RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige wrakingskamer
Rekestnummer: 137030 KG RK 13-31
Beslissing van 21 mei 2013 van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:
De stichting
Stichting Garantie- en waarborgfonds Nederland,
gevestigd te Zutphen,
hierna: verzoekster,
vertegenwoordigd door [naam 1], voormalig bestuurder van SGWN,
strekkende tot wraking van:
mr. C. Hoogland,
rechter in deze rechtbank,
hierna: de rechter.
1. Het verloop van de procedure
Het verloop van de wrakingsprocedure blijkt uit:
- Het proces-verbaal van wraking, opgemaakt ter zitting van 18 december 2012. Aan dit proces-verbaal zijn gehecht de aantekeningen van verzoekster en het door [naam 1] mede ondertekende handgeschreven proces-verbaal van de griffier;
- De schriftelijke reactie van de rechter van 22 april 2013, strekkende tot het afwijzen van het verzoekschrift tot wraking;
- het proces-verbaal van de behandeling van het wrakingsverzoek ter terechtzitting van
22 april 2013. Aan dit proces-verbaal zijn de aantekeningen van verzoekster gehecht.
2. Het wrakingsverzoek
Verzoekster heeft aan haar wrakingsverzoek, zakelijk weergegeven, de volgende punten ten grondslag gelegd.
2.1 De behandeling van het voorstel van de curator om de staat van insolventie op te heffen had dienen te worden aangehouden, omdat er in het dossier sprake is van een hoeveelheid misslagen van de bewindvoerder(s), curator, rechter-commissaris, de rechtbank en het gerechtsbestuur. Een verzoek daartoe door mr. Van Kippersluis is door de rechter afgewezen, hetgeen heeft geleid tot de volgende schriftelijke stellingname van mr. Van Kippersluis in zijn brief aan de rechtbank van 14 december 2012, welke stelling, naar de rechtbank begrijpt, wordt overgenomen door verzoekster:
“Ik begrijp uit de argumentatie van de afwijzing dat u op voorhand reeds weet dat ook na bestudering van de inhoud van het dossier in deze door mijn niet een dusdanig nieuw licht op de uitkomst zal kunnen worden geworpen dat zal leiden tot een andere beslissing dan die beslissing die u voor ogen staat.”
2.2 De rechter heeft eerder deel uitgemaakt van de meervoudige kamer waarmee in oktober 2006 afspraken zijn gemaakt, die niet door de rechtbank, c.q. de rechter-commissaris zijn nagekomen.
2.3 Tevens heeft de rechter een verificatievergadering voorgezeten waarin zij de wettelijke bepalingen van de Faillissementswet heeft genegeerd. Zo had er voor de verificatievergadering een concept eindverslag aanwezig moeten zijn en had de rechter moeten constateren dat er geen schuldeisers van de stichting waren.
2.4 De rechter heeft de curator toegestaan zijn vordering als steunvordering te hanteren in de aanvraag van het privé faillissement van [naam 1], terwijl werd vastgesteld dat de curator geen schuldeisers had in het faillissement van de stichting.
2.5 De salarisbeschikkingen zijn allemaal fout.
2.6 De rechter heeft het WSNP verzoek van [naam 1] behandeld.
3. Het standpunt van de rechter
De rechter heeft schriftelijk het verzoek tot wraking gemotiveerd weersproken. Op hetgeen zij heeft aangevoerd zal hierna, indien van belang, nader worden teruggekomen
4. De beoordeling door de rechtbank
4.1. Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan op verzoek van een partij een rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
4.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3. Onderzocht moet worden of de door verzoekster aangevoerde gronden kunnen worden gekwalificeerd als een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid. De stellingen van verzoekster zullen puntsgewijs worden behandeld.
4.4 Ten aanzien van het eerste punt van verzoekster blijkt uit het dossier dat mr Van Kippersluis op 13 december 2012 heeft verzocht de zitting van 18 december 2012 met zes weken te verdagen. Dezelfde dag is door de griffie schriftelijk op dit verzoek gereageerd. In de brief is opgenomen: “Na overleg met de behandelend rechter moet ik u mededelen dat uw verzoek wordt afgewezen aangezien de door u – al dan niet voldoende onderbouwde – aangevoerde redenen zulks niet rechtvaardigen. De zitting op aanstaande dinsdag 18 december te 09:30 uur gaat derhalve gewoon door.” Mr Van Kippersluis heeft hierop een dag later schriftelijk gereageerd, met de onder punt 2.1 geciteerde conclusie. De rechtbank is van oordeel dat de door de griffier summier en in algemene bewoordingen opgestelde brief geen enkele blijk geeft van vooringenomenheid van de rechter en dus niet de conclusie van mr Van Kippersluis, welke conclusie door verzoekster wordt overgenomen, rechtvaardigt. Dit punt kan derhalve niet tot toewijzing van de wraking leiden.
