Parketnummer : 05/701733-12
Datum zitting : 20 februari 2013 en 15 mei 2013
Datum uitspraak : 29 mei 2013
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
thans gedetineerd in [PI].
Raadsman : mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 10 november 2012 te Rheden, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, meermalen, althans éénmaal (met kracht) ter hoogte van haar (rechter)schouderblad en/of haar buik, althans in/op haar (boven)lichaam, met een mes heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 10 november 2012 te Rheden, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk meermalen, althans éénmaal (met kracht) in haar (rechter)schouderblad en/of buik, althans
in/op haar (boven)lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 10 november 2012 te Rheden opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door bij [slachtoffer] in de auto plaats te nemen en/of opzettelijk voornoemde persoon wederrechtelijk dreigend een mes te tonen en daarbij haar dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Je gaat nu rijden!, je gaat nu naar het bos", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 15 mei 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [slachtoffer].
Namens de benadeelde partij is mr. R.A.C. Frijns verschenen.
De officier van justitie, mr. C.Y. Huang, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging moord.
De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat er meerdere steekmomenten zijn geweest. Verdachte heeft het mes van thuis meegenomen en op verschillende momenten, in de auto en in de pizzeria, gebruikt om het slachtoffer meermalen te steken. Verdachte heeft de tijd gehad om zich te beraden over de te nemen of genomen besluiten en heeft niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging betwist dat er sprake is geweest van voorbedachte rade. Daarom moet verdachte van het primair tenlastegelegde feit worden vrijgesproken. De verdediging verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Verdachte heeft gehandeld in een plotseling gevoel van machteloosheid en drift waarbij hij de controle kwijt was geraakt. Hij zag dat zijn vrouw, de liefde van zijn leven, na 33 jaar relatie letterlijk wegliep. Daarop heeft hij meteen gereageerd en gehandeld in een gemoedsopwelling.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de vraag voorop staat of verdachte wel of niet heeft gehandeld met ‘voorbedachte raad’. In HR 28 februari 2012, NJ 2012, 518 m.nt B.F. Keulen, heeft de Hoge Raad hierover opgemerkt:
‘Voor een bewezenverklaring van dit bestanddeel moet, zoals hierboven ook is weergegeven, komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het hierboven aangeduide strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten — anders dan wel uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad wordt afgeleid — aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.’
Verdachte heeft bekend dat hij het slachtoffer meermalen met een mes heeft gestoken. Verdachte heeft verklaard dat hij het mes had meegenomen om het slachtoffer te dwingen met hem een stukje te gaan rijden. Op het moment dat het slachtoffer uit de auto wilde stappen, schrok verdachte. Hij wilde haar tegenhouden en leunde over haar heen met het mes in zijn hand. Vervolgens is het zwart voor zijn ogen geworden. Verdachte heeft verklaard dat hij heel erg boos was en dat het mogelijk is dat hij slachtoffer met het mes geraakt heeft. Het is nooit zijn intentie geweest om haar dood te steken.
Bij de beoordeling of er sprake is geweest van voorbedachte raad is hetgeen zich in de auto heeft afgespeeld van belang. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het slachtoffer in de auto bewust met het mes heeft gestoken. De verwonding op het rechterschouderblad van het slachtoffer, de winkelhaak, past bij de verklaring van verdachte, dat hij schrok op het moment dat het slachtoffer uit de auto wilde stappen en hij haar tegen wilde houden. De rechtbank neemt hierbij ook mee dat verdachte heeft verklaard dat hij het mes had meegenomen om het slachtoffer te dwingen een stukje te gaan rijden. De rechtbank acht, mede op grond van hetgeen verdachte daarover ter terechtzitting heeft verklaard, bewezen dat er sprake is geweest van een worsteling in de auto waarbij verdachte een mes in zijn hand had en het slachtoffer daarmee heeft geraakt.
Het slachtoffer is een pizzeria in gevlucht en verdachte is achter haar aan gegaan. In de pizzeria heeft verdachte het slachtoffer twee maal in haar buik gestoken met het mes. Verdachte heeft verklaard dat hij schrok op het moment dat het slachtoffer de auto wilde uit stappen, dat het zwart voor zijn ogen werd en dat hij heel erg boos was. Een en ander heeft zich voltrokken binnen een tijdsbestek van slechts enkele seconden. De rechtbank is op basis hiervan van oordeel dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Dit maakt dat de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], p. 47;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 mei 2013.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
subsidiair
hij op 10 november 2012 te Rheden, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk meermalen, (met kracht) ter hoogte van haar buik, met een mes heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 10 november 2012 te Rheden heeft verdachte opzettelijk [slachtoffer] van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door bij [slachtoffer] in de auto plaats te nemen, haar te dwingen om te gaan rijden en daarbij dreigend een mes te tonen en te zeggen: "Je gaat nu rijden!, je gaat nu naar het bos".
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van dit feit geen bewijsverweer gevoerd. De verdachte heeft het feit ter terechtzitting bekend.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], p. 47;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 mei 2013.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 10 november 2012 te Rheden opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door bij [slachtoffer] in de auto plaats te nemen en opzettelijk voornoemde persoon wederrechtelijk dreigend een mes te tonen en daