Parketnummer : 05/800372-13
Datum zitting : 17 mei 2013
Datum uitspraak : 31 mei 2013
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
thans gedetineerd in [PI]
raadsman : mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 04 februari 2013 te Nijkerk in de gemeente Nijkerk
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] (zijnde zijn verdachtes levensgezel) van het leven te beroven, opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, -te weten verdachte heeft een (kinder) honkbalknuppel, althans een soortgelijk voorwerp uit een kast (van hun/zijn woning)gepakt en/of heeft die [slachtoffer] (in die woning) opgewacht-, althans opzettelijk die [slachtoffer] met die/dat honkbalknuppel/voorwerp verschillende malen, althans één maal op het hoofd, haar armen/polsen, heup/en en/of haar lichaam heeft geslagen en/of één of meermalen met kracht bij haar keel heeft gepakt en/of haar keel heeft dichtgedrukt en/of dichtgedrukt heeft gehouden en/of een zich om de hals/keel van die [slachtoffer] zich bevindende ketting met kracht heeft aangetrokken en/of aangetrokken heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 04 februari 2013 te Nijkerk in de gemeente Nijkerk, opzettelijk en/of met voorbedachten rade [slachtoffer] (zijnde zijn verdachtes levensgezel) zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, hierin bestaande dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit,opzettelijk een (kinder)honkbalknuppel, althans een
soortgelijk voorwerp uit een kast (van hun/zijn woning)heeft gepakt en/of die [slachtoffer] (in die woning)heeft opgewacht- en/of opzettelijk die [slachtoffer] met die/dat honkbalknuppel/voorwerp verschillende malen, althans één maal op het hoofd, haar armen/polsen, heup/en en/of haar lichaam heeft geslagen en/of één of meermalen met kracht bij haar keel heeft gepakt en/of haar keel heeft dichtgedrukt en/of dichtgedrukt heeft gehouden en/of een zich om de hals/keel
van die [slachtoffer] zich bevindende ketting met kracht heeft aangetrokken en/of aangetrokken heeft gehouden, waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten botbreuken aan haar
linkerhand, linker(onder)arm, linker pols, rechter(onder)arm en/of linker heup heeft opgelopen;
hij op of omstreeks 04 februari 2013 te Nijkerk in de gemeente Nijkerk opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en), te weten die [slachtoffer], te dwingen iets te doen of niet te doen, immers heeft verdachte toen aldaar die [slachtoffer] gedurende een tijdsverloop van anderhalf a 2 uren, althans gedurende enige tijd, in zijn/hun aan de [adres] aldaar gelegen woning, vastgehouden en/of heeft hij haar belet en/of belemmerd die woning te verlaten en/of heeft hij die [slachtoffer] door het dreigen met een (kinder)honkbalknuppel, althans een soortgelijk voorwerp en/of het slaan met die honkbalknuppel en/of het dichtdrukken en/of dichtgedrukt houden van haar keel gedwongen iets te vertellen en/of op te schrijven over een relatie met een ander/e man ([naam]), door die [slachtoffer] de woorden: "Nu wil ik het weten van je relatie met [naam]", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, toe te voegen.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 17 mei 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd: mevrouw [slachtoffer]. Namens deze is als gemachtigde ter zitting verschenen de advocaat van de benadeelde partij: mr. A.C. Zonneveld.
Voorts is verschenen mevrouw [naam2], voor het uitoefenen van het spreekrecht namens [slachtoffer].
De officier van justitie, mr. C.Y. Huang, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen door verdachte en aangeefster afgelegd bij de politie, als ‘fruit of the poisonous tree’ dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Immers, door fouten gemaakt door een verbalisant van politie, zijn deze verhoren, in strijd met de ‘Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten’, niet auditief geregistreerd. Om die reden is de raadsman van mening dat de desbetreffende verklaringen van verdachte en van aangeefster onrechtmatig zijn verkregen en dat er aldus sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie betreurt het dat gemaakte opnames van de desbetreffende verhoren verloren zijn gegaan, maar is van oordeel dat hieruit hooguit een zeer gering nadeel in de zin van artikel 359a lid 2 Wetboek van Strafvordering (Sv.) is ontstaan.
Zij stelt zich daarom op het standpunt dat – indien de rechtbank al tot het oordeel komt dat sprake is van enig vormverzuim – kan worden volstaan met de enkele constatering daarvan.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank oordeelt dienaangaande als volgt. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het niet auditief registreren van de door verdachte en aangeefster bij de politie afgelegde verklaringen, in strijd is met de vorengenoemde aanwijzing en derhalve een onherstelbaar vormverzuim oplevert. Nu echter door dit verzuim geen belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel is geschonden en verdachte hierdoor slechts in zeer geringe mate in zijn belangen wordt geschaad, zal de rechtbank volstaan met de enkele vaststelling dat er sprake is van een vormverzuim en hieraan geen rechtsgevolgen verbinden.
Hierbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat verdachte de door hem bij de politie afgelegde verklaring feitelijk heeft herhaald ter terechtzitting van 17 mei 2013. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 6 februari 2013, dat hij niet alleen de mogelijkheid tot het aanbrengen van wijzigingen in zijn verklaring heeft gekregen, maar deze mogelijkheid ook heeft benut waarna verdachte zijn - gewijzigde - verklaring heeft ondertekend. Bovendien heeft de verdediging een van de bij de verhoren betrokken verbalisanten ter zitting vragen kunnen stellen over hetgeen al dan niet door verdachte en aangeefster is gezegd in hun verhoren.
De rechtbank ziet dan ook geen redenen de genoemde politieverhoren uit te sluiten van het bewijs.
3. De beslissing inzake het bewijs
Betrouwbaarheid van de medische verklaring opgemaakt door mr. drs. [forensisch arts]
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat de conclusies, verwoord in de door de deskundige, forensisch arts mr. drs. [forensisch arts], opgemaakte medische verklaring, onbruikbaar zijn voor de bewijsvoering wegens tegenstrijdigheid met de eerdere bevindingen van de Spoedeisende Hulp, de door [forensisch arts] zelf beschreven letsels en de foto’s in het dossier. Immers, [forensisch arts] concludeert in zijn rapportage dat er sprake is geweest van potentieel levensbedreigende letsels aan hoofd en hals en dat er sprake is geweest van de mogelijkheid van levensbedreigend zuurstofgebrek. Hij baseert zich in zijn rapport onder meer op het verslag van de Spoedeisende Hulp. Uit dat verslag blijkt echter, dat er bij opname van het slachtoffer in het ziekenhuis juist geen sprake was van potentieel levensgevaar. Voorts bieden de in het dossier aanwezige foto’s en de door [forensisch arts] zelf beschreven letsels evenmin enige onderbouwing voor de aanwezigheid van potentieel levensbedreigende letsel aan de hals van [slachtoffer]. Daarom is de verdediging van mening dat deze conclusie van [forensisch arts] onbegrijpelijk is en derhalve dient te worden uitgesloten van het bewijs.
Subsidiair heeft de raadsman een voorwaardelijk verzoek gedaan tot benoeming van een andere forensisch arts, teneinde deze opnieuw te laten beoordelen of de verwondingen op het hoofd en het letsel aan de hals van het slachtoffer potentieel dodelijk zijn geweest.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de medische letselverklaring van deskundige [forensisch arts] niet onbegrijpelijk is. Zij wijst er op dat de medische gegevens, zoals opgesteld door de afdeling Spoedeisende Hulp, niet meer is dan een vastlegging van de eerst waargenomen letsels. De medische verklaring van de deskundige vormt daarentegen een medische analyse.
De officier van justitie is dan ook van oordeel dat deze deskundigenverklaring wel kan worden gebezigd tot het bewijs.
Beoordeling door de rechtbank
Voorop gesteld dient te worden dat een medische rapportage van de afdeling Spoedeisende Hulp in het algemeen een min of meer oppervlakkige waarneming weergeeft van de gezondheidstoestand van een op die afdeling onderzocht persoon. Een dergelijke rapportage kan naar het oordeel van de rechtbank, vanwege de aard van deze afdeling en de omstandigheden waaronder gewerkt wordt, dan ook geen weergave zijn van een uitgekristalliseerd medisch onderzoek. Deze rapportage valt dan ook niet aan te merken als een deskundigenverslag. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door [forensisch arts] opgestelde letselverklaringen dat wel. Aan deze rapportages ligt grondig onderzoek ten grondslag en deze analyses zijn derhalve uitgebreider van aard dan die van de afdeling Spoedeisende Hulp. Naast zijn bevindingen, bevatten deze rapportages tevens de interpretaties en conclusies van deskundige [forensisch arts].
In tegenstelling tot de verdediging, is de rechtbank bovendien van oordeel dat er geen sprake is van tegenstrijdigheden tussen de door de Spoedeisende Hulp gedane (oppervlakkige) waarnemingen en de later door [forensisch arts] gedane constateringen. Zo kwam het door [forensisch arts] geconstateerde letsel aan de linker heup van het slachtoffer reeds in de rapportage van de afdeling Spoedeisende Hulp naar voren. Slechts omdat het slachtoffer aangaf goed op het linkerbeen te kunnen staan en geen drukpijn te voelen, is tijdens de opname door deze afdeling geconcludeerd dat er geen sprake zou zijn van een heupbreuk (zoals is verwoord in de aanvullende letselverklaring van 20 april 2013). Ook de overige door [forensisch arts] in zijn rapportage genoemde, bij het slachtoffer aanwezige letsels werden reeds op de afdeling Spoedeisende Hulp geconstateerd.
