Parketnummer : 05/701258-12
Data zittingen : 27 november 2012, 22 januari 2012, 5 april 2013, 23 mei 2013
Datum uitspraak : 6 juni 2013
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
raadsman : mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
1. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 07 augustus 2012 tot en met 08 augustus 2012 te Malden, gemeente Heumen en/of te Nijmegen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd (tussen 22.00 uur en 01.09 uur) op de openbare weg (de Beukenlaan),
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
een portemonnee met inhoud (waaronder een geldbedrag van EURO 110,00 en/of een rijbewijs en/of een bankpas) en/of een mobiele telefoon (merk Apple, type Iphone, kleur zwart) en/of een geldbedrag van EURO 950,00) en/of een sleutelbos en/of meerdere, althans een tas(sen) en/of een koffer (merk Samsonite, kleur zwart) en/of een computer (merk Apple, type Macbook Pro, kleur grijs) en/of sportschoenen en/of een sportbroek (merk Adidas, kleur grijs),
in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij -verdachte- en/of zijn mededader(s)
-een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp aan die [slachtoffer] heeft/hebben getoond en/of
-(vervolgens) die [slachtoffer] (met kracht) heeft/hebben vastgepakt/vastgegrepen en/of op de grond heeft/hebben geduwd en/of
-(vervolgens) met dat/een mes, althans dat/een scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp op/over de rug van die [slachtoffer] heeft/hebben gewreven en/of
-(vervolgens/daarbij) die [slachtoffer] de woorden heeft/hebben toegevoegd: "We hebben een mes" en/of "Als er niet genoeg geld is op je rekening heb je een probleem. We weten je te vinden" en/of "We willen geld zien" en/of "Ik snijd je duim eraf", althans woorden van gelijke dreigende/dwingende aard of strekking en/of
-(vervolgens) met dat/een mes, althans dat/een scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp meermalen, althans eenmaal in de blouse en/of in de (wijs)vinger van die [slachtoffer] heeft/hebben gesneden/geprikt en/of
-die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen de rug en/of de ribben en/of op/tegen het hoofd, althans op/tegen het lichaam heeft/hebben geschopt/getrapt
2. hij op of omstreeks 13 augustus 2012 te Nijmegen, een wapen van categorie III, te weten een revolver (merk Bruni, type Olympic 38, kaliber .22) voorhanden heeft gehad.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 23 mei 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht.
De officier van justitie, mr. A.M. Fellinger, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2a. De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De argumenten hiertoe, het verweer van de officier van justitie en de beoordeling van de rechtbank ten aanzien van dit punt, zullen hieronder onder 3.I worden weergegeven.
3. De beslissing inzake het bewijs1
Ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op dinsdag 7 augustus 2012 rond 22.00 uur bevond aangever [slachtoffer] zich op een parkeerplaats aan de Grootstalselaan te Nijmegen. Op een gegeven moment kwam er een auto, een zwarte Peugeot, die parkeerplaats oprijden, waaruit vier jongens stapten. Het betrof één jongen met een negroïde uiterlijk en drie met een Marokkaans uiterlijk: een 'kleine', een 'lange' en 'een beetje een sul' (hierna ook: de neger en de Marokka(a)n(en) genoemd).
Aangever kwam in gesprek met de jongens en men gaf aan dat ze 'alles wel voor hem konden regelen'. Aangever was geïnteresseerd in drugs en sprak met de jongens af dat hij achter hen aan zou rijden, naar een plek waar ze 'een deal konden maken'. Aangever reed met zijn eigen auto vervolgens achter de jongens aan, naar de Beukenlaan te Nijmegen.
Daar aangekomen, stapten de jongens en hijzelf uit en gebeurde het volgende.
Eén van de jongens pakte een mes uit de Peugeot. Hij hield het mes voor aangevers neus en pakte met zijn andere hand aangevers hand vast. De andere jongens pakten daarop aangever vast en dwongen hem mee te lopen, weg van de auto's. Ze duwden hem in de struiken en riepen dat ze geld wilden hebben. De neger en één van de Marokkanen hielden aangever op de grond geduwd. Aangever zei dat hij zijn portemonnee nog in de auto had liggen. De leider van de jongens begon daarop in zijn zakken te zoeken naar zijn portemonnee en naar de sleutels van zijn auto. De leider en de kleine fanatieke Marokkaan zijn in de auto van aangever diens portemonnee gaan zoeken. Toen ze die niet konden vinden, begon de kleine fanatieke Marokkaan aangever te schoppen. De leider - de langere Marokkaan - begon daarop nogmaals in aangevers zakken te voelen en trof daar de portemonnee van aangever aan. De langere Marokkaan riep daarop dat hij aangevers pincode moest hebben. Ondertussen bleef de kleine fanatieke op aangever intrappen. De jongens bleven maar doorgaan over de pincode, waarop aangever zijn pincode gaf.