4.5 Het enkele feit dat de rechter op 4 oktober 2006 deel heeft uitgemaakt van de meervoudige kamer, levert op zichzelf geen reden op om te twijfelen aan haar onpartijdigheid. Dat op die zitting afspraken zijn gemaakt die niet door de rechtbank, c.q. de rechter-commissaris zouden zijn nagekomen kan geen schijn van partijdigheid van de rechter opleveren, nu niet is gesteld of gebleken dat zij betrokken is geweest bij de voortgang van de verdere afwilkkeling van het faillissement aansluitend op deze zitting. Integendeel, uit het proces-verbaal van de zitting van 4 oktober 2006 blijkt dat de werkzaamheden van mr. Van Valderen als rechter-commissaris zullen worden overgenomen door mr. Feunekes. Een en ander nog afgezien van de vraag of het door vezoekster gestelde enkel niet nakomen van afspraken op zich (de schijn van) partijdigheid zou opleveren. Ook deze grond kan derhalve niet leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek.
4.6 In datzelfde licht bezien kan ook het enkele feit dat de rechter de verificatievergadering heeft voorgezeten, op zichzelf geen reden opleveren om te twijfelen aan haar onpartijdigheid. Verzoekster stelt echter dat de rechter tijdens de verificatievergadering de bepalingen uit de faillissementswet heeft genegeerd. De rechtbank stelt vast dat de rechter in haar verweerschrift een toelichting heeft gegeven op de gang van zaken bij de verificatievergadering, die vervolgens niet door verzoekster is betwist. De rechtbank gaat er dus van uit dat in deze toelichting de gang van zaken juist is beschreven. Volgens de wet heeft een verificatievergadering ten doel het vaststellen van welke schuldeisers welke aanspraak maken op een uitkering uit de boedel, en niet tot vaststelling van de omstandigheid of ooit sprake is geweest van een negatief eigen vermogen van de failliet. Uit de onbetwist beschreven gang van zaken stelt de rechtbank vast dat er wel degelijk een eindverslag is opgemaakt door de curator, dat is ingekomen op 14 september 2011 en dat verzoekster en haar raadsman de gelegenheid hebben gehad en genomen om actief het woord te voeren. Dit heeft geleid tot het feit dat de curator uiteindelijk de enige aanwezige vordering van [naam 2] en [naam 3] heeft betwist. Dit laatste is opgenomen in het proces-verbaal van 11 oktober 2011. Niet wordt ingezien op welke manier de rechter tijdens de verificatievergadering de bepalingen van de faillissementswet heeft genegeerd, zodat deze stelling van verzoekster niet kan leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek.
4.7 De door verzoekster onder punt 2.4 genoemde grond is feitelijk onjuist. Het is aan de curator om te bepalen of hij een vordering als steunvordering wenst te gebruiken. De curator behoeft daarvoor geen toestemming van de rechter-commissaris. Gezien de feitelijke onjuistheid van deze stelling, kan dit niet leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek.
4.8 Verzoekster stelt dat alle salarisbeschikkingen fout zijn. Uit het dossier blijkt dat de rechter enkel de salarisbeschikking van 18 december 2006 heeft gewezen. Het is niet aan de wrakingskamer om te beoordelen of (onwelgevallige) beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motivering inhoudelijk juist zijn. Niet gesteld of gebleken is dat de beslissing in de beschikking van 18 december 2006 zo onbegrijpelijk of ontoereikend is gemotiveerd dat geen andere verklaring is te vinden dan dat die beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. Ook dit punt kan derhalve niet leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek.
4.9 Met de onder punt 2.6 genoemde grond wraakt verzoekster mr. Hoogland omdat zij de WSNP aanvraag heeft behandeld van [naam 1]. Wat er ook zij van de beslissing omtrent toelating tot de WSNP, deze treft [naam 1] in privé, verzoekster is hierin geen partij geweest.
4.10 Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat er geen sprake is geweest van uitzonderlijke omstandigheden zoals onder 4.2 bedoeld. Het verzoek tot wraking van
de rechter zal dan ook worden afgewezen.
5.1 wijst het verzoek tot wraking van mr. C. Hoogland af;
5.2 bepaalt dat de procedure, bij de rechtbank bekend onder kenmerk: 07/115, zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het onderhavige wrakingsverzoek werd ingediend.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.LF. Prisse, voorzitter, mrs. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek en C.M.J. Peters, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2013 in aanwezigheid van mr. M.S. Bos, griffier.