Ten aanzien van het halsletsel constateert de rechtbank dat de deskundige nadrukkelijk heeft aangegeven dat hij bij zijn conclusies mede heeft gelet op de door aangeefster beschreven gang van zaken. De rechtbank begrijpt dit aldus, dat de deskundige het ontbreken van duidelijk zichtbare verwondingen aan de oorzijde van de hals verklaart vanuit de verklaring van aangeefster dat zij haar vingers heeft geplaatst tussen de door verdachte aangesnoerde halsketting en haar hals. In het kader van de beoordeling van de betrouwbaarheid van het deskundigenverslag acht de rechtbank deze conclusies van de deskundige niet onbegrijpelijk.
De rechtbank heeft dan ook geen redenen om aan de deskundigheid van [forensisch arts] te twijfelen en is van oordeel dat de door hem opgemaakte rapportages betrouwbaar zijn. De rechtbank zal derhalve het verweer van de verdediging verwerpen en deze rapportages bezigen tot het bewijs.
Op grond van het hiervoor gerelateerde zal de rechtbank tevens het subsidiaire verzoek van de verdediging tot benoeming van een andere deskundige afwijzen.
Ten aanzien van de feitelijke toedracht
Relaas aangeefster
[slachtoffer] heeft in haar aangifte verklaard dat zij op de bewuste ochtend de voordeur binnenliep, en dat verdachte uit het niets haar met volle kracht met een honkbalknuppel op haar hoofd sloeg. Toen zij naar buiten wilde rennen, heeft verdachte haar weer terug naar binnen getrokken en de deur op slot gedraaid. Verdachte heeft haar aan haar jas naar de keuken getrokken. Ze moest gaan zitten en verdachte greep haar bij haar halsketting en draaide deze om. Om te voorkomen dat ze gewurgd zou worden probeerde ze haar vingers tussen haar hals en de ketting te doen. Verdachte stelde haar allerlei vragen. Maar welk antwoord ze ook gaf, het was niet goed. Ze moest dan weer zitten, dan weer staan en moest opschrijven dat ze verdachte had belazerd. Als dat niet lukte, pakte verdachte weer de honkbalknuppel, die op de tafel lag, en ging haar weer meppen. [slachtoffer] heeft de klappen meermalen met haar armen afgeweerd. Ook heeft verdachte haar, met de knuppel in beide handen, op haar benen geslagen. Doordat zij wegdraaide, kwam de knuppel op haar linker bovenbeen terecht. Deze klap veroorzaakte verschrikkelijke pijn. Op een geven moment drukte verdachte haar tegen de muur en kneep haar keel dicht. [slachtoffer] dacht dat ze dood ging, want ze kreeg geen lucht. Doordat zij haar vingers achter die van verdachte kon zetten, kreeg zij weer lucht. Toen [slachtoffer] (opnieuw) zei dat zij naar het ziekenhuis moest, sloeg verdachtes houding om. Hij veegde met een doekje het bloed van [slachtoffer] haar gezicht. Daarna is [slachtoffer] het huis uit gevlucht. Alles bij elkaar heeft het ongeveer een uur en een kwartier geduurd.
