN AMRO Lease hen op de hoogte moeten stellen van de betalingsachterstand, opdat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tijdig maatregelen hadden kunnen nemen om de nu ontstane situatie te voorkomen en oplossingen hadden kunnen zoeken voor een financiële reorganisatie en/of continuïteit van de onderneming met behulp van derden. Op grond hiervan vorderen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] veroordeling van ABN AMRO Lease tot vergoeding van de door hen geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, alsmede veroordeling van ABN AMRO Lease in de proceskosten.
3.6. ABN AMRO Lease voert verweer.
3.7. De rechtbank zal hierna, voor zover van belang, nader ingaan op de stellingen van partijen.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren als eerste verweer aan dat de dagvaarding nietig is, omdat daaraan een aantal gebreken kleeft. Ten eerste heeft ABN AMRO Lease volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet voldaan aan de verplichting om in de dagvaarding de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren (artikel 21 Rv). “Volledig” houdt echter niet in dat álle feiten moeten worden aangevoerd, maar alleen die feiten die voor de oplossing van het geschil relevant zijn. Daaraan heeft ABN AMRO Lease naar het oordeel van de rechtbank voldaan. Het verweer op dit punt faalt dan ook. Hetzelfde geldt voor het verweer dat de dagvaarding in strijd met artikel 111 lid 3 Rv niet de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gevoerde verweren en de gronden daarvoor vermeldt en ook niet de bewijsmiddelen waarover ABN AMRO Lease kan beschikken. Nog daargelaten dat, anders dan waar [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] van uitgaan, de eis van artikel 111 lid 3 Rv niet op straffe van nietigheid is voorgeschreven, geldt dat ABN AMRO Lease in de dagvaarding heeft vermeld dat zij niet bekend is met enig verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. Verweren waarmee ABN AMRO Lease niet bekend is, kunnen uiteraard niet in de dagvaarding worden vermeld. Daarnaast heeft ABN AMRO Lease in de dagvaarding wel degelijk aangegeven over welke bewijsmiddelen zij beschikt. Zij verwijst in dat verband namelijk naar de door haar overgelegde producties. Gezien het voorgaande is de dagvaarding niet nietig. De rechtbank komt daarom toe aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil.
4.2. De eerste vraag die dan voorligt, is hoever de hoofdelijke verbondenheid van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] strekt. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren namelijk – onder verwijzing naar de Hoofdelijkheidsakten en de Bereidstellingsoffertes – aan dat zij zich uitsluitend hoofdelijk hebben verbonden of hebben willen verbinden voor de machines genoemd in de Bereidstellingsoffertes, te weten: de 5-assige CNC gestuurde freesbank van het merk Matsura, de draadvonkmachine van het merk Agie Charmilles en de Erowa meetbank. Van deze drie machines heeft PMP alleen de Erowa meetbank en de draadvonkmachine daadwerkelijk in lease genomen. Aansprakelijkheid op basis van de Hoofdelijkheidsakten kan en mag volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet worden uitgebreid naar machines die niet met naam en toenaam in de betreffende Bereidstellingsofferte met nummer 36760935 worden genoemd. Voor zover de vordering van ABN AMRO Lease betrekking heeft op het CNC bewerkingscentrum van het merk Deckel Mako, type DMU 70, moet deze dan ook sowieso worden afgewezen, aldus [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2].
