ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1912

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
05/720110-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en veroordeling voor poging zware mishandeling met gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 juni 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 19 februari 2013 te Ede, waar de verdachte, na een ruzie via Facebook, met een mes de confrontatie zocht met het slachtoffer. Tijdens deze confrontatie heeft de verdachte het slachtoffer met het mes verwond, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging doodslag, maar achtte de poging tot zware mishandeling wel bewezen. De rechtbank overwoog dat de verdachte met een mes zwaaiende bewegingen maakte, wat de kans op zwaar lichamelijk letsel aanzienlijk vergrootte. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd het in beslag genomen mes verbeurd verklaard en werd de benadeelde partij gedeeltelijk in het gelijk gesteld voor de schadevergoeding. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was, ondanks zijn beroep op noodweer, omdat hij de confrontatie had uitgelokt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/720110-13
Datum zitting : 22 mei 2013
Datum uitspraak : 5 juni 2013
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland
tegen
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats],
thans gedetineerd in [PI].
Raadsman : mr. S.A.S Jansen, advocaat te Amersfoort.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 februari 2013 te Ede, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het gezicht en/of in de zij, in elk geval meermalen, althans eenmaal in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 19 februari 2013 te Ede, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of
puntig voorwerp in het gezicht en/of in de zij, in elk geval meermalen, althans eenmaal in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 22 mei 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. S.A.S. Jansen, advocaat te Amersfoort.
Als benadeelde partij heeft [slachtoffer] zich schriftelijk in het geding gevoegd. Hij is tevens ter terechtzitting verschenen, bijgestaan door mr. D.R. Corbeek, advocaat te Arnhem.
De officier van justitie, mr. M. van Veelen, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 19 februari 2013 is het slachtoffer [slachtoffer] (verder: [slachtoffer]) naar de woning van verdachte te Ede gegaan. Verdachte deed de deur van de woning open met een mes in zijn hand. Toen is het tot een confrontatie gekomen waardoor [slachtoffer] letsel heeft bekomen, veroorzaakt door steken met het mes. Het letsel bestond uit drie sneeën (huidonderbrekingen) in de linkerzij, circa tien centimeter boven de linker bekkenkam, en een snee (huidonderbreking) op de linkerslaap.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit. Verdachte heeft na een ruzie op Facebook, met een mes de confrontatie opgezocht met het slachtoffer. De berichten die verdachte daarvoor met een vriend heeft gewisseld, de wijze waarop verdachte heeft gestoken met het mes en de plaatsen waar hij het slachtoffer geraakt heeft met het mes - in het gezicht en in zijn zij waar de vitale organen zitten - duiden naar het oordeel van de officier van justitie op opzet op de dood van het slachtoffer.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer] met het mes wilde doden.
Beoordeling door de rechtbank
Vast staat dat [slachtoffer] door het steken met het mes gewond is geraakt. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag waarop verdachtes opzet was gericht.
Over de wijze waarop [slachtoffer] gewond is geraakt wordt het volgende verklaard.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij, nadat verdachte de voordeur van de woning had opengedaan, zag dat verdachte een mes in zijn rechterhand had, hij hield dit naast zijn lichaam met het lemmet naar beneden. Later kwam verdachte op hem, [slachtoffer] aflopen met het lemmet naar hem gericht. Hierop pakte [slachtoffer] verdachte vast bij zijn bovenarmen. Hij zag dat verdachte het mes richting het gezicht van [slachtoffer] bewoog en toen voelde [slachtoffer] dat hij geraakt werd ter hoogte van zijn linkerslaap. Hierop bewoog verdachte het mes richting de zij van [slachtoffer] en [slachtoffer] voelde dat het mes hem raakte aan de linkerkant van zijn lichaam, net onder zijn ribben. Het lemmet was ongeveer 30 centimeter en had een bolle punt.
De vriend van [slachtoffer], getuige [getuige1], heeft verklaard dat hij zag dat opeens een jongen, genaamd [verdachte], met een mes in zijn hand, de deur uit kwam lopen. [getuige1] zag dat hij meteen zwaaibewegingen maakte met het mes naar [slachtoffer]. Na ongeveer drie a vier keer zag hij dat die jongen [slachtoffer] raakte ter hoogte van zijn slaap en vervolgens zag hij dat de jongen bleef steken naar het onderlichaam van [slachtoffer].
De neef van verdachte, getuige [getuige2], heeft verklaard dat hij - voordat verdachte de deur opendeed - zag dat verdachte een mes uit de keukenlade pakte. Tijdens de confrontatie zag hij dat verdachte met het mes ging zwaaien, van links naar rechts. Tijdens het zwaaien, zag de getuige dat verdachte [slachtoffer] raakte, aan de linkerkant van het gezicht. Het was niet echt steken, meer zwaaien met het mes.
