Parketnummer : 05/701356-12
Data zitting : 29 novermber 2012, 14 februari 2012, 11 april 2013, 16 mei 2013
Datum uitspraak : 30 mei 2013
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
wonende te : [woonplaats]
thans gedetineerd in PI [adres]
raadsman : mr. S.A.S Jansen, advocaat te Amersfoort.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 31 augustus 2012 te Nijmegen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk en met
voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven te beroven,
opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren
genomen besluit, althans opzettelijk, meermalen, althans éénmaal, op (zeer) korte afstand, met een vuurwapen, in de richting van en/of naar voornoemde [slachtoffer] heeft geschoten, en/of in de
richting van en/of naar en/of in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft
geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 31 augustus 2012 te Nijmegen aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachte rade,
althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (aan het been, namelijk een in-
en uitschotwond), heeft toegebracht, door deze opzettelijk na kalm beraad en
rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, althans
opzettelijk, meermalen, althans éénmaal, op (zeer) korte afstand, met een vuurwapen, in het
been te schieten;
Meer Subsidiair
hij op of omstreeks 31 augustus 2012 te Nijmegen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk
en met voorbedachte rade, althans opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort)
tevoren genomen besluit, althans opzettelijk, meermalen, althans éénmaal, op (zeer) korte afstand, met een vuurwapen, in de richting van en/of naar voornoemde [slachtoffer] heeft geschoten, en/of in de
richting van en/of naar en/of in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft
geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 31 augustus 2012 te Nijmegen een of meer wapens van
categorie II/III, te weten een vuurwapen, en/of daarbij behorende munitie van
categorie II/III, voorhanden heeft gehad.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 16 mei 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. S.A.S Jansen, advocaat te Amersfoort.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [slachtoffer].
De officier van justitie, mr. J. Schram, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 31 augustus 2012 is verdachte in een gehuurde auto naar Nijmegen gereden met het doel daar in contact te komen met aangever [slachtoffer]. Bij de daarop volgende confrontatie met [slachtoffer] heeft verdachte met een vuurwapen van korte afstand meerdere schoten afgevuurd. Aangever is daarbij twee keer in/tegen het been geraakt. Hij liep hierdoor een schotwond in zijn linkeronderbeen op, waarbij de kogel door het been is gegaan, en een schampschot aan zijn rechterbovenbeen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan. Volgens de officier van justitie heeft verdachte gericht op de benen van aangever geschoten, en is de kans klein dat een persoon daarbij dodelijk gewond raakt.
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit., waarbij zij tevens voorbedachte raad bewezen acht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit integrale vrijspraak. De verdediging voert daartoe aan dat er geen sprake is van opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel, omdat verdachte richting de grond heeft geschoten. Voorts stelt de verdediging dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
Beoordeling door de rechtbank
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend is bewezen. Verdachte zal van dat feit worden vrijgesproken.
Zwaar lichamelijk letsel
Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht bevat een niet limitatief bedoelde opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter de vrijheid om ook buiten de genoemde gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen, wanneer dat letsel voldoende ernstig is, om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Daarbij dient de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uizicht op (volledig) herstel te worden betrokken.
De rechtbank is van oordeel dat een schotwond met in- en uitschotopening, waarbij de kogel dwars door het onderbeen is gegaan, naar gewoon spraakgebruik is aan te duiden als zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. Hierbij weegt de rechtbank mee dat, hoewel een operatie niet noodzakelijk is geweest, de herstelperiode van dit letsel voor aangever een aantal maanden is geweest en er blijvend littekens zichtbaar zullen zijn
Opzet
Verdachte heeft verklaard dat hij alleen maar in de grond heeft geschoten om ruimte te maken om weg te komen. De rechtbank acht die verklaring niet geloofwaardig. Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte op zijn benen richtte. Dat verdachte niet naar de grond schoot, maar op aangever richtte, wordt bevestigd door de getuigen [getuige1] en [getuige2].
[getuige1] heeft verklaard dat verdachte en [slachtoffer] dicht bij elkaar stonden en dat verdachte echt op het lijf van aangever schoot. Verdachte schoot in de richting van de buik van aangever. Die trok op dat moment een been op. [getuige2] heeft verklaard dat verdachte in de richting van aangever schoot. Bij de rechter-commissaris heeft [getuige2] verklaard dat verdachte niet naar beneden richtte, maar recht vooruit. Uit deze verklaringen blijkt dat verdachte in ieder geval niet naar de grond heeft geschoten, maar op aangever heeft gericht. Dit wordt tevens bevestigd door de omstandigheid dat aangever ook door twee kogels in/tegen zijn benen is geraakt. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte op aangevers benen richtte.
Door de raadsman is gesteld dat getuige [getuige2] onbetrouwbaar is, omdat hij bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij verdachte wel vaker in de buurt had gezien, terwijl verdachte volgens de raadsman nooit eerder in Nijmegen is geweest. Die stelling snijdt geen hout. Verdachte heeft immers ter terechtzitting verklaard een dag eerder ook al in de betreffende wijk te zijn geweest om aangever te zoeken. Voorts valt niet uit te sluiten dat verdachte vaker in de wijk is geweest. Bovendien staat de verklaring van de getuige over de vraag of hij aangever eerder heeft gezien of niet, los van zijn waarneming op de dag van het schietincident.
Door op de benen van aangever te schieten heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, hetgeen ook is gebeurd.
Het vorenstaande betekent dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan aangever, door op zijn benen te schieten.
Voorbedachte raad
Uit de verklaringen van verdachte blijkt dat verdachte, gewapend met een vuurwapen, naar Nijmegen is gekomen om aangever te zoeken. De rechtbank is echter van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting onvoldoende duidelijk is geworden dat verdachte ook van tevoren voornemens is geweest om op aangever te schieten. Voorbedachte raad acht de rechtbank dan ook niet bewezen. Het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting roepen bovendien vragen op over de rol van aangever in de confrontatie. Het is onduidelijk gebleven wat deze rol precies is geweest. Om, gegeven die omstandigheden, te komen tot het oordeel dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten raad, gaat naar het oordeel van de rechtbank te ver.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 mei 2013;
- een proces-verbaal Wet wapens en munitie, p. 182.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
Subsidiair
hij op 31 augustus 2012 te Nijmegen aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (aan het been, namelijk een in-
en uitschotwond), heeft toegebracht, door deze opzettelijk op (zeer) korte afstand, met een vuurwapen, in het
been te schieten;
2.
hij op 31 augustus 2012 te Nijmegen wapens van
categorie II/III, te weten een vuurwapen, en/of daarbij behorende munitie van
categorie II/III, voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Zware mishandeling
Ten aanzien van feit 2 :
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
De verdediging heeft betoogd dat verdachte ten aanzien van feit 1 dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat er sprake is van noodweer, dan wel noodweerexces. Subsidiair betoogt de verdediging dat er sprake is van putatief noodweer. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat verdachte meende te zien dat aangever in een auto dook om een vuurwapen te pakken en dat aangever achter verdachte aan is gerend.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Voor een geslaagd beroep op noodweer dient er sprake geweest te zijn een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Dat er sprake was van een dergelijke situatie is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zag dat aangever in een auto in een handtas reikte en dat hij het handvat van een vuurwapen zag. De rechtbank acht die verklaring niet geloofwaardig. Verdachte heeft niet eerder verklaard een wapen bij aangever gezien te hebben. Bij de politie heeft verdachte immers verklaard dat hij zag dat aangever zich naar een auto bukte en dat hij bang was dat aangever een wapen zou pakken, niet dat hij daadwerkelijk een wapen heeft gezien. Voorts heeft geen van de getuigen verklaard ook maar iets gezien te hebben dat in de richting van verdachtes verklaring wijst. Het enkel in een auto buigen of achter verdachte aanlopen, is niet te beschouwen als een onmiddellijk dreigend gevaar, nog los van de omstandigheid dat verdachte ook kon weglopen, in plaats van met een vuurwapen op aangever schieten.
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen met betrekking tot de verklaring van verdachte ter terechtzitting verwerpt de rechtbank ook het beroep op putatief noodweer. Er was geen sprake van een situatie waarin verdachte in redelijkheid kon menen te worden aangevallen of dat het gevaar daartoe onmiddellijk dreigde.
Niet is gebleken van andere feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde op te leggen reclasseringstoezicht met meldingsgebod.
De officier van justitie is voorts van oordeel dat het beslag (drie kledingstukken) terug kan worden gegeven aan verdachte.