Relaas verdachte
Verdachte heeft - onder meer ter terechtzitting - als volgt verklaard. In de periode voor de 4e februari van 2013 had verdachte gehoord dat [slachtoffer] een relatie had met een andere man. Verdachte heeft haar bijna dagelijks gevraagd of dit klopte, maar dit werd steeds door haar ontkend. Verdachte is op onderzoek uitgegaan en heeft ontdekt dat [slachtoffer] weldegelijk een andere relatie had. Verdachte kon dit niet accepteren, hij ging er aan onderdoor, hij overwoog zelfmoord en was depressief. Verdachte heeft, door [slachtoffer] te bespieden met een verrekijker, berichten op haar i-Phone gelezen. Het betroffen seksueel getinte berichten tussen haar en deze man. Verdachte voelde zich verschrikkelijk gekwetst. Op de avond van de 3e februari 2013 was [slachtoffer] weer met deze man geweest en had daarover weer gelogen tegen verdachte. De volgende ochtend, op 4 februari 2013, wilde verdachte eindelijk uit de mond van [slachtoffer] zelf horen dat zij een relatie had met deze man. Verdachte heeft rond 10.30 uur de honkbalknuppel gepakt en haar hiermee drie maal op haar hoofd geslagen en gezegd: “Nu wil ik het weten van je relatie met [naam]". Verdachte heeft [slachtoffer] aan de voorzijde, net onder haar hals/keel bij haar jas gepakt en meegenomen naar (uiteindelijk) de keuken. Nadat [slachtoffer] in eerste instantie weer ontkende dat er een relatie was en verdachte haar , met de honkbalknuppel naast hem op de tafel, had gezegd het dan maar op papier te zetten, vertelde zij uiteindelijk het hele verhaal. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ongeveer een half uur met [slachtoffer] aan de keukentafel gezeten. [slachtoffer] vertelde hem onder meer dat de relatie met die man reeds in november van 2012 was begonnen. Daardoor was verdachte geschokt. Voorts vertelde zij dat zij de avond ervoor vanuit de auto van deze man om half zeven verdachte had gebeld om te zeggen dat zij later thuis zou komen en toen tot tien uur met hem in de auto seks had gehad. Dat was voor verdachte de “trigger” waardoor hij ‘flipte’ en een zwarte waas voor zijn ogen kreeg. Verdachte heeft verklaard niet meer te weten hoe vaak en waar hij [slachtoffer] vervolgens heeft geslagen. Het enige dat hij zich kan herinneren was dat hij haar op haar hand geslagen had. Ter terechtzitting heeft verdachte nog verklaard dat hij zich kan herinneren dat hij [slachtoffer] met de honkbalknuppel driemaal tegen het hoofd heeft geslagen: eenmaal in de hal, eenmaal in de woonkamer en eenmaal in de keuken. Hij heeft bij de politie verklaard dat hij helemaal mataklap was. Verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat de waas zo’n vijftien minuten heeft geduurd. Deze eindigde ongeveer om kwart over elf toen hij met [slachtoffer] bij de spoelbak in de keuken stond. Rond kwart voor twaalf was [slachtoffer] uit het huis verdwenen.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het navolgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 4 februari 2013 te Nijkerk, heeft verdachte zijn levensgezel [slachtoffer], met een honkbalknuppel meermalen op het hoofd geslagen. [slachtoffer] heeft ten gevolge daarvan verschillende hoofdwonden opgelopen. Verder heeft zij meerdere breuken aan de linkerarm en een breuk aan de rechterarm, diverse bloeduitstortingen aan armen en benen, een gebroken heup, diverse huidverkleuringen op het voorhoofd, op de linker wang, aan de linker- en de rechter kaakhoek en achter de linker oorschelp en diverse huidverkleuringen aan de linker- en rechterzijde van de hals en diverse streepvormige, oppervlakkige huidonderbrekingen aan de zij- en achterkant van de hals opgelopen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot moord op zijn levensgezel [slachtoffer]. De officier van justitie is van mening dat verdachte, die doelbewust en koelbloedig te werk is gegaan, zijn daad heeft voorbereid en, gezien de aard en de ernst van de door hem jegens haar uitgeoefende geweldshandelingen, opzet heeft gehad op haar dood.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de primair ten laste gelegde poging moord c.q poging doodslag. Allereerst kan verdachte geen voorbedachte raad verweten worden, nu hij zijn levensgezel niet heeft opgewacht, maar slechts in een opwelling heeft gehandeld. Voorts heeft hij betoogd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van zijn levensgezel. Niet alleen heeft verdachte nooit de bedoeling gehad haar te doden, het slaan met de knuppel op het hoofd en het vasthouden bij de hals, hebben ook geen reële kans op overlijden opgeleverd. Immers, verdachte heeft niet hard geslagen en er is geen sprake geweest van verwurging. De handelingen zoals door verdachte verricht, zijn derhalve uit hun aard niet geschikt geweest om de dood van [slachtoffer] teweeg te brengen. Het subsidiair ten laste gelegde toebrengen van zwaar lichamelijk lestel kan naar de mening van de verdediging wel wettig en overtuigend bewezen worden, met dien verstande dat ook ten aanzien daarvan geen sprake is geweest van kalm beraad of rustig overleg bij verdachte.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van de voorbedachte raad
Weliswaar kent het incident een langere aanloop waarin verdachte (in toenemende mate) gevoelens van gekrenktheid en woede heeft ontwikkeld, [slachtoffer] heeft gecontroleerd en bespied en afscheidsbrieven in ‘kladvorm’ heeft geschreven, maar uit het dossier en het verhandelde ter zitting komt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende overtuigend bewijsmateriaal naar voren voor de stelling van de officier van justitie, dat het incident zoals dat uiteindelijk heeft plaatsgevonden, door verdachte van tevoren zou zijn gepland. Het feit dat verdachte pas later op de bewuste ochtend, nadat hij het gebruikelijke ochtendritueel heeft laten passeren, de confrontatie met zijn levensgezel heeft opgezocht, doet daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet af. Evenmin acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte - doelbewust - [slachtoffer] met de honkbalknuppel in de hal heeft opgewacht. De rechtbank is dan ook met de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zijn handelingen heeft verricht na kalm beraad en rustig overleg en zal verdachte dan ook vrijspreken van poging tot moord.
Het voorwaardelijk opzet
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen sprake is geweest van voorwaardelijk opzet, gericht op het overlijden van [slachtoffer], aangezien verdachte geen potentieel levensgevaarlijke handelingen heeft verricht. Immers, het slaan met de knuppel was niet hard en niet in de buurt van de slaap en bovendien is er geen sprake geweest van verwurging.
Ten aanzien van het hoofdletsel
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Niet ter discussie staat dat verdachte met een honkbalknuppel meermalen (drie maal) op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. In tegenstelling tot de raadsman leidt de rechtbank, uit de door de klappen ontstane verwondingen in combinatie met de verklaring van verdachte zelf , af dat dit wel met kracht is geschied. Naar algemene ervaringsregels geldt dat, indien een persoon met kracht meermalen met een honkbalknuppel op of tegen het hoofd wordt geslagen, de kans aanmerkelijk is te achten dat die gedraging de dood ten gevolge heeft. In het hoofd bevinden zich immers zeer kwetsbare en vitale organen. Waar verdachte met kracht en in emotionele toestand heeft geslagen, is bovendien niet aannemelijk dat hij die slagen zodanig onder controle had dat zij niet potentieel dodelijk waren, nog daargelaten dat het slachtoffer bewegingen had kunnen maken (bijvoorbeeld ter afwering) die ertoe hadden kunnen leiden dat die klappen op de meer kwetsbare plekken van het hoofd (zoals de slaap) waren beland.
Ten aanzien van de hals-/nekletsels
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte haar bij haar halsketting heeft gegrepen en deze heeft rondgedraaid, zodat deze zich aansnoerde. Ze moest haar handen ertussen houden om te voorkomen dat verdachte haar kon wurgen. Tevens heeft zij verklaard dat verdachte in de keuken systematisch haar keel heeft dichtgeknepen. Verdachte heeft verklaard zich niet meer veel te kunnen herinneren omdat hij een zwarte waas voor zijn ogen had, maar dat het best zou kunnen zijn dat hij de keel van [slachtoffer] heeft dichtgeknepen. In zijn medische rapportage concludeert deskundige [forensisch arts] dat het zeer aannemelijk is dat het aan de achterkant van [slachtoffer]’ hals tot beide kaakhoeken lopende letsel, met een halsketting is toegebracht en dat het zeer aannemelijk is dat de huidverkleuringen met schaafwonden in de hals van [slachtoffer] zijn ontstaan door de mechanisch schavende inwerking van twee handen met de vingers in de richting van beide kaakhoeken . Voorts overweegt de rechtbank dat [slachtoffer] stellig, consistent en gedetailleerd heeft verklaard en dat haar verklaring door het letsel, te zien op de foto’s in het dossier, en door de bevindingen van [forensisch arts] wordt ondersteund. Bovendien constateert de rechtbank dat haar verklaring ten aanzien van die momenten die verdachte zich nog wel herinnert, op essentiële punten wordt ondersteund door de verklaring van verdachte.
Gezien bovenstaande acht de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] geloofwaardig en zal deze volgen.