De broer van verdachte, getuige [getuige3], heeft verklaard dat hij zag dat verdachte zwaaiende bewegingen maakte naar [slachtoffer] dat hij weg moest gaan.
Het mes betrof een mes met een houten handvat en een ronde punt en was in totaal dertig centimeter.
De rechtbank is van oordeel dat uit deze verklaringen volgt dat verdachte zwaaiende bewegingen met het mes heeft gemaakt en niet gericht heeft gestoken in de richting van het hoofd en het lichaam van [slachtoffer]. De rechtbank is van oordeel dat de kans dat aangever door deze gedraging van verdachte dodelijk zou worden getroffen, niet aanmerkelijk is. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de poging doodslag nu zij niet bewezen acht dat verdachtes (voorwaardelijk) opzet was gericht op de dood van [slachtoffer].
De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wel bewezen.
Wanneer iemand met een mes zwaait terwijl de ander hem bij zijn armen heeft vastgepakt, is de kans aanmerkelijk dat hij daarmee die ander zodanig verwondt dat deze daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Verdachte heeft met het mes gezwaaid ter hoogte van de romp van aangever, een gebied waar zich veel vitale organen bevinden, en diens hoofd en heeft [slachtoffer] ook daadwerkelijk met het mes bij zijn slaap en in zijn zij geraakt.
Dat verdachte deze aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard, leidt de rechtbank af uit het handelen van verdachte. Hij heeft met een mes van dertig centimeter in zijn hand de confrontatie met [slachtoffer] heeft opgezocht en heeft met het mes gezwaaid terwijl [slachtoffer]s vlak voor hem stond.
Conclusie
De rechtbank spreekt verdachte vrij van hetgeen hem primair ten laste is gelegd en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 19 februari 2013 te Ede, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk voornoemde [slachtoffer] meermalen, met een mes, in het gezicht en in de zij, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Poging zware mishandeling
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging, omdat verdachte handelde uit noodweer. Verdachte voelde zich bedreigd toen [slachtoffer] de daad bij woord voegde en aan de deur van de woning van verdachte verscheen. Door het aanhoudend aanbellen door [slachtoffer], ontstond bij verdachte de vrees dat [slachtoffer] de deur zou intrappen. Verdachte heeft toen het mes gepakt omdat hij zichzelf en zijn familieleden wilde beschermen tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer]. Het letsel van [slachtoffer] is ook pas ontstaan nadat [slachtoffer] verdachte aanviel.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt dat verdachte de confrontatie uit de weg had moeten gaan door bijvoorbeeld de politie te bellen toen [slachtoffer] aanbelde. Tevens slaat de officier van justitie acht op de ‘whatsappberichten’ die verdachte naar een vriend van hem heeft gestuurd waarin hij berichtte dat hij [slachtoffer] zou opzoeken en dood zou maken. Het beroep op noodweer dient te worden verworpen.
Beoordeling
Verdachte had op Facebook een foto gezien van zijn ex-vriendin die [slachtoffer] een kus op zijn wang gaf. Verdachte heeft [slachtoffer] hierover via Facebook benaderd en heeft vervolgens op Facebook ruzie met [slachtoffer] gemaakt. Daarbij plaatste verdachte een opmerking over de ziekenhuisopname van de oma van [slachtoffer]. Dit was [slachtoffer] te gortig en hij postte het bericht dat hij binnen twee minuten bij verdachte zou zijn. Verdachte heeft toen geantwoord dat dit goed was.
Tijdens de ruzie met [slachtoffer] op Facebook, heeft verdachte via Whatsapp contact gehad met [naam] over de ruzie met [slachtoffer]. Daarin heeft verdachte aangegeven dat hij [slachtoffer] zou opzoeken en dood zou maken en ook dat [slachtoffer] naar zijn, verdachtes, huis onderweg was.
Toen er even later werd aangebeld, heeft verdachte een mes gepakt en de deur geopend. Volgens verdachte werd hij daarop meteen naar binnen geduwd en vastgepakt door [slachtoffer].
De rechtbank stelt voorop dat gedragingen van de verdachte voorafgaande aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer onder omstandigheden in de weg kunnen staan aan het slagen van een beroep op noodweer door de verdachte. Dat is bijvoorbeeld het geval indien de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij aldus uit was op een confrontatie.
De rechtbank is van oordeel dat dit in deze zaak het geval was. Verdachte heeft eerst een ruzie gemaakt met [slachtoffer] en heeft hem geprovoceerd met vervelende opmerkingen. Toen [slachtoffer] daarop meldde dat hij naar de woning van verdachte zou komen, heeft verdachte gezegd dat dit goed was. In plaats van weg te gaan, heeft verdachte, toen [slachtoffer] aanbelde, een mes gepakt en de deur geopend. De rechtbank leidt hier uit af dat verdachte uit was op een confrontatie, immers verdachte heeft willens en wetens een situatie in het leven geroepen waarin een tegenreactie van het latere slachtoffer te verwachten was. Hij is [slachtoffer] toen zelfs met een mes tegemoet getreden. Dit betekent dat, ook al zou [slachtoffer] verdachte hebben geduwd nadat verdachte de deur had geopend, een beroep op noodweer niet kan slagen.