De verdediging heeft verzocht om in geval van veroordeling aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen die de ondergane voorlopige hechtenis niet te boven gaat.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie van verdachte, gedateerd 11 maart 2013 en
• een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, d.d. 22 oktober 2012 betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft een ander zwaar mishandeld door hem met een vuurwapen door het been te schieten. Dit gebeurde op klaarlichte dag in een woonwijk. In samenhang met het verboden bezit van het vuurwapen acht de rechtbank dit een zeer ernstig feit. Het incident heeft een grote mentale impact op het slachtoffer gehad, dat zich onder behandeling van een psychiater heeft moeten stellen. Feiten als deze vergroten voorts gevoelens van onveiligheid en schokken de rechtsorde in ernstige mate. Daarbij brengt het alleen al voorhanden hebben van een vuurwapen het risico mee dat - bij gebruik daarvan - het leven van anderen gevaar loopt.
De rechtbank merkt verder op verdachte reeds eerder is veroordeeld terzake van een geweldsdelict.
Gezien het vorenstaande is een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
Gelet op hetgeen doorgaans in soortgelijke zaken wordt opgelegd, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist. Het voorwaardelijk deel is bedoeld om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst weer delicten te plegen.
De rechtbank ziet, gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden, aanleiding aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde te verbinden dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, zoals verwoord in eerdergenoemd rapport.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven schoenen, broeken, jas en shirt aan verdachte moeten worden teruggegeven.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 5.790,-, waarvan € 5.000,- immateriële schade betreft.
De benadeelde partij vordert tevens de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de medische kosten, telefoonkosten, reiskosten en broek (€ 475,-) en een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schade. Voor het overige dient de benadeelde partij volgens de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard.
De verdediging bepleit afwijzing van de vordering, dan wel niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij. Volgens de verdediging is niet duidelijk of de PTSS-klachten van de benadeelde partij al voor het incident aanwezig waren. Voorts stelt de verdediging dat de benadeelde partij bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft aangegeven geen pijn meer te hebben. Daarnaast stelt de verdediging dat de materiële schade niet eenvoudig is vast te stellen, nu van de kleding geen bonnen zijn overgelegd.
De rechtbank acht voldoende bewezen dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat hij dus terecht aanspraak maakt op vergoeding van die schade.
De rechtbank acht de bedragen voor medicatie en eigen risico (€ 352,50), reiskosten (€ 62,88) en telefoonkosten (€ 50,-) voldoende onderbouwd en zal deze toewijzen.
Het bedrag voor kleding schat de rechtbank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid op een bedrag van € 150.-.
Ten aanzien van de immateriële schade: deze wordt door de rechtbank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geschat op tenminste € 2.500,-. Dit bedrag zal als voorschot worden toegewezen.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat een nader onderzoek van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in zijn vordering niet worden ontvangen en kan hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het toe te wijzen bedrag voor de kleding en immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit, te weten 31 augustus 2012.
Het toe te wijzen bedrag voor de medische kosten, telefoonkosten en reiskosten zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis, te weten 30 mei 2013.
Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedings maatregel opleggen. De gevorderde en toegewezen rente/vergoeding voor proceskosten, zijn daar niet bij inbegrepen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 57, 91 en 302 van het Wetboek van Straf¬recht en op de artikelen 26, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren navolgende (bijzondere) voorwaarden niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4. zich binnen een week na het einde van zijn detentie meldt bij Reclassering Nederland, Bureaudienst Toezicht, Amsterdam, tel. 020 . Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de Reclassering dit noodzakelijk acht.
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt de teruggave van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een paar schoenen, twee broeken, een shirt en een jas aan de veroordeelde.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer], te betalen € 3.115,- (drieduizendhonderdenvijftien euro) vermeerderd met de wettelijke rente (over een bedrag van € 2.650,- vanaf 31 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening en over een bedrag van € 450,- vanaf 30 mei 2013 tot aan de dag der algehele voldoening).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen € 3.115,- (drieduizendhonderdenvijftien euro) vermeerderd met de wettelijke rente (over een bedrag van € 2.650,- vanaf 31 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening en over een bedrag van € 450,- vanaf 30 mei tot aan de dag der algehele voldoening), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 41 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. W.A. Holland (voorzitter), mr. J.M. Klep en mr. G.M.L. Tomassen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.T.P.M. van Aarssen, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 mei 2013.