Parketnummer : 05/091484-03
Datum zitting : 08 maart 2013 en 17 mei 2013
Datum uitspraak : 31 mei 2013.
Beslissing van de meervoudige raadkamer naar aanleiding van de vordering tot verlenging van de TBS ingediend door
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland
betreffende de terbeschikkinggestelde
naam : [betrokkene] (hierna: betrokkene),
geboren op : [geboortedatum],
verblijvende in : [adres]
(hierna: de kliniek).
Raadsman : mr. J.C. de Goeij, advocaat te Alkmaar.
Procedure
Betrokkene is op 3 december 2004 bij arrest van het Gerechtshof te Arnhem veroordeeld tot onder meer terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege ter zake van het medeplegen van moord en het verbranden en wegvoeren van een lijk.
De vordering van de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland van 31 januari 2013, ter griffie van deze rechtbank ingekomen op diezelfde datum, strekt tot verlenging van de bij laatstgenoemd arrest opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege met betrekking tot betrokkene voor de duur van 1 (één) jaar.
De raadkamer heeft kennis genomen van de processtukken, waaronder:
- De beslissing van de raadkamer van de rechtbank Arnhem d.d. 2 maart 2012 tot verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling van betrokkene met 1 jaar.
- Een rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) d.d. 12 december 2012.
- Het arrest van het hof d.d. 3 januari 2013 waarbij de beslissing van de rechtbank d.d. 2 maart 2012 tot verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling van betrokkene is bevestigd.
- Het adviesrapport van de kliniek d.d. 07 januari 2013 en een afschrift van de aantekeningen, beide als bedoeld in artikel 509o, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. In voornoemd adviesrapport wordt geadviseerd de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege te verlengen met 1 jaar.
- Een brief van de psycholoog drs. [psycholoog1] d.d. 6 februari 2013 alsmede een rapport van de psychiater [psychiater2] d.d. 21 januari 2013 in het kader van de 6-jaarsverlenging, inhoudende dat vanwege de weigering van betrokkene om medewerking te verlenen aan het onderzoek geen advies kon worden uitgebracht.
In raadkamer van 08 maart 2013 zijn gehoord:
- betrokkene;
- voornoemde raadsman mr. J.C. de Goeij;
- de (getuige-)deskundige deskundige 4]], GZ-psycholoog en behandelcoördinator Resocialisatie-unit Uitstroom verbonden aan de Van Mesdagkliniek;
- de (getuige-) deskundige [deskundige3], psycholoog, verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (locatie Pieter Baan Centrum), en
- de officier van justitie, mr. J. Schram.
In raadkamer van 17 mei 2013 zijn gehoord:
- betrokkene;
- voornoemde raadsman mr. J.C. de Goeij;
- de (getuige-)deskundige [[deskundige 4]], GZ-psycholoog en behandelcoördinator Resocialisatie-unit Uitstroom verbonden aan de Van Mesdagkliniek;
- de (getuige-)deskundigen [deskundige], psycholoog en [ps[deskundige], psychiater, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (locatie: Pieter Baan Centrum), en
- de officier van justitie, mr. A.K. Kooij.
De officier van justitie heeft de vordering toegelicht en daarbij gepersisteerd.
De (getuige-)deskundigen hebben het verlengingsadvies en hun rapportages toegelicht.
De raadsman van betrokkene heeft primair gepleit voor afwijzing van de vordering aangezien bij betrokkene geen stoornis meer aanwezig is. Daarbij wijst de raadsman op het arrest van het gerechtshof met publicatiedatum 5 februari 2013 (LJN: BZ0550). Het gerechtshof overweegt hierin nadrukkelijk dat voor een verlenging van de maatregel vereist is dat nog steeds sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat het advies van de kliniek om te verlengen met een jaar is gelegen in het ‘best-wil-criterium’. Dat het voor betrokkene beter zou zijn om de maatregel nog een jaar te laten voortduren, is echter geen criterium waaraan de vordering tot verlenging getoetst zou mogen worden.
Subsidiair heeft de raadsman gepleit voor een verlenging voor de duur van 1 jaar met aanwijzing dat bij een volgende verlengingszitting een maatregelenrapport van de reclassering, nodig voor een eventuele voorwaardelijke beëindiging van de maatregel, beschikbaar is.
Bespreking relevante stukken
De maatregel van terbeschikkingstelling is laatstelijk verlengd door de raadkamer van de rechtbank Oost Nederland in 2012. Betrokkene heeft tegen die beslissing hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof te Arnhem heeft daarop bij tussenbeslissing gelast dat betrokkene ter observatie zou worden overgebracht naar het Pieter Baan Centrum. Voornoemde observatie van betrokkene heeft geleid tot het eerder genoemde rapport van het NIFP d.d. 12 december 2012. In het NIFP-rapport is onder meer het volgende geconcludeerd.