4.3. Vast staat dat de namens PMP ondertekende Bereidstellingsoffertes betrekking hebben op drie machines, te weten: de 5-assige CNC gestuurde freesbank van het merk Matsura, de draadvonkmachine van het merk Agie Charmilles en de Erowa meetbank. Op basis van deze Bereidstellingsoffertes zijn de drie Leaseovereenkomsten tot stand gekomen, in het kader waarvan aan PMP ter beschikking zijn gesteld de Erowa meetbank, de draadvonkmachine van het merk Agie Charmilles en een universeel CNC bewerkingscentrum van het merk Deckel Maho, type DMU 70. Laatstgenoemde machine staat weliswaar niet als zodanig vermeld in de Bereidstellingsoffertes, maar wel in Leaseovereenkomst 3, en deze Leaseovereenkomst verwijst naar de Bereidstellingsoffertes. Het betreft bovendien een soortgelijke machine als in de Bereidstellingsoffertes wordt genoemd. Zowel de 5-assige CNC gestuurde freesbank als het universeel CNC bewerkingscentrum zijn – zo hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op de comparitie toegelicht – freesmachines, zij het dat zij elk bestemd zijn voor een ander marktsegment. Tegen deze achtergrond mocht ABN AMRO Lease er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de hoofdelijke verbondenheid van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op grond van de Hoofdelijkheidsakten zich ook uitstrekte tot het universeel CNC bewerkingscentrum. Nu het universeel CNC bewerkingscentrum bovendien een goedkopere freesmachine is dan de freesmachine die in de Bereidstellingsoffertes staat vermeld, was er voor ABN AMRO Lease geen reden om over de keuze voor de ten opzichte van de Bereidstellingsoffertes afwijkende machine navraag te doen bij PMP/[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De rechtbank stelt dan ook vast dat de hoofdelijkheid betrekking heeft op alle drie de machines die in de Leaseovereenkomsten worden genoemd. Het verweer wordt verworpen. De conclusie luidt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aansprakelijk zijn voor de schuld van PMP uit hoofde van de drie Leaseovereenkomsten.
4.4. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verder aan dat ABN AMRO Lease hen ondanks verzoeken daartoe niet op de hoogte heeft gesteld van de verkoop van de drie machines, dat ABN AMRO Lease niet een zo hoog mogelijke verkoopopbrengst heeft gerealiseerd en dat ABN AMRO Lease de verkoopopbrengst van de machines ten onrechte niet in mindering heeft gebracht op de vordering die zij uit hoofde van de Leaseovereenkomsten op [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] meent te hebben. ABN AMRO Lease heeft daartegen op de comparitie terecht aangevoerd dat de verkoopopbrengst [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet aangaat aangezien de machines altijd eigendom zijn gebleven van ABN AMRO Lease en dat de verkoopopbrengst dan ook niet in mindering strekt op openstaande leasetermijnen. Ook dit verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] faalt dus.
4.5. Verder betogen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat ABN AMRO Lease niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting om hen op de hoogte te stellen van de betalingsachterstanden van PMP. In het midden kan blijven of een dergelijke verplichting voor ABN AMRO Lease bestond, gelet op het hierna volgende. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] moeten uit hoofde van hun functie bij PMP worden geacht op de hoogte te (kunnen) zijn geweest van de betalingsachterstanden; [gedaagde sub 2] omdat hij daarvan als aandeelhouder via de jaarstukken kennis had kunnen nemen en [gedaagde sub 1] in zijn hoedanigheid van directeur van PMP, die de Raamovereenkomsten, de Bereidstellingsoffertes en de Leaseovereenkomsten namens PMP heeft getekend. Zij hebben echter geen maatregelen getroffen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt valt dan ook niet in te zien dat zij wel (tijdig) maatregelen hadden getroffen als zij ook nog eens door ABN AMRO Lease op de hoogte zouden zijn gesteld van de achterstanden. Hun verweer wordt verworpen.
4.6. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren voorts aan dat ABN AMRO Lease, nu zij niet heeft voldaan aan haar verplichting om hen te waarschuwen voor het feit dat PMP haar betalingsverplichting niet nakwam, is gehouden tot schadevergoeding. Volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bestaat deze schadevergoeding in ieder geval uit het bedrag dat ABN AMRO Lease vordert over de niet betaalde leasetermijnen tot 14 november 2011. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] beroepen zich op verrekening van hun vordering met de vordering van ABN AMRO Lease. Voor zover echter al sprake zou zijn van schending door ABN AMRO Lease van haar zorgplicht door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet te informeren over de betalingsachterstand en voor zover al sprake zou zijn van door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als gevolg daarvan geleden schade – de rechtbank verwijst naar hetgeen zij daarover onder 4.5 heeft overwogen –, kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat die schade één op één bestaat uit niet betaalde leasetermijnen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben daarvoor onvoldoende gesteld. Dit betekent dat voor verrekening geen plaats is en dat het verweer moet worden verworpen.
