Parketnummer : 05/800292-12
Datum zitting : 4 maart 2013 en 13 mei 2013
Datum uitspraak : 27 mei 2013
Vonnis van de militaire kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 november 2011 te Bergen, Noorwegen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het opzettelijk ontuchtig, onverhoeds en/of opdringerig, vastpakken van een arm van die [slachtoffer1] en/of zoenen op de mond van die [slachtoffer1];
hij op of omstreeks 12 november 2011 te Bergen, Noorwegen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het opzettelijk ontuchtig, onverhoeds en/of opdringerig, van achteren vastpakken en/of betasten en/of aanraken van de bil(len) en/of de vagina;
hij op meerdere tijdstippen althans op enig tijdstip op of omstreeks 12 november 2011 te Bergen, Noorwegen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer3] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het opzettelijk ontuchtig, onverhoeds en/of opdringerig
- vastpakken van de heupen van die [slachtoffer3] en/of haar proberen naar zich toe te trekken en/of zijn gezicht naar voren te brengen en/of te proberen die [slachtoffer3] een zoen op de mond te geven en/of die [slachtoffer3] een zoen op de wang te geven en/of
- vastpakken van de heupen van die [slachtoffer3] en/of het drukken/duwen en/of houden van zijn, verdachtes, onderlichaam tegen het onderlichaam van die [slachtoffer3] en/of
- op de schoot van die [slachtoffer3] te gaan zitten en/of die [slachtoffer3] een zoen op de mond te geven;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 13 mei 2013 ter terechtzitting onderzocht. Verdachte die op de zitting van 4 maart 2013 wel aanwezig was, is, met bericht van afwezigheid, ter terechtzitting van 13 mei 2013 niet verschenen.
Als benadeelde partij heeft mevrouw [slachtoffer2] zich schriftelijk in het geding gevoegd.
De officier van justitie, mr. J.C. Stikkelman, heeft gerekwireerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat niet ter discussie staat, vastgesteld.
Omsteeks 12 november 2011 was verdachte in Bergen, Noorwegen, aanwezig op een feest aan boord van [marineschip]. [slachtoffer1] (hierna: [slachtoffer1]) en [slachtoffer3] (hierna: [slachtoffer3]) waren daar eveneens aanwezig. Verdachte heeft [slachtoffer1] bij de arm gepakt en haar gezoend. Verdachte is bij [slachtoffer3] op schoot gaan zitten en heeft hij haar toen een zoen gegeven.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde feit.
Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten 1 en 3. Daartoe acht hij redengevend de verklaringen van aangeefsters zelf, de verklaring van [naam] over hetgeen [slachtoffer1] heeft verklaard en de verklaring van verdachte waarin hij heeft aangegeven dat er feitelijk fysiek contact is geweest. De verklaring van verdachte dat het contact niet heeft plaatsgevonden op de wijze zoals ten laste is gelegd, volgt de officier van justitie niet, aangezien verdachte over het geven van een kusje aan [slachtoffer1] wisselend heeft verklaard, zoals het moment waarop hij haar een kus zou hebben gegeven.
Daarbij komt dat [getuige] verdachte, in reactie op zijn vervelende gedrag, ook heeft gezegd het rustig aan te doen.
Beoordeling door de militaire kamer
Vrijspraak ten aanzien van het ten laste gelegde feit 2
Verdachte heeft betwist dat hij [slachtoffer2] bij de billen of vagina heeft vastgepakt.
[slachtoffer2] heeft verklaard dat zij een hand tussen haar billen heeft gevoeld, waarvan de vingertoppen de achterkant van haar vagina raakten. [slachtoffer2] heeft zich omgedraaid en zag in eerste instantie een collega die tegen haar zei dat hij niets deed. Daarop zag zij ‘die jongen van de Rotterdam’, waarmee zij naar de militaire kamer begrijpt klaarblijkelijk verdachte bedoelt, naar haar stond te grijnzen. Toen ze hem aansprak en zei dat het geen grap was, heeft hij geantwoord dat het dat wel was.
Temeer nu [slachtoffer2] niet heeft gezien wie haar heeft betast, levert deze verklaring onvoldoende wettig en overtuigend bewijs op dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan. Voor zover verdachte inderdaad heeft geantwoord dat het wél een grap was, betekent dat nog niet dat hij degene was die aan [slachtoffer2] heeft gezeten. Getuigen van het vermeende voorval ontbreken. De militaire kamer spreekt verdachte daarom, conform het standpunt van de officier van justitie, vrij van dit feit.
Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten 1 en 3
Vaststaat dat verdachte [slachtoffer1] en [slachtoffer3] op 12 november 2011 op een feest in Bergen, Noorwegen, heeft getroffen en hen beiden heeft gezoend. De vraag is of bewezen kan worden geacht dat verdachte daarbij ontuchtig heeft gehandeld zoals hem is tenlastegelegd. De militaire kamer beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien het tenlaste gelegde feit 1
[slachtoffer1] heeft verklaard dat verdachte haar de betreffende avond continu in de gaten heeft gehouden/naar haar heeft gekeken, haar meermalen heeft aangesproken om haar te vertellen dat zij er mooi uitzag en ook naar haar heeft geknipoogd op momenten dat ze naar hem keek. Op enig moment, toen verdachte, in de buurt van het toilet, alleen met haar stond, heeft hij haar stevig bij haar bovenarm heeft gegrepen en haar heeft gevraagd met hem te zoenen. Toen zij hem antwoordde dat zij dat niet wilde en vervolgens zei dat hij moest ophouden heeft hij haar op haar mond gezoend. [slachtoffer1] heeft verklaard dat zij hierop aan [slachtoffer3] heeft verteld dat verdachte haar had gezoend en vervolgens haar vriendi[naam]] heeft verteld dat verdachte haar tegen haar wil had gezoend.
De verklaring van [slachtoffer1] wordt ondersteund door de volgende verklaringen.
[naam], de vriendin van [slachtoffer1], heeft verklaard dat “een wasser van de Rotterdam” de hele avond vervelend was. Hij was de hele tijd aan het kijken, zonder weg te kijken en keek veel naar [slachtoffer1]. Bij de toiletten heeft hij hen zien praten en hem gevraagd [slachtoffer1] met rust te laten, waarna ze boos is weggelopen. Ongeveer een kwartier later kwam [slachtoffer1] naar haar toe om haar te vertellen dat de man haar, tegen haar wil had gezoend terwijl hij haar vast had gepakt. [slachtoffer1] zou daarbij hebben gehuild.
[slachtoffer3] bevestigt dat [slachtoffer1] haar, ongeveer een kwartier nadat zij verdachte [die zij aanduidt als “[verdachte]” bij [slachtoffer1] had achtergelaten, heeft aangesproken over het gedrag van verdachte (vastpakken en proberen te zoenen).
Verdachte zelf heeft erkend dat hij meisjes heeft gecomplimenteerd met hun sexy kleding, hij naar [slachtoffer1] heeft geknipoogd en de vriendin van [slachtoffer1] - die hem naar [slachtoffer1] had zien kijken en wist dat hij achter haar aan zat - tegen hem heeft gezegd dat hij moest ‘oprotten’.
Mede gelet op deze ondersteunende verklaringen acht de militaire kamer de verklaring van [slachtoffer1] geloofwaardig, ook ten aanzien van het vastpakken bij de arm en het zoenen op de mond. Niet valt in te zien waarom zij [slachtoffer1] kort na het voorval over het zoenen zou hebben verteld, en daarbij zou hebben gehuild, als het, zoals verdachte verteld, slechts bij kusjes op de wangen zou zijn gebleven. De verklaring van verdachte dat hij haar slechts op de wang heeft gezoend acht te militaire kamer voorts niet geloofwaardig nu hij ter terechtzitting van 4 maart 2013 bij de bevraging over de feiten als eerste heeft verklaard: De verwijten kloppen niet hele¬maal. […] Ik heb alleen [slachtoffer1] bij de arm gepakt en haar drie kusjes op de mond gegeven”.
Ten aanzien het tenlaste gelegde feit 3
[slachtoffer3] heeft verklaard dat ze verdachte een rondleiding gaf toen hij ineens haar bij haar heupen beetpakte, haar naar zich toe probeerde te trekken, met zijn gezicht naar voren kwam en haar probeerde te zoenen, welke zoen op haar wang belandde omdat zij zich af heeft gewend. [slachtoffer3] heeft verklaard dat zij verdachtes handen wegduwde en tegen hem gezegd heeft dat ze niet wilde dat hij haar een kus zou geven en heeft hem gevraagd daarmee op te houden. [slachtoffer3] heeft verklaard dat verdachte later op haar schoot ging zitten en haar een kus op de mond gaf, toen zij haar hoofd niet weg kon draaien.
Ook deze verklaring wordt door de militaire kamer geloofwaardig geacht omdat deze (deels) bevestiging vindt in de verklaring van verdachte, dat hij op de schoot van [slachtoffer3] is gaan zitten en haar kussen op de wang heeft gegeven
Voorts vindt de verklaring steun in de bewezenverklaarde bejegening van [slachtoffer1] door verdachte (feit 1), en hetgeen [slachtoffer1] verklaart over het door verdachte zoenen op haar mond , gelet op de overeenkomsten tussen beide voorvallen in tijd (kort na elkaar, op hetzelfde feest) en handelen (het zich opdringen aan een vrouwelijke collega en het ondanks protest zoenen op de mond).