De rechtbank acht dan ook de conclusie van deskundige [forensisch arts], dat er zowel ten aanzien van het hoofd als ook wat betreft de hals sprake is geweest van potentieel levensbedreigende letsels, niet onbegrijpelijk en zal daarvan uitgaan. Zij acht gaat er dan ook vanuit dat op het hoofd zwaar mechanisch geweld is uitgeoefend en dat het zeer aannemelijk is dat de hals is omsnoerd, waarbij de mogelijkheid van levensbedreigend zuurstofgebrek zeker aanwezig is geweest . Concluderend brengt de aard van de omschreven gedragingen van verdachte en de uiterlijke verschijningsvorm daarvan de rechtbank tot het oordeel dat verdachte met het slaan met de knuppel op het hoofd van [slachtoffer], het aansnoeren van de halsketting en het dichtknijpen van haar keel de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] willens en wetens heeft aanvaard en dat verdachte aldus voorwaardelijk opzet heeft gehad op haar dood.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair als poging tot doodslag ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 04 februari 2013 te Nijkerk in de gemeente Nijkerk [slachtoffer] (zijnde zijn verdachtes levensgezel) opzettelijk met een honkbalknuppel verschillende malen op het hoofd, haar armen/polsen, heup en haar lichaam heeft geslagen en met kracht bij haar keel heeft gepakt en haar keel heeft dichtgedrukt en een zich om de hals van die [slachtoffer] bevindende ketting met kracht heeft aangetrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het navolgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft op 4 februari 2013 in de door hem en zijn levensgezel [slachtoffer] gezamenlijk bewoonde woning aan de [adres] te Nijkerk , gedurende ongeveer anderhalf uur , door haar te slaan met een honkbalknuppel en haar keel dicht te drukken , gedwongen iets te vertellen en/of op te schrijven over een relatie met een andere man ([naam]), waarbij hij [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: "Nu wil ik het weten van je relatie met [naam]".
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder feit 2 ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte niet het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om [slachtoffer] van haar vrijheid te beroven. Immers, niet bewezen kan worden dat hij alle handelingen heeft verricht met het doel haar te beletten de woning te verlaten, noch dat hij er rekening mee heeft gehouden dat er een kans bestond dat hij [slachtoffer] aan het gijzelen was en dat op de koop toe heeft genomen.
Beoordeling door de rechtbank
Voor de beantwoording van de vraag of er sprake is geweest van opzettelijke vrijheidsberoving dient de rechtbank het geheel van feiten en omstandigheden in aanmerking te nemen. Gebleken is dat [slachtoffer], toen zij van buiten kwam en de hal inliep, onverwacht door verdachte met de knuppel op het hoofd werd geslagen. Toen zij naar buiten wilde rennen, heeft verdachte haar terug naar binnen getrokken en de deur op slot gedraaid. [slachtoffer] heeft diverse klappen gekregen met de knuppel . Verdachte heeft haar vervolgens meegetrokken naar de keuken en haar gedwongen op een stoel te gaan zitten. Verdachte stond naast haar. Daar heeft hij [slachtoffer] op dwingende toon vragen gesteld en opgedragen op te schrijven dat zij hem belazerde. De knuppel lag ondertussen op tafel. Verdachte heeft [slachtoffer] vastgegrepen en afwisselend overeind getrokken en weer op de stoel geduwd. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij verdachte niet de rug durfde toe te keren uit angst dat hij dan haar rug zou breken, waardoor zij dood zou gaan. Nog daargelaten dat alleen al uit het feit dat verdachte de voordeur op slot heeft gedraaid zijn bedoeling om [slachtoffer] te beletten de woning te verlaten, naar voren komt, is de rechtbank van oordeel dat de geschetste situatie zodanig dwingend en bedreigend is geweest, dat van [slachtoffer] in redelijkheid niet kon worden verwacht dat zij zich kon onttrekken aan deze situatie. De rechtbank is dan ook, in tegenstelling tot de verdediging van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het wederrechtelijk beroven van de vrijheid van [slachtoffer]. Door van [slachtoffer] te verlangen dat zij een verklaring zou afleggen of iets zou opschrijven, acht de rechtbank verdachte ook schuldig aan het bestanddeel “dwingen iets te doen”.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 04 februari 2013 te Nijkerk in de gemeente Nijkerk
opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer], wederrechtelijk van de vrijheid
heeft beroofd gehouden, met het oogmerk die [slachtoffer], te dwingen iets te doen, immers heeft
verdachte toen aldaar die [slachtoffer] gedurende enige tijd, in hun aan de [adres] gelegen woning, vastgehouden en heeft hij haar belemmerd die woning te verlaten en heeft hij die [slachtoffer] door het dreigen met een honkbalknuppel en het slaan met
die honkbalknuppel en het dichtdrukken van haar keel gedwongen iets te vertellen of op te schrijven over een relatie met een andere man ([naam]), door die [slachtoffer] de woorden: "Nu wil ik het weten van je relatie met [naam]", toe te voegen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 telkens:
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot moord en het onder feit 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van de periode door verdachte voor de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis, zo nodig aangevuld met een (forse) werkstraf en voorwaardelijke vrijheidsstraf met als voorwaarde op te leggen reclasseringscontact, ook wanneer dit inhoudt het ondergaan van een poliklinische behandeling.