Twee van de jongens gingen vervolgens weg om te pinnen, terwijl de twee anderen, de neger en de langere Marokkaan bij aangever bleven.
In de tussentijd zei de lange Marokkaan tegen aangever: 'we hebben een mes' en 'als er niet genoeg geld is op je rekening, heb je een probleem'. Hij sneed daarbij met het mes op aangevers rechterschouder en maakte twee sneeën in zijn blouse. Toen aangever zei dat hij niet wist hoeveel geld er op zijn rekening stond en dat hij er niet meer van kon maken, werd hij door de lange Marokkaan in zijn rug en op zijn hoofd getrapt.
De kleine fanatieke en de sul zijn nog even terug geweest. Op dat moment werd hij steeds opnieuw tegen zijn rug en zij getrapt.
De tweede keer dat de kleine fanatieke en de sul op pad waren, werd er gezegd dat aangevers vinger eraf gesneden zou worden, als er niet genoeg geld stond op de rekening. De lange Marokkaan pakte daarop het mes, zette het op aangevers rechterwijsvinger, en maakte er een snee in. Toen de jongens terug waren, zeiden ze dat ze € 950,- hadden gepind.
Dit bleek echter niet genoeg, want de lange Marokkaan wilde dat aangever geld overmaakte van zijn spaarrekening naar zijn betaalrekening, zodat ze meer geld konden pinnen. Verder wilden ze aangevers adres en de sleutels van zijn huis en kluis.
Aangever gaf een vals adres op en op het moment dat de lange Marokkaan en de kleine fanatieke daar naar toe vertrokken, wist aangever te vluchten naar een huis in de buurt.
Hij miste op dat moment echter nog wel zijn sleutelbos, met daaraan de sleutels van zijn woning, zijn autosleutels, zijn portemonnee met daarin onder ander € 110,- , zijn rijbewijs en zijn Rabobankpas en zijn mobiele telefoon (merk Apple, type I-phone, kleur zwart). 2
Zijn auto had aangever laten staan en hoewel de politie deze had teruggevonden, bleken daar ook nog meerdere tassen, een Samsonite koffer, een computer, (merk Apple, type Macbook Pro), kleur grijs, sportschoenen en een sportbroek (merk Adidas, kleur grijs), uit weggenomen te zijn.3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder feit 1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat:
- zich onherstelbare onregelmatigheden omtrent de wijze van verhoor van medeverdachte [mededader3] hebben voorgedaan. Het was de politie bekend dat [mededader3], gezien zijn problematiek, een beïnvloedbare getuige was. [mededader3] is niettemin (valselijk) verleid om te verklaren over anderen. Daarbij is op hem ontoelaatbare druk uitgeoefend. Tot slot komt de weergave in de processen-verbaal van de derde en vijfde verhoren van [mededader3] niet overeen met de verbatim uitgewerkte verhoren van [mededader3];
- verbalisant [verbalisant3] (die [mededader3] bij zijn derde en vijfde verhoor heeft verhoord) tegenover de rechter-commissaris onjuist, immers in strijd met de waarheid, heeft verklaard. Voorts heeft deze verbalisant [mededader3] (zijnde een kwetsbare medeverdachte) onjuist geïnformeerd en onder druk gezet;
- op initiatief van de officier van justitie in strijd met de geldende afspraken, richtlijnen, instructies en deskundigheid van betreffende verbalisanten een herhaling van de fotoconfrontatie met aangever [slachtoffer] heeft plaatsgevonden.
- van diverse verhoren geen opnames meer beschikbaar zijn. Dit terwijl in de betreffende processen-verbaal wel wordt gerelateerd dat sprake is geweest van opname en overzetten. Hiermee is in strijd gehandeld met de Aanwijzing AVR.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit wegens onvoldoende bewijs. Daartoe is aangevoerd dat de verklaringen van [mededader3] onbruikbaar zijn voor (overtuigend) bewijs. De herkenningen bij de fotoconfrontaties van de getuigen [getuige1] en [getuige2] en van aangever [slachtoffer] zijn evenmin voor (overtuigend) bewijs bruikbaar. Tot slot heeft verdachte een alibi. Hij was immers in gezelschap van [naam3].
Beoordeling door de rechtbank
I. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De rechtbank stelt voorop dat niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging, als in artikel 359a Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg van vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek, slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Een zo ver gaande sanctie kan slechts volgen, indien sprake is van ernstige inbreuken op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
I.I De verhoren van [mededader3]
Getuige [mededader3] heeft bij de politie vijf verklaringen afgelegd. Van deze verklaringen zijn processen-verbaal opgemaakt die zich in het dossier bevinden. Van het 3e en 5e verhoor zijn daarnaast, op verzoek van de verdediging, de verbatim uitgewerkte verhoren aan het dossier toegevoegd. Van de overige verklaringen van getuige [mededader3] beschikt de rechtbank niet over de verbatim uitgewerkte verhoren.
Daarnaast is [mededader3] gehoord bij de rechter-commissaris, waar hij heeft verklaard dat hij bepaalde dingen heeft gezegd, omdat hij onder druk was gezet. Dit heeft hij ter zitting als getuige herhaald.
De verdediging heeft aangevoerd dat bij de politie op [mededader3] dermate druk is uitgeoefend dat hij niet meer in staat was in vrijheid te verklaren.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Hoewel op [mededader3] enige druk is uitgeoefend, blijkt ook uit de verbatim uitgewerkte verhoren dat [mededader3], ondanks de bij hem geconstateerde psychische problematiek, daar waar hij het niet met de verbalisanten eens was, hij dit aangaf en hij vervolgens de ruimte kreeg om deze punten te corrigeren. De rechtbank is daarom van oordeel dat geen sprake is van onder ongeoorloofde druk afgelegde verklaringen.
De rechtbank stelt met de verdediging vast dat [mededader3] tijdens zijn verhoren informatie uit het dossier is voorgehouden en dat is gesproken over de beperkingen waarin hij zich op dat moment bevond. Uit deze (verbatim uitgewerkte) verhoren is de rechtbank evenwel niet gebleken dat [mededader3] door het voorhouden van deze informatie, dan wel anderszins, dusdanig beïnvloed werd dat hij niet langer vrij voelde conform zijn waarheid te verklaren. Evenmin is gebleken dat [mededader3] slechts informatie van verbalisanten herhaalt, nu hij in zijn verhoren ook informatie uit eigen hand verstrekt.
De rechtbank is wel van oordeel dat er door de politie onzorgvuldig is gehandeld bij het opstellen van de processen-verbaal. De rechtbank heeft met de verdediging geconstateerd dat er verschillen zitten tussen de processen-verbaal van verhoor van [mededader3] en de verbatim uitgewerkte verhoren.
Zo wordt bij het 5e verhoor gesuggereerd dat [mededader3] een hele lange verklaring heeft afgelegd en dat hij daarbij onder andere zou hebben verklaard: 'Met de sul bedoel ik [verdachte]'. Uit het verbatim uitgewerkte verhoor blijkt evenwel verbalisant [verbalisant3] aan het voorlezen is wat hij aan het opschrijven is en dat [mededader3] dit 'slechts' met een 'hmm' beantwoordt.
Daarnaast staat in het 3e verhoor op pagina 41 van de verbatim uitwerking:
Verbalisant: Daarom vroeg ik: zou jij het terecht vinden als [verdachte] voor dit feit net zo zwaar
gestraft zou worden als die andere twee van wie we de namen niet noemen. Zou jij dat terecht vinden?
[mededader3]: Nee.
Verbalisant: Dus het klopt dat hij op [alias] lijkt en jij kan je er ook wel in vinden dat hij de
sullige genoemd wordt.
[mededader3] lacht
Verbalisant: Ja, dat leest hij niet zo letterlijk denk ik hoor.
[mededader3]: Als hij het sulletje is, dan heeft hij niets gedaan.
In het proces-verbaal van verhoor van [mededader3] is dit samengevat als:
Verbalisant: Is [verdachte] degene die ook een klein aandeel heeft gehad in de beroving?
[mededader3]: Dat klopt. Ik heb [verdachte] die man niet zien slaan.
Verbalisant: Zou jij het terecht vinden als [verdachte] net zo zwaar gestraft wordt als die andere twee personen die de man wel zwaar mishandeld hebben?
[mededader3]: Nee.
Verbalisant: De aangever omschrijft de Marokkaan als een sul, is dat [verdachte]?