Ook van overige feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten is niet gebleken. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte voor poging doodslag zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De officier van justitie is tot deze eis gekomen vanwege de ernst van het feit. Het handelen van verdachte had het slachtoffer kunnen doden. Ondanks het blanco strafblad van verdachte, acht de officier van justitie een zware straf op zijn plaats. Daarin ziet de officier van justitie wel aanleiding om een voorwaardelijk deel te eisen als een stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden weer de fout in te gaan.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat het onder verdachte in beslag genomen mes wordt onttrokken aan het verkeer en dat de onder verdachte in beslag genomen kleding zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen. De verdediging kan zich vinden in de voorgestelde afwikkeling van het beslag.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
•?het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, d.d. 23 april 2013; en
•?een rapport van trajectconsult, opgesteld door [forensisch psycholoog], forensisch psychiater NIFP, d.d. 7 maart 2013;
•?een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, ten behoeve van voorgeleiding rechter-commissaris (in het kader van de vroeghulp), d.d. 22 maart 2013.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Getriggerd door een foto op Facebook, heeft verdachte het slachtoffer benaderd en ruzie met hem gemaakt. Toen het tot een lijfelijke confrontatie kwam heeft verdachte zich bewapend met een groot keukenmes. Hiermee heeft hij zwaaiende bewegingen gemaakt, waardoor het slachtoffer gewond is geraakt. Dat verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht en niet heeft geschroomd daarbij met een groot mes te zwaaien, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Zowel verdachte als het slachtoffer mogen van geluk spreken dat het letsel beperkt is gebleven tot relatief lichte verwondingen aan hoofd en romp.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft aan een ernstig feit en dat alleen een gevangenisstraf een passende reactie is. Nu de rechtbank een minder zwaar feit bewezen acht dan de officier van justitie, zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen van kortere duur dan geëist is. In verdachtes persoonlijke omstandigheden, met name in zijn blanco strafblad, ziet de rechtbank aanleiding om een deel van die straf voorwaardelijk op te leggen. Dit voorwaardelijk deel dient als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Gelet op de duur van de op te leggen straf, dient het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis te worden afgewezen.
Het in beslag genomen en nog niet terug gegeven mes is een voorwerp met behulp waarvan het feit is begaan. De rechtbank zal dit verbeurd verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven kleding, te weten sokken, schoenen, shirt, trui en broek, toebehoren aan de verdachte en aan verdachte zullen moeten worden teruggegeven.
6a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezen verklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van
€ 1.741,26.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij tot betaling van het bedrag van € 1.741,26 toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 27 dagen hechtenis.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen. Primair gelet op het gevoerde noodweerverweer dat zou moeten leiden tot een ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair omdat uit de vordering blijkt dat de benadeelde partij vaker slachtoffer is geweest van een steekpartij en nu niet valt uit te sluiten dat de schade is ontstaan uit pre-existentiële klachten.
Tevens dient rekening ermee gehouden te worden dat de benadeelde partij op verschillende momenten weg had kunnen lopen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal de civiele vordering betreffende de materiële schade geheel toewijzen tot een bedrag van € 241,26. Deze schade is voldoende onderbouwd en rechtstreeks te herleiden tot het bewezen verklaarde feit en dus aan verdachte toe te rekenen.
Aan de benadeelde partij is door het bewezen verklaarde strafbare feit tevens rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid wordt deze schade begroot op een bedrag van € 500,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering ter zake van vergoeding van immateriële schade omdat wat betreft dit deel van de vordering onvoldoende duidelijk is of er ook sprake is van enige eigen schuld van de benadeelde partij en in hoeverre trauma’s uit het verleden een rol spelen in de geleden schade. Een nadere beoordeling van deze schadeposten zou een onevenredige belasting van het strafgeding meebrengen, zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 33, 33a, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte het overige tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 5 (vijf) maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst af het verzoek tot opheffing voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang.
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven mes.
Beveelt de teruggave van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven sokken, schoenen, shrit, trui en broek aan de veroordeelde.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer], te betalen € 741,26 (zevenhonderdeenenveertig euro en zesentwintig cent).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding ter zake van het bewezen verklaarde feit
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen € 741,26 (zevenhonderdeenenveertig euro en zesentwintig cent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 14 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. H.G. Eskes (voorzitter), mr. H.P.M. Kester-Bik en mr. J.J.H. van Laethem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.P.H. Brinkman, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 juni 2013.