Conclusie
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten 1 en 3 heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op omstreeks 12 november 2011 te Bergen, Noorwegen, door een feitelijkheid [slachtoffer1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het opzettelijk ontuchtig, onverhoeds en opdringerig, vastpakken van een arm van die [slachtoffer1] en zoenen op de mond van die [slachtoffer1];
3.
hij op meerdere tijdstippen op 12 november 2011 te Bergen, Noorwegen, door een feitelijkheid [slachtoffer3] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het opzettelijk ontuchtig, onverhoeds en opdringerig
- vastpakken van de heupen van die [slachtoffer3] en haar proberen naar zich toe te trekken en zijn gezicht naar voren te brengen en te proberen die [slachtoffer3] een zoen op de mond te geven en die [slachtoffer3] een zoen op de wang te geven en
- vastpakken van de heupen van die [slachtoffer3] en het drukken/duwen en houden van zijn, verdachtes, onderlichaam tegen het onderlichaam van die [slachtoffer3] en
- op de schoot van die [slachtoffer3] te gaan zitten en die [slachtoffer3] een zoen op de mond te geven.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders te laste is gelegd, is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 en 3 telkens:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; en
- de persoon en de persoonlijke en financiële omstandigheden van verdachte, waarbij mede is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 17 april 2013.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten 1 en 3 zal worden veroordeeld tot twee maanden militaire detentie. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte zich grensoverschrijdend heeft gedragen aan boord van een schip, en dus in een in omvang beperkte omgeving, waarin vrouwen zich veilig moeten voelen. Bij het bepalen van de strafeis heeft de officier van justitie voorts in zijn overwegingen meegenomen dat verdachte een blanco strafblad heeft en de door hem gepleegde feiten tamelijk gedateerd zijn.
Het oordeel van de militaire kamer
Tijdens een feest op een marineschip heeft verdachte zich ten opzichte van twee vrouwen grensoverschrijdend gedragen. Niet alleen heeft hij hen ongewild op de mond gezoend, ook heeft hij één van hen bij de heupen gepakt, zijn onderlichaam tegen het hare gedrukt en is bij haar op schoot gaan zitten. Deze opdringerigheid is al in een normale situatie vervelend, maar op een marineschip - waar mannen en vrouwen in een beperkte leefomgeving verkeren - des te meer. De militaire kamer is van oordeel dat verdachte zich dit had behoren te realiseren en rekent hem zijn gedragingen aan.
In het voordeel van verdachte weegt de militaire kamer mee dat verdachte niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest en dat de bewezenverklaarde feiten reeds anderhalf jaar geleden zijn gepleegd. Tevens is de militaire kamer van oordeel dat de ernst van de inbreuk op de lichamelijke integriteit van de vrouwen, gezien de aard van de gedragingen van verdachte, relatief beperkt is. Dit doet er niet aan af dat verdachte had kunnen en moeten begrijpen dat hij grensoverschrijdend heeft gehandeld, maar leidt er wel toe dat de militaire kamer een (onvoorwaardelijke) vrijheidsstraf niet aan de orde acht. De militaire kamer is van oordeel dat een werkstraf voor de duur van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk om recidive van deze feiten zoveel mogelijk te voorkomen, met een proeftijd voor de duur van twee jaren, in dit specifieke geval passender is.
6a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer2] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het laste gelegde feit 2. Gevorderd wordt een bedrag van
€ 2.818,56, waarvan € 500,- aan immateriële schade en € 2.318,56 aan materiële schade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer2] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
Ook de militaire kamer is van oordeel dat [slachtoffer2] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Nu verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde onder feit 2 is immers geen sprake van schade die rechtstreeks voortvloeit uit een bewezenverklaring in het kader van deze strafrechtelijke procedure.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 246 van het Wetboek van Straf¬recht.
De militaire kamer, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde onder feit 2.
Verklaart bewezen dat verdachte de (overige) ten laste gelegde feiten 1 en 3, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten als vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
het verrichten van een werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren.
Bepaalt dat van deze werkstraf 30 (dertig) uren niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Bepaalt dat het onvoorwaardelijk deel van de werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden verricht. De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 30 (dertig) dagen, waarvan 15 (vijftien) dagen zien op het onvoorwaardelijke deel van de werkstraf en 15 (vijftien) dagen op het voorwaardelijke deel van de opgelegde werkstraf.
8a. De beslissing op de vordering van benadeelde partij [slachtoffer2]
Verklaart benadeelde partij [slachtoffer2] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Aldus gewezen door:
mr. T.P.E.E. van Groeningen, voorzitter, mr. J.M.J.M. Doon, rechter, en kapitein ter zee van administratie mr. F.N.J. Jansen (militair lid), in tegenwoordigheid van mr. M.W.M. Heutinck, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 mei 2013.