[mededader3]: Als [verdachte] de sul is, dan heeft hij niks gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel een proces-verbaal van verhoor geen letterlijke weergave van al hetgeen is verklaard hoeft te bevatten en met een zakelijke weergave kan worden volstaan, met de uitwerking van deze verhoren op deze manier, iets anders wordt gesuggereerd dan dat er daadwerkelijk is gezegd. De rechtbank acht dit kwalijk en is van oordeel dat sprake is van onzorgvuldig politiewerk. De verbalisant lijkt te werken onder grote tijdsdruk en lijkt gedreven door de wens om de verklaring van [mededader3] zo snel mogelijk op papier te krijgen. De verklaring zoals die uiteindelijk op papier is gekomen, sluit niet steeds meer in voldoende mate aan bij wat [mededader3] woordelijk heeft verklaard, maar is een soort samenvatting geworden van hetgeen [mededader3] in voorgaande verhoren heeft verklaard. Daarbij heeft de verbalisant ervoor gekozen om voor een aanzienlijk deel zijn eigen woorden te gebruiken, in plaats van die van [mededader3], waardoor de inhoud van die verklaring in het proces-verbaal te veel afwijkt van hetgeen daadwerkelijk is gezegd.
In dit specifieke geval is de rechtbank echter niet gebleken dat de politie hiermee doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte inbreuk heeft gemaakt op zijn rechten. Veeleer acht de rechtbank aannemelijk dat deze onzorgvuldige werkwijze zijn oorsprong vond in de bij de betreffende verbalisant ervaren tijdsdruk.
Voor zover een beroep gedaan is op artikel 29, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, merkt de rechtbank op dat deze bepaling ziet op de verhoren van verdachte. Nu [mededader3] in deze zaak als getuige is gehoord, is deze bepaling niet van toepassing in de zaak van verdachte.
I.II. De fotoconfrontatie(s)
In deze zaak heeft bij aangever [slachtoffer] een fotoconfrontatie plaatsgevonden. Na de fotoconfrontatie heeft hij aangegeven niemand met zekerheid aan te durven wijzen. Nadat aangever [slachtoffer] de fotoconfrontatieruimte had verlaten, is hij teruggekomen en heeft hij gevraagd of hij de foto's nog eens kon zien. Dit verzoek is toen afgewezen. Terwijl een verbalisant aangever [slachtoffer] naar huis bracht, gaf aangever [slachtoffer] aan dat de fotoconfrontatie hem tegen was gevallen, dat hij de vier verdachten wel had herkend, maar dat de foto's voor hem te snel gingen. Dit heeft aangever [slachtoffer] herhaald in een telefoongesprek met de tactische coördinator van het onderzoek, waarbij hij tevens aangaf de verdachte bij een volgende fotoconfrontatie zeker te zullen herkennen.
Op verzoek van de officier van justitie heeft met aangever [slachtoffer] nogmaals een fotoconfrontatie plaatsgevonden. Hierbij werden aangever foto's in een map gedurende 10 tot 15 seconden handmatig getoond.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie (gelijk aan de verdediging) zich op het standpunt gesteld dat met deze tweede fotoconfrontatie de protocollen rondom dergelijke confrontaties zijn doorbroken en ook de rechtbank gaat daar vanuit. Dit kan echter niet leiden tot een niet-ontvankelijkheidverklaring van het openbaar ministerie.
Daartoe overweegt de rechtbank dat in casu in het dossier duidelijk is weergegeven dat er een tweede confrontatie heeft plaatsgevonden en waarom dit is gebeurd. Er is geen sprake van heimelijk politiewerk. Ook voor verdachten is duidelijk na te gaan wat er is gebeurd. Aangever heeft zelf het initiatief genomen tot de tweede confrontatie, omdat hij aangaf achteraf nadenkend toch mensen te hebben herkend. Daarbij is tevens de tussen het openbaar ministerie en de politie gevoerde discussie over het al dan niet afwijken van die protocollen en de eventuele gevolgen daarvan voor de bewijswaarde van die opnieuw te houden fotoconfrontatie geverbaliseerd.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank niet in dat het openbaar ministerie door het uitvoeren van een tweede fotoconfrontatie het recht van verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekortgedaan heeft gedaan.
De omstandigheid dat de geluidsopnames van de fotoconfrontaties bij getuigen [getuige1] en [getuige2] en van de tweede fotoconfrontatie bij aangever [slachtoffer] niet beschikbaar bleken te zijn, kan evenmin tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie leiden. Niet gebleken is dat het openbaar ministerie deze opnames doelbewust heeft achtergehouden of heeft gewist. De rechtbank ziet hiervoor mede bevestiging in het gegeven dat het openbaar ministerie de (eerder eveneens zoekgeraakte) geluidsopname van de eerste fotoconfrontatie alsnog heeft achterhaald en nog gedurende deze procedure aan de verdediging ter beschikking heeft gesteld.