De raadsman heeft hiertoe betoogd dat bij de strafoplegging rekening gehouden dient te worden met de specifieke omstandigheden van verdachte (zoals het feit dat hij het door zijn levensgezel gepleegde overspel als zeer vernederend heeft ervaren en de volkomen staat van wanhoop die dit met zich bracht), het feit dat hij first offender is en de door de psychologe de Vrij geconstateerde licht verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 6 februari 2013;
• een trajectconsult door [psyciater], psychiater, gedateerd 21 februari 2013, betreffende verdachte;
• en psychologische rapportage van drs. [psycholoog] psycholoog, gedateerd 7 april 2013, betreffende verdachte;
• een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, d.d. 17 april 2013, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft op gruwelijke wijze zijn woede en zijn gekrenktheid op zijn levensgezel afgereageerd. Hij heeft haar in haar eigen huiselijke omgeving, een plaats waar zij zich veilig zou moeten kunnen voelen, met uiterst grof geweld vanuit het niets overvallen. Verdachte is totaal “doorgedraaid”. Nadat hij haar meermalen met een honkbalknuppel op haar hoofd heeft geslagen, heeft hij haar, terwijl hij haar forceerde tot het afleggen van een bekentenis waarvan hem de inhoud al bekend was, over haar hele lichaam geslagen en heeft bovendien haar keel dichtgeknepen. Aldus heeft verdachte op verschillende wijzen potentieel dodelijk geweld jegens haar uitgeoefend. Dat dit voor het slachtoffer niet fataal is afgelopen, is niet aan verdachte te danken. Zij heeft gedurende ruim een uur gevreesd voor haar leven. Uiteindelijk heeft ze zwaar gewond en met diverse gebroken ledematen, over het tuinhek naar de buren moeten vluchten om zich van de noodzakelijke medische hulp te kunnen verzekeren. Een deel van de lichamelijke verwondingen is thans nog niet genezen, andere zullen tot blijvende restverschijnselen en fysieke beperkingen leiden. Het slachtoffer zal dan ook nog gedurende lange tijd zowel de fysieke als de psychische gevolgen met zich meedragen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Dergelijke feiten brengen bovendien grote onrust teweeg in de maatschappij en veroorzaken een groot gevoel van onveiligheid en schokken de rechtsorde.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met justitie. Voorts houdt de rechtbank rekening met de persoonlijkheid van verdachte. Uit de rapportages komt het volgende beeld van verdachte naar voren. Verdachte imponeert als een dominante man met een narcistisch kantje en een rigide autistiforme inslag. Dit zijn aspecten die hem in relaties met anderen in de weg kunnen staan. Dit lijkt ook het geval te zijn geweest in de weken voorafgaand aan het ten laste gelegde. Er is bij verdachte geen ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling geconstateerd. Wel lijkt er bij hem sprake van een aanpassingsstoornis die in combinatie met de emotionele disbalans waarin hij verkeerde, heeft geleid tot een onvermogen om zijn gedrag overeenkomstig normale maatschappelijke inzichten aan te sturen. Om die reden adviseert de psycholoog in overweging te nemen om verdachte het hem ten laste gelegde in enigszins verminderde mate toe te rekenen.
Het recidiverisico wordt niet hoog ingeschat. Ter preventie wordt een ondersteunend en inzichtgevend gesprekscontact bij de ambulante forensische psychiatrie Kairos aanbevolen. De behandeling zou binnen het kader van een voorwaardelijk straf kunnen plaatsvinden, waarbij aan de Reclassering de opdracht gegeven wordt om toezicht te houden op de uitvoering van de voorwaarden.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afstraffing van een dergelijk feit naar het oordeel van de rechtbank dan ook slechts een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend. Nu de rechtbank voorbedachte raad echter niet bewezen acht, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 1 en feit 2 bewezen verklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 12.642,76, waarvan € 10.000,-- als voorschot op de immateriële schadevergoeding en € 2.642,76 aan materiële schadevergoeding.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot betaling van het bedrag van € 12.642,76 toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 98 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bezwaar tegen toewijzing van de materiële schadevergoeding. Met betrekking tot de immateriële schadevergoeding is zij van oordeel dat deze onvoldoende is onderbouwd. Als al kan worden aangenomen dat er causaal verband is tussen de vijf weken na de mishandeling behandelde breuk in de heup en de mishandeling, dan geldt dat op basis van de thans beschikbare informatie van de forensisch arts [forensisch arts] onvoldoende duidelijkheid bestaat over de kans op verder/later verlies van de heupfunctie. Bewijsstukken met betrekking tot de volgens de gemachtigde van de benadeelde partij niet goed genezende linkerpols ontbreken, evenals bewijsstukken van de gestelde psychische schade. Het bieden van gelegenheid tot nadere onderbouwing op deze punten zou ertoe leiden dat het strafgeding onevenredig wordt belast, zodat de benadeelde partij in de vordering inzake de immateriële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal het volledige door [slachtoffer] aan materiële schade gevorderde, en door de verdediging niet betwiste, bedrag toewijzen.