1. In welke mate is de gediagnosticeerde stoornis die ten grondslag lag aan de rapportage met het advies van tbs thans (nog) aanwezig?
Er zijn tijdens het voorliggende onderzoek geen aanwijzingen naar voren gekomen voor een ziekelijke stoornis dan wel een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er kan in beschrijvende zin geen persoonlijkheidsstoornis meer worden geclassificeerd. Een gebrekkige ontwikkeling kan niet worden aangetoond, maar kan onder de huidige omstandigheden van de klinische setting ook niet volledig worden uitgesloten.
2. Is de behandeling van de terbeschikkinggestelde voldoende intrinsiek geworden bij hem of is er sprake van schijnaanpassing?
Voor zover onder de huidige gestructureerde omstandigheden van de klinische setting te beoordelen zijn de veranderingen bij betrokkene voldoende intrinsiek geworden en lijkt er geen sprake van schijnaanpassing. Evenals bij de beantwoording van vraag 1 moet ook bij deze vraag een slag om de arm gehouden worden. Juist onder minder gestructureerde omstandigheden met meer vrijheden kan pas blijken of betrokkene opgewassen zal zijn tegen situaties waarin gezichtsverlies voor hem een rol speelt.
3. In hoeverre is het delictpreventieplan in de huidige situatie en in de toekomstplannen bij de terbeschikkinggestelde in zijn beleven geïntegreerd zodat hij in staat is tot preventie en dit niet hoofdzakelijk afhankelijk is van de context?
Betrokkene is zich voldoende bewust van zijn kwetsbaarheid voor gezichtsverlies. Hij zal ook buiten de kliniek met deze kwetsbaarheid moeten leren omgaan. Het delictpreventieplan is hierop voldoende afgestemd en bij hem geïntegreerd. Binnen de huidige structuur is betrokkene niet gevaarlijk gebleken. Het is van belang om te toetsen of betrokkene zich binnen een minder gestructureerd kader adequaat zal kunnen blijven handhaven dan wel dat er dan kwetsbare kanten van hem naar voren zullen komen. Er wordt daarom geadviseerd om eerst te toetsen met onbegeleid verlof. Naar het oordeel van het onderzoekend team is daarom voorwaardelijk of onvoorwaardelijk ontslag op dit moment niet aan de orde. Voortzetting van individuele psychotherapie wordt geadviseerd om een vinger aan de pols te houden bij dit proces.
Uit het advies van de kliniek d.d. 7 januari 2013 ten behoeve van de huidige vordering tot verlenging, blijkt het volgende:
BOX 3 Behandelverloop
(…)
Factor ‘context’
Probleem 2
Betrokkene heeft op dit moment een steunend netwerk met een aantal stabiele, diepgaande contacten. (…) Bij de relatie met zijn vriendin lijkt het om een gezonde, evenwichtige relatie te gaan en er is sprake van een systeemtherapeutisch contact. Uit de systeemtherapie komt naar voren dat, wat betreft de stabiliteit van de relatie, er geen problemen te constateren zijn.
BOX 9 Samenvatting
Samenvattende beschrijving met betrekking tot het verband tussen stoornis, gevaar, geboden behandeling en de prognose.
Betrokkene is een thans 27-jarige man bij wie in een eerder stadium een antisociale persoonlijkheidsstoornis en trekken van een narcistische persoonlijkheidsstoornis zijn gediagnosticeerd. Betrokkene is vanaf 7 maart 2008 opgenomen in het FPC en sinds 29 november 2012 verblijft betrokkene op de unit Resocialisatie (Resoc).
Betrokkene neemt zeer gemotiveerd deel aan zijn behandeling. Hij beschikt over gemiddelde cognitieve capaciteiten en is in staat tot zelfreflectie wat een positieve invloed heeft op het behandelbeloop. (…) Betrokkene heeft de afgelopen periode tijdens begeleid verlof laten zien in staat te zijn zich begeleidbaar op te stellen en op een goede manier om te gaan met zijn toegenomen vrijheden. (…) Gezien de ontwikkelingen en de (begin)fase waarin het resocialisatietraject zich momenteel bevindt, is een voortzetting van terbeschikkingstelling met dwangverpleging geïndiceerd.