I.III. Overige overwegingen en de conclusie
In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat verbalisant [verbalisant3] daadwerkelijk doelbewust tegenover de rechter-commissaris heeft gelogen. Het is mogelijk dat hij op bepaalde punten onjuist heeft verklaard. Dat wil echter niet zeggen dat hij heeft gelogen.
Gezien vorenstaande overwegingen, ook in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van ernstige inbreuken op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Derhalve bestaat geen aanleiding tot het niet-ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie.
II. betrouwbaarheid van de bewijsmiddelen
II.I. De verklaringen van [mededader3]
In het voorgaande (onder overweging I.I) heeft de rechtbank overwogen dat sprake was van slecht en onzorgvuldig politiewerk bij het verhoren van [mededader3] en de verbalisering daarvan.
De vraag is vervolgens of de verklaringen van [mededader3] door toepassing van deze verhoortechniek en het op een dergelijke wijze op papier zetten van de verklaringen, nog waarde hebben voor het bewijs.
De rechtbank is van oordeel dat in het algemeen niet gesteld kan worden dat het enkele feit dat de verklaringen van een verdachte of getuige op een dergelijke wijze op papier zijn gekomen, meebrengt dat de verklaringen in het geheel geen waarde meer zouden hebben voor het bewijs en daarvan zouden moeten worden uitgesloten. Die delen van de verklaringen die op correcte wijze zijn geverbaliseerd blijven bruikbaar, evenals de verbatim uitgewerkte verhoren. De rechtbank realiseert zich dat zij extra zorgvuldig te werk zal moeten gaan bij het maken van het onderscheid tussen wat betrouwbaar is en wat niet. Feitelijk is dat alleen mogelijk door de inhoud van de verklaring te toetsen op (on)volledigheid en (in)accuraatheid en daarnaast bevestiging te verlangen in een ander, buiten twijfel verheven, bewijsmiddel.
De rechtbank zal gebruik maken van de verbatim uitgewerkte verhoren van [mededader3], dan wel van de processen-verbaal van verhoor van [mededader3], maar slechts voor zover zij worden ondersteund door (een) ander(e) bewijsmiddel(en).
II.II. De fotoconfrontatie met aangever [slachtoffer]
Zoals reeds overwogen, hebben er in deze zaak bij aangever [slachtoffer] twee fotoconfrontaties plaatsgevonden op de hiervoor omschreven wijze.4
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie (gelijk aan de verdediging) zich op het standpunt gesteld dat met de tweede fotoconfrontatie de protocollen rondom dergelijke confrontaties zijn doorbroken en ook de rechtbank gaat daarvan uit.
De rechtbank zal gelet hierop extra kritisch moeten bezien in hoeverre de tweede fotoconfrontatie betrouwbaar is. De enkele omstandigheid dat de protocollen rondom de fotoconfrontaties niet zijn nagekomen, heeft, naar het oordeel van de rechtbank, niet tot gevolg dat de herkenningen door aangever [slachtoffer] in het geheel geen waarde meer hebben voor het bewijs. De rechtbank zal van de verklaringen van aangever [slachtoffer] afgelegd tijdens de fotoconfrontaties, in lijn met hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de verklaringen van [mededader3], slechts gebruik maken als zijnde ondersteunend bewijsmiddel.
III. Was verdachte erbij?
III.1 Signalementen
Verbalisanten hebben in een proces-verbaal van bevindingen beschreven dat op 13 augustus 2012, vijf dagen na de overval, [mededader1], [mededader2], [verdachte] en [mededader3] tezamen in zwarte Peugeot (kenteken [kenteken]) zijn staande gehouden en zijn gecontroleerd op openstaande boetes. Verbalisanten verklaarden voorts dat de samenstelling van de groep (mede in combinatie met de zwarte Peugeot) hen deed denken aan de samenstelling van een groep waartegen door aangever [slachtoffer] aangifte was gedaan, nadat bij één van de verd[alias]n een bankpas van [slachtoffer] was aangetroffen.5
Aangever [slachtoffer] had als omschrijving van de vier jongens die hem hadden overvallen gegeven:
1.
