RECHTBANK GELDERLAND
Team Bestuursrecht
Zittingsplaats Zutphen
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 14 mei 2013.
[opposante]
te [woonplaats],
opposante,
(gemachtigde: mr. H. van Drunen).
Bij uitspraak van 15 oktober 2012, verzonden op 17 oktober 2012, reg.nr. 12/309 WOB, heeft de rechtbank het beroep van opposante met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen die uitspraak heeft opposante bij brief van 16 november 2012, door de rechtbank ontvangen op 20 november 2012, verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 25 april 2013, waar de gemachtigde van opposante is verschenen.
1. In de uitspraak van 15 oktober 2012 heeft de rechtbank toepassing gegeven aan artikel 8:54 van de Awb en zonder zitting op het beroep beslist. De rechtbank kan daartoe overgaan als voortzetting van het onderzoek niet nodig is vanwege de kennelijkheid van de beslissing die op het beroep moet volgen. Het begrip ‘kennelijk’ betekent dat over de uitkomst van de procedure in redelijkheid geen twijfel mogelijk is.
In verzet staat thans uitsluitend de vraag ter beoordeling of de rechtbank het beroep terecht met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2. In de uitspraak van 15 oktober 2012 is het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat – kort gezegd – het college van bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam (hierna: het college) een verzoek van opposante op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om haar informatie te verstrekken over dierproeven, heeft doorgezonden naar het orgaan dat bevoegd is daarover te beslissen, te weten de raad van bestuur van het Erasmus Medisch Centrum Rotterdam (hierna: de raad) en dat het college daarom niet in gebreke is geweest tijdig een besluit te nemen op dat verzoek.
3. Opposante heeft in verzet aangevoerd dat – samengevat – het college op de juiste wijze door haar in gebreke is gesteld omdat niet tijdig op haar verzoek was gereageerd. Van doorzending van haar verzoek is volgens haar ten onrechte geen mededeling gedaan aan opposante. Derhalve dient het college nog steeds een besluit te nemen op het verzoek van opposante en is het college een dwangsom verschuldigd wegens niet tijdig beslissen op het verzoek, aldus opposante.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep van opposante terecht met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Opposante heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat het college bevoegd is om te beslissen op het verzoek van opposante en de rechtbank ziet ook geen enkele aanknopingspunt daarvoor. De rechtbank wijst er daarbij op dat in de brief van 15 november 2011 expliciet staat vermeld: "Het Erasmus MC is vergunninghouder dierproeven en als zodanig i.c. het aangewezen bestuursorgaan om het verzoek van uw cliënt in behandeling te nemen." Inmiddels heeft de raad ook een besluit genomen op het verzoek, zo is de rechtbank gebleken.
Dat betekent dat het college het verzoek terecht heeft doorgezonden aan de raad, dit met toepassing van artikel 2:3, eerste lid, van de Awb, dat bepaalt dat het bestuursorgaan geschriften tot behandeling waarvan kennelijk een ander bestuursorgaan bevoegd is, doorzendt naar dat orgaan. Daarmee is tevens toepassing gegeven aan artikel 4 van de Wob.
Het is overigens juist dat opposante niet geïnformeerd is door het college over de doorzending van haar verzoek aan de raad. Nu de raad opposante bij zijn brief van 15 november 2011 heeft geïnformeerd over de doorzending, doet dit gebrek niet af aan de uitspraak waarvan verzet.
Nu het college kennelijk niet bevoegd is te beslissen op het verzoek van opposante, is het college niet in gebreke tijdig een besluit te nemen als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, onder a, van de Awb en is hij geen dwangsommen aan opposante verschuldigd. De betogen van opposante falen.
5. Het verzet is derhalve ongegrond. De uitspraak waartegen verzet is gedaan blijft daarom in stand. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
- verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda, rechter, in tegenwoordigheid van D.M.J.J. van Gelder-van den Broek, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2013.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op: 14 mei 2013.