Hetgeen ter zitting is verklaard
Ter zitting van 17 mei jl. heeft de deskundige [deskundige] verklaard dat niet meer gesproken kan worden van een classificerende persoonlijkheidsstoornis.
Mogelijk is in de onderliggende persoonlijkheidsstructuur bij betrokkene nog sprake van kwetsbaarheden, zoals krenkbaarheid, gevoeligheid, vernedering en schaamte maar niet zodanig dat nu gesteld kan worden dat die kwetsbaarheden het niveau van een stoornis c.q. gebrekkige ontwikkeling halen. De deskundigen [deskundige3] en [deskundige 4] hebben dit ter zitting bevestigd. [deskundige] heeft voorts verklaard dat er waarschijnlijk sprake is van een geslaagde behandeling waarbij de kliniek goed werk heeft verricht. Het snelle verloop van die behandeling – ondanks de oorspronkelijk vrij heftige stoornis - kan mede zijn verklaring vinden in de goede basis die betrokkene in zijn leven heeft gehad en de jonge leeftijd waarop de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging is begonnen. Wat ten tijde van het opstellen van het rapport niet getoetst kon worden, is hoe betrokkene zich houdt in een situatie van onbegeleid verlof en of er dan restanten van de eerdere problematiek naar voren kunnen komen. Dit gebrek aan toetsingsmogelijkheden is de reden dat in het rapport is geconcludeerd dat een stoornis ook niet volledig kon worden uitgesloten. Deskundige [deskundige3] heeft dit standpunt bevestigd en hieraan toegevoegd dat er zijns inziens geen sprake is van schijnaanpassing.
Deskundige [deskundige 4] van de kliniek heeft ter zitting verklaard dat het onbegeleid verlof dat betrokkene sinds twee maanden praktiseert heel positief verloopt. Hij houdt zich bijzonder goed aan de voorwaarden en er is geen sprake van incidenten. Er wordt gezocht naar betaald werk en betrokkene verricht nu vrijwilligerswerk. Het verlof houdt ook familiebezoek in. Uitbreiding van deze verloven houdt in dat betrokkene steeds vaker bij zijn partner zal verblijven en zal overnachten met als doel om daar uiteindelijk volledig te gaan wonen. De kliniek geeft de voorkeur aan een geleidelijk resocialisatietraject omdat dat betrokkene de beste start geeft en de meeste kans van slagen geeft op een goede terugkeer in de maatschappij.
Ter zake het recidiverisico hebben de deskundigen ter zitting aangegeven dat dit in een situatie van onbegeleid verlof thans als laag wordt ingeschat. Mogelijk zou dit in een situatie van proefverlof iets hoger kunnen zijn, maar dat blijft lastig te zeggen en kan nu niet verder onderbouwd worden. Een prognose van het eventuele recidivegevaar op de lange termijn kan door geen van de deskundigen worden ingeschat omdat betrokkene daartoe nog niet lang genoeg is geobserveerd in een situatie met minder structuur en met meer vrijheden.
Toetsingskader
Vooropgesteld moet worden dat de raadkamer het standpunt van de kliniek en de deskundigen deelt dat een geleidelijke terugkeer in de samenleving in het belang van betrokkene is. Met de raadsman is de raadkamer echter van oordeel dat voor de vraag of de vordering tot verlenging van de maatregel moet worden toegewezen, dit criterium niet ter zake doet nu dit niet uit wet of jurisprudentie voortvloeit.
Eveneens dient de raadkamer in beginsel de zwaarte van het indexdelict buiten beschouwing te laten. Alleen wanneer sprake is van een bijzonder lange duur van de maatregel en de proportionaliteit van die maatregel aan de orde is, kan bij een verlenging rekening worden gehouden met het indexdelict.
Ook overweegt de raadkamer dat eventuele maatschappelijke onrust ten gevolge van beëindiging van de maatregel geen rol kan en mag spelen. Het doel van de terbeschikkingstelling is door verpleging en behandeling de terugkeer van de betrokkene in de samenleving te bewerkstelligen. Het laten meewegen van de impact van het delict op de samenleving en de mate waarin het indexdelict onderwerp van gesprek is geweest in de media, druist in tegen het systeem en doelstelling van de terbeschikkingstelling.