[signalement1]
[mededader3] heeft verklaard dat het door aangever opgegeven signalement onder 1 past bij zijn uiterlijk. Hij heeft voorts verklaard dat hij [omschrijving].6
[verdachte] heeft verklaard dat het signalement dat door aangever is gegeven (onder 2) gelijkenis heeft met hem. Hij heeft voorts verklaard dat hij [omschrijving].7
[mededader2] wordt in het HKS omschreven als: [omschrijving].8 Door [verdachte] wordt [mededader2] omschreven als: [omschrijving].9
[mededader1] heeft een [omschrijving].10
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de uiterlijke kenmerken van [mededader3], [verdachte], [mededader2] en [meded[mededader1], passen bij de door aangever opgegeven signalementen onder respectievelijk 1, 2, 3 en 4. De rechtbank overweegt in het bijzonder dat, zoals ook door verbalisanten is beschreven, de samenstelling van de groep (een man met negroïde uiterlijk, een op [alias] gelijkende persoon, een kleine blankere jongen en een langere Marokkaanse jongen, in combinatie met een zwarte Peugeot) daarbij opvalt.
III.2 Aangetroffen geld
Verbalisanten hebben voorts beschreven dat, toen bleek dat [mededader1] openstaande boetes had, [mededader2], [verdachte] en [mededader3] hun geld begonnen te tellen. Verbalisanten zagen op dat moment dat alle vier de jongens opvallend veel geld bij zich hadden. Verder viel het de verbalisanten op dat [mededader1] veel briefjes van vijftig bij zich had en dat dit vrij nieuw uitziende coupures betrof.11
III.3 Verklaring [mededader3]
Bij de fouillering van [mededader3] werd de Rabobankpas van aangever [slachtoffer] aangetroffen.12
[mededader3] heeft daarop een verklaring afgelegd en heeft verklaard dat hij bij de overval op aangever [slachtoffer] in de nacht van 7 op 8 augustus 2012 betrokken was.13 Hij verklaarde dat ze bij de overval op [slachtoffer] met z'n vieren waren14 en dat ze op de dag van de overval met dezelfde Peugeot waren, als op het moment dat ze werden aangehouden.15 Over wie er verder bij de overval betrokken waren, wilde hij niets zeggen.
III.4 fotoconfrontatie met aangever [slachtoffer]
Tijdens de tweede fotoconfrontatie heeft aangever [slachtoffer] (o.m.) verklaard de persoon op foto 18 te herkennen als dader. Over (o.m.) de persoon op foto 19 twijfelde aangever.
Foto 18 betrof een foto van verdachte [mededader2] en foto 19 betrof een foto van [mededader1].16
III.5 Verklaringen [getuige1] en [getuige2]
Getuige [getuige1] heeft verklaard dat er op 8 augustus 2012 om 01.00 uur bij he[straatnaam]es3] te Nijmegen een man aanbelde, die herhaaldelijk riep: 'laat me erin, alsjeblieft'. De man riep: 'Ik ben door vier personen beroofd, in elkaar geslagen en met een mes bedreigd.' Aangever heeft verklaard dat hij naar de huizen op de [straatnaam] is gegaan en daar aanbelde totdat iemand open deed.17 Getuige [getuige1] verklaarde verder dat zij de volgende dag 9 augustus 2012 rond 12.55 uur een zwart klein autootje in haar straat zag staan en dat zij een jongen op een hekje zag zitten. Zij zag vervolgens een andere jongen het bospaadje uitkomen en zag even later nog twee jongens die naar de jongen op het hekje liepen. De jongens stapten in een klein zwart of blauw autootje, wat volgens haar een Peugeot was.18
Getuige [getuige2] heeft verklaard dat zij aan de [straatnaam] woont en dat zij op 9 augustus 2012 rond 12.30 uur een jongen op een hekje zag zitten. Zij zag een donkere jongen, negroïde uiterlijk, op de parkeerstrook van de [straatnaam], tegenover hem staan. Vervolgens zag zij twee Marokkaanse jongens aan komen lopen vanaf de Scheidingsweg. Een van hen had [omschrijving] de vierde Marokkaanse jongen, had een [omschrijving]. Zij zag dat de jongens in een kleine zwarte Peugeot met kenteken [kenteken] stapten.19
De Peugeot waarin verdachten werden aangehouden en die, gelet op de verklaring van [mededader3], betrokken was bij de overval, had kenteken [kenteken].20
Tijdens de fotoconfrontatie wees getuige [getuige1] [verdachte] en [mededader1] aan als twee van de jongens die zij op 9 augustus 2012 had gezien.21
III.6 Peugeot
De Peugeot waarin de verdachten werden staande gehouden en die dus, volgens de verklaring van [mededader3], ook bij de overval betrokken was, staat op naam van [naam2], de moeder van [mededader2].22 Zij heeft verklaard dat haar zoon, [mededader2], de zomer van 2012 gebruik maakte van deze auto.23
III.7 Telefoon aangever [slachtoffer]
Verbalisanten hebben verder verklaard dat zij onderzoek hebben gedaan naar de gestolen iPhone van aangever [slachtoffer] met Imeinummer [imeinummer]24 en dat de heer [naam] hen wist te vertellen dat de iPhone met Imeinummer [imeinummer] op 8 augustus 2012 werd gekocht van [mededader1], met identiteitskaartnummer [nummer].25 [mededader1] heeft zich op het hoofdbureau van de politie te Nijmegen geïdentificeerd met een identiteitsbewijs met nummer: [nummer].26
III. 8 Conclusie
De rechtbank is op grond van het bovenstaande, en mede in ogenschouw nemende de samenstelling van de groep die zowel op 8 augustus 2012, als op 9 augustus 2012, als op de dag van de aanhouding (13 augustus 2012) qua uiterlijk op essentiële punten veel overeenkomsten vertoont met de door aangever opgegeven signalementen van de daders, van oordeel dat verdachte tezamen met [mededader1], [mededader2] en [mededader3] het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan.