4.7. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwisten ook nog de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van ABN AMRO Lease, primair omdat de algemene voorwaarden niet aan hen zijn verstrekt en subsidiair omdat ze onbekend zouden zijn. De vraag of de algemene voorwaarden van toepassing zijn is relevant, omdat ABN AMRO Lease – onder meer – haar vordering tot vergoeding van contractuele rente baseert op haar algemene voorwaarden. De rechtbank overweegt dat in de Leaseovereenkomsten staat vermeld dat daarop de algemene voorwaarden van ABN AMRO Lease van toepassing zijn en dat PMP verklaart te hebben kennisgenomen van die algemene voorwaarden en akkoord te gaan met de toepasselijkheid ervan. [gedaagde sub 1] heeft de Leaseovereenkomsten namens PMP ondertekend. Nu het voor de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden op de Leaseovereenkomsten tussen ABN AMRO Lease en PMP niet uitmaakt of de algemene voorwaarden al dan niet aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ter beschikking zijn gesteld en/of bekend zijn, moet het verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden verworpen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben nog een beroep gedaan op een recht om vernietiging van de algemene voorwaarden omdat die voorwaarden onredelijk bezwarend zijn. Wat daar verder ook van zij, dit beroep komt niet aan hen toe.
4.8. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwisten ten slotte de hoogte van de vordering van ABN AMRO Lease, bij gebrek aan wetenschap. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben naar voren gebracht dat voor hen niet duidelijk is hoe hoog de vordering per leasecontract is, op welke wijze de vordering per contract is berekend, en op welke wijze de door PMP betaalde bedragen aan de betreffende of respectievelijke leaseovereenkomsten zijn toegerekend. Overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op ABN AMRO Lease de bewijslast met betrekking tot de omvang van haar vordering. Gelet op haar bewijsaanbod zal dit bewijs haar worden opgedragen. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het het meest voor de hand dat dit bewijs schriftelijk wordt geleverd.
4.9. Indien ABN AMRO Lease bewijs wenst te leveren door middel van het horen van getuigen geldt het volgende. Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld een uur duurt. De namen en woonplaatsen van de (in beginsel maximaal drie) getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, moeten ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank worden opgegeven.
4.10. Partijen moeten erop voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op één of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen. Een rechtspersoon moet ter zitting zijn vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot vertegenwoordiging.
4.11. In afwachting van de bewijslevering zal de rechtbank nu iedere verdere beslissing in conventie aanhouden.
in reconventie
4.12. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen zich op het standpunt dat ABN AMRO Lease niet heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht jegens hen, omdat zij [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als hoofdelijk aansprakelijken en borgen op de hoogte had moeten stellen van de betalingsachterstand.
4.13. De rechtbank laat in het midden of, zoals [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betogen maar ABN AMRO Lease betwist, sprake is van borgtocht. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hierover in conventie heeft overwogen (4.5). Gezien het voorgaande hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de mogelijkheid dat zij als gevolg van de gestelde schending van de zorgplicht schade hebben geleden niet aannemelijk gemaakt. Er bestaat dan ook geen grond voor verwijzing van de zaak naar de schadestaatprocedure. De vorderingen moeten worden afgewezen.
4.14. In afwachting van de bewijslevering in conventie zal de rechtbank de beslissing in reconventie aanhouden, opdat in conventie en in reconventie tegelijkertijd eindvonnis zal worden gewezen.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. draagt ABN AMRO Lease op te bewijzen dat de openstaande verplichtingen van PMP uit hoofde van de Leaseovereenkomsten € 397.207,00 of enig ander – lager – bedrag (exclusief contractuele rente) bedragen,
5.2. bepaalt dat, voor zover ABN AMRO Lease dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. D.T. Boks in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.3. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 1 mei 2013 voor het opgeven door ABN AMRO Lease van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden mei tot en met juli 2013, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.4. verwijst voor het geval ABN AMRO Lease op die roldatum heeft medegedeeld geen getuigenbewijs te willen leveren of geen getuigen of verhinderdata heeft opgegeven de zaak naar de achtste rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor vonnis of, maar alleen indien ABN AMRO Lease daarom op de onder 5.3 bedoelde roldatum heeft verzocht, naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van
ABN AMRO Lease, waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren,
5.5. bepaalt voorts dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
5.6. bepaalt dat de partijen alle schriftelijke (bewijs)stukken die zij nog in het geding willen brengen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toegezonden moeten hebben,
in conventie en in reconventie
5.7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2013.