Met betrekking tot de immateriële schadevergoeding wordt het navolgende overwogen. Anders dan de verdediging, twijfelt de rechtbank niet aan het bestaan van causaal verband tussen de bewezenverklaarde poging tot doodslag en de breuk in het heupbot. Uit de beide door de forensisch arts [forensisch arts] opgestelde letselverklaringen blijkt dat direct na dat voorval al de verdenking van een breuk in het heupbot links bestond, dat de benadeelde partij zich wegens aanhoudende pijnklachten aan de linkerheup op 20 maart 2013 heeft gemeld bij het ziekenhuis en dat toen bleek van een oude breuk die volgens de behandelend orthopeed heel goed kon zijn ontstaan op 4 februari 2013 ten gevolge van de mishandeling. Ongeacht het voorspoedige herstel van de operatie op 25 maart 2013 waarbij benadeelde partij een totale heupprothese links heeft ontvangen, is er ook geen reden te twijfelen aan de inschatting van de deskundige [forensisch arts] over de gemiddelde levensduur van een kunstheup en de in verband daarmee de genoemde kans op verslechtering van de linkerheup functie op latere leeftijd. De rechtbank ziet hierin een kwade kans op nog niet ingetreden schade waarmee zij rekening houdt ten voordele van de benadeelde partij bij de begroting van de schade (art. 6:105 BW). Op grond van de bij de stukken van de benadeelde partij gevoegde verwijzing op 9 april 2013 door de huisarts van benadeelde partij naar een psychotherapeut in verband met ‘ernstige mishandeling door haar partner’, mede bezien in het licht van het grove, langdurige geweld dat verdachte op haar heeft uitgeoefend, is voldoende aannemelijk dat benadeelde partij zich door toedoen van verdachte onder psychotherapeutische behandeling heeft moeten stellen, zoals ter zitting ook door haar gemachtigde is bevestigd. In het verlengde daarvan is eveneens voldoende aannemelijk - de feitelijke stellingen ter zitting daaromtrent, met name met betrekking tot de grote angst van benadeelde partij voor verdachte, zijn evenmin betwist - dat verdachte benadeelde partij niet alleen zwaar lichamelijk letsel heeft toegebrachte, maar ook zodanig ernstig geestelijk letsel dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. Aan de wettelijke vereisten voor toekenning van smartengeld, waaronder die genoemd in artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b BW, is voldaan.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande ook de vordering (als voorschot) ter zake van de immateriële schade integraal toewijsbaar. Hieraan doet niet af dat, zoals de verdediging heeft aangevoerd, geen stukken zijn overgelegd met betrekking tot de slechte genezing van de linkerpols van de benadeelde partij. Al hetgeen overigens op dit moment vaststaat met betrekking tot de aard, de ernst en de ontwikkeling van het letsel en het leed dat benadeelde partij is aangedaan, maakt dat naar billijkheid het thans gevorderde bedrag aan smartengeld - bij wijze van voorschot - toewijsbaar is. Daarbij heeft de rechtbank ook acht geslagen op de aard van de op verdachte rustende aansprakelijkheid en op de bedragen die rechters in Nederland in vergelijkbare gevallen aan smartengeld plegen toe te wijzen.
Ook de gevorderde kosten van tenuitvoerlegging en invordering en de wettelijke rente over de schade is toewijsbaar. Voor de materiële schade geldt als ingangsdatum van de wettelijke rente de dag waarop de desbetreffende schadepost is ontstaan en voor de immateriële schade 4 februari 2013.
Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De gevorderde en toegewezen rente en vergoeding voor tenuitvoerleggings- en invorderingskosten, zijn daar niet bij inbegrepen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 24c, 36f, 45, 282a en 287 van het Wetboek van Straf¬recht.
De rechtbank, rechtdoende:
Wijst af het verzoek tot heropening van het onderzoek en tot benoeming van een deskundige.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezen verklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer], te betalen een bedrag van € 12.642,76 (twaalf duizend zes honderd tweeënveertig euro en zesenzeventig eurocent ), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2013.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen € 12.642,76 (twaalf duizend zes honderd tweeënveertig euro en zesenzeventig eurocent, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 98 dagen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2013 met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. P.C. Quak (voorzitter), mr. C.M.E. Lagarde en mr. H.T. Wagenaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Cosijn, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 mei 2013.