De verklaring van verdachte dat hij op de avond van 7 augustus 2012 samen met [naam3] [naam3] was en dat [naam3] die nacht bij hem heeft overnacht, acht de rechtbank gelet op het bovenstaande ongeloofwaardig. Daarbij overweegt de rechtbank dat verdachte omtrent dit alibi tegenstrijdig heeft verklaard en dat het alibi in eerste instantie niet werd bevestigd door [naam3]. Immers, verdachte heeft in eerste instantie verklaard dat hij die avond gewoon thuis was aan het slapen.27 Dit heeft verdachte herhaald in een volgend verhoor, waarbij hij aangaf dat niemand dit kan bevestigen.28 Eerst nadat wordt doorgevraagd over zijn bezigheden de avond/nacht van 7 op 8 augustus 2012 heeft verdachte over [naam3] verklaard. [naam3] heeft in eerste instantie verklaard dat hij wel even bij verdachte is geweest die avond, maar dat hij daar niet heeft geslapen.29 De verklaring van [naam3] bij de rechter-commissaris acht de rechtbank niet geloofwaardig, omdat [naam3] de duur van zijn verblijf bij verdachte daarin uitbreidt en daarmee dus afwijkt van hetgeen hij eerder heeft verklaard.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij in de periode van 07 augustus 2012 tot en met 08 augustus 2012 te Nijmegen tezamen en in vereniging met anderen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd (tussen 22.00 uur en 01.09 uur) op de openbare weg (de Beukenlaan), met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee met inhoud (waaronder een geldbedrag van EURO 110,00 en een rijbewijs en een bankpas) en een mobiele telefoon (merk Apple, type iPhone, kleur zwart) en een geldbedrag van EURO 950,00 en een sleutelbos en tassen en een koffer (merk Samsonite, kleur zwart) en een computer (merk Apple, type Macbook Pro, kleur grijs) en sportschoenen en een sportbroek (merk Adidas, kleur grijs toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij -verdachte- en zijn mededader(s) -een mes, aan die [slachtoffer] heeft/hebben getoond en -(vervolgens) die [slachtoffer] (met kracht) heeft/hebben vastgepakt/vastgegrepen en op de grond heeft/hebben geduwd en - (vervolgens) met dat/een mes, op/over de rug van die [slachtoffer] heeft/hebben gewreven en -(vervolgens/daarbij) die [slachtoffer] de woorden heeft/hebben toegevoegd: "We hebben een mes" en "Als er niet genoeg geld is op je rekening heb je een probleem. We weten je te vinden" en "We willen geld zien" en "Ik snijd je duim eraf", en met dat/een mes, meermalen, in de blouse en in de (wijs)vinger van die [slachtoffer] heeft/hebben gesneden/geprikt en -die [slachtoffer] meermalen, (met kracht) tegen de rug en ribben en op/tegen het hoofd, heeft/hebben geschopt/getrapt..
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij repliek gesteld dat op grond van de bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2 tenlastegelegde. Zij vordert vrijspraak.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak gevorderd voor het onder dit feit tenlastegelegde.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen in het dossier van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs blijkt dat verdachte het in de tenlastelegging genoemde wapen voorhanden heeft gehad.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 13 augustus 2012 in de auto zat met medeverdachten [mededader1], [mededader2] en [mededader3]. Op een gegeven moment kreeg hij, zomaar uit het niets, een pistool in zijn handen. Hiervan schrok verdachte en hij gooide het wapen direct naar voren in de auto, aldus verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit deze verklaring niet worden afgeleid dat verdachte het wapen daadwerkelijk voorhanden heeft gehad. Uit deze verklaring, dan wel uit enig ander bewijsmiddel blijkt niet dat verdachte, voordat hem het wapen werd toegestopt, wist dat het wapen in de auto aanwezig was, dan wel dat hij daarover de beschikking had. Voorts blijkt niet van enige (machts)relatie tussen verdachte en het wapen. De enkele omstandigheid dat verdachte een wapen in zijn handen gedrukt kreeg, waarna hij dit direct weggooide, is onvoldoende om spreken van het voorhanden hebben van dat wapen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder dit feit tenlastegelegde.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
'diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen'
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder de feiten 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarbij dient een contactverbod met aangever [slachtoffer] als bijzondere voorwaarde te worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft voor vrijspraak gepleit en heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
* het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 11 maart 2013 en
* een reclasseringsadvies, opgesteld door [reclasseringsmedewerker], d.d. 7 november 2012, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld in vereniging.
De rechtbank is van oordeel dat dit een ernstig feit betreft en rekent verdachte dit zwaar aan. Verdachte en zijn mededaders hebben een man, die drugs van hen wilde kopen, geschopt, geslagen en gesneden met een mes en hem onder bedreiging van dit mes zijn pinpas en pincode af laten geven. Op het moment dat twee van de vier daders gingen pinnen met de afgegeven pinpas, bleven de twee anderen bij aangever. Nadat € 950,- gepind was, wilden de daders ook nog de sleutels van aangevers huis en kluis. Aangever gaf een vals adres op en op het moment dat twee van de daders op weg waren naar dit (valse) adres, wist aangever te vluchten.
Het hele voorval heeft lange tijd geduurd. Verdachte en zijn mededaders wilden steeds maar méér.
Aangever heeft tijdens het incident doodsangsten uitgestaan. Hij verklaarde bang te zijn geweest dat hij zou worden neergestoken en heeft, door het geweld dat op hem werd uitgeoefend, gekneusde ribben en een paar snijwonden opgelopen.
Daarnaast geldt dat door dergelijke delicten onrust en gevoelens van onveiligheid in de maatschappij ontstaan.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat voor de afdoening van de onderhavige zaken over het algemeen een gevangenisstraf van lange duur aangewezen is. De rechtbank zal in het voordeel van verdachte meewegen dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 57, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder feit 2 tenlastegelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. J.M. Klep (voorzitter), mr. P.C. Quak en mr. C.M.E. Lagarde, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. Y. Rikken en C. Aalders, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juni 2013.
1 Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de regiopolitie Gelderland-Zuid, Regionale Eenheid Vermogenscriminaliteit Overvallenteam, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL08002012101405, gesloten op 10 oktober 2012 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina's van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2 Proces-verbaal van aangifte, p. 41-45.
3 Proces-verbaal van bevindingen, p. 51-54.
4 Processen-verbaal van bevindingen, p. 121, 122, 129 t/m 132.
5 Proces-verbaal van bevindingen, p. 27.
6 Proces-verbaal verhoor [mededader3], p. 461.
7 Proces-verbaal verhoor [verdachte], p. 340.
8 Een schriftelijk bescheid, p. 513.
9 Proces-verbaal van verhoor [verdachte], p. 339.
10 Proces-verbaal van bevindingen, p. 366.
11 Proces-verbaal van bevindingen, p. 37a-38.
12 Proces-verbaal van bevindingen, p. 39.
13 Proces-verbaal van woordelijke uitwerking verhoor, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant2] d.d. 6 februari 2012, p. 23.
14 Proces-verbaal van woordelijke uitwerking verhoor, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant2] d.d. 6 februari 2012, p. 27.
15 Proces-verbaal van woordelijke uitwerking verhoor, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant2] d.d. 6 februari 2012, p. 27.
16 Proces-verbaal van bevindingen, p. 131 en 132.
17 Proces-verbaal van aangifte, p. 44.
18 Proces-verbaal van verhoor [getuige1], p. 83-84.
19 Proces-verbaal van verhoor [getuige2], p. 87-88.
20 Proces-verbaal van bevindingen, 10; proces-verbaal van bevindingen, p. 153.
21 Proces-verbaal van bevindingen, p. 137.
22 Proces-verbaal van bevindingen, p. 19; proces-verbaal van verhoor [naam2], p. 94.
23 Proces-verbaal van verhoor [naam2], p. 94.
24 Proces-verbaal van bevindingen, p. 13.
25 Proces-verbaal van bevindingen, p. 101.
26 Proces-verbaal van bevindingen, p. 101.
27 Proces-verbaal van verhoor [verdachte], p. 337.
28 Proces-verbaal van verhoor [verdachte], p. 339.
29 Proces-verbaal van bevindingen, p. 142.