Uit artikel 38e Wetboek van Strafrecht volgt dat de terbeschikkingstelling kan worden verlengd wanneer de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen die verlenging eist. Dit wettelijk criterium werd in de jurisprudentie van de penitentiaire kamer van het hof en door de rechtbanken tot voor kort als volgt uitgelegd:
“Ondanks dat de wet voor verlenging van de terbeschikkingstellingsmaatregel naast het gevaarscriterium niet tevens de eis stelt dat ten tijde van de verlenging nog steeds sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis, dient aan die eis, gelet op de aard en strekking van de maatregel en de in het kader van de oplegging van die maatregel geldende eisen, bij verlenging wel te worden voldaan. ”
Op grond van deze uitleg constateert de raadkamer dat afwezigheid van een stoornis of gebrekkige ontwikkeling, en daarmee de afwezigheid van een pathologisch bepaald recidivegevaar, in beginsel heeft te leiden tot afwijzing van de vordering tot verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling. Bij haar afweging neemt de raadkamer echter eveneens de beslissing van het gerechtshof d.d. 3 januari 2013 in acht. In dit arrest heeft het hof de beslissing van de rechtbank in 2012 bevestigd, dat de terbeschikkingstelling van betrokkene moest worden verlengd met 1 jaar.
Het gerechtshof overwoog in haar arrest van 3 januari 2013 als volgt:
“De termijn van een terbeschikkingstelling kan worden verlengd indien voldaan is aan het gevaarscriterium. Daarvoor is het antwoord op de vraag of een eerder gediagnosticeerde persoonlijkheidsstoornis nog aanwezig is in de destijds beschreven mate, ernst en omvang en of er nog sprake is van een gebrekkige ontwikkeling niet doorslaggevend. Het gaat erom dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die verlenging eist. Naar het oordeel van het hof is dat het geval. Binnen de huidige structuur is de terbeschikkinggestelde weliswaar niet gevaarlijk gebleken, maar men heeft nog niet kunnen toetsen of hij zich binnen een minder gestructureerd kader adequaat zal kunnen blijven handhaven dan wel dat er dan kwetsbare kanten van hem naar voren zullen komen.”
De beoordeling door de raadkamer
De raadkamer is van oordeel dat op basis van de stukken en de toelichting hierop door de deskundigen, geconcludeerd kan worden dat bij betrokkene geen sprake (meer) is van een gebrekkige ontwikkeling en/of stoornis van de geestvermogens. De zinsnede dat ‘dit ook niet volledig kan worden uitgesloten’ is ter zitting door de deskundigen toegelicht en daaruit volgt dat de resterende kwetsbaarheden thans onvoldoende zijn om op basis daarvan te kunnen stellen dat een stoornis in enige mate nog aanwezig is en evenmin dat deze zal herleven in een situatie met minder structuur en meer vrijheden.
Naar het oordeel van de raadkamer kan bij afwezigheid van een stoornis slechts dan nog sprake zijn van een verlenging van de terbeschikkingstelling indien aanwijzingen bestaan dat sprake is van recidivegevaar, dat daarmee de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen daadwerkelijk in het geding is en dat met verpleging en behandeling het recidivegevaar kan worden teruggebracht. Van aanwijzingen voor recidivegevaar is de raadkamer niet gebleken. Vanaf 4 januari 2011 heeft betrokkene begeleid verlof en sinds twee maanden onbegeleid verlof. Van enig incident ten nadele van betrokkene vanaf de aanvang van de maatregel (7 maart 2008) tot heden is niet gebleken. De kliniek heeft aangegeven dat het onbegeleid verlof zeer positief verloopt en dat betrokkene zich bijzonder goed aan de voorwaarden houdt. De deskundigen melden voorts dat van schijnaanpassing geen sprake is. Voorts volgt uit het advies van de kliniek dat betrokkene goed in staat is tot zelfreflectie. Tot slot is sprake van beschermende factoren in de zin van een steunend netwerk en een stabiele relatie.
Op grond van het voorgaande is de raadkamer van oordeel dat het recidivegevaar tot een aanvaardbaar niveau is teruggebracht. Daaraan doet de korte duur van het onbegeleid verlof niet af, nu geen aanwijzingen zijn aangevoerd dat op langere termijn het recidivegevaar zal toenemen.
Op grond hiervan zal de raadkamer de vordering van de officier van justitie, strekkende tot verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling, afwijzen, immers aan één van de criteria om tot een verlenging te kunnen beslissen, is niet voldaan.
De raadkamer zal dan ook beslissen als hierna te melden en neemt daarbij de desbetreffende wetsartikelen in aanmerking.
Wijst af de vordering van de officier van justitie, strekkende tot verlenging van de termijn van de terbeschikkingstelling van [betrokkene] met 1 (één) jaar.
Aldus gegeven in raadkamer door mrs. W.L.J.M. Duijst (voorzitter), M.G.J. Post en J. Wiersma, rechters, in tegenwoordigheid van R. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 mei 2013, zijnde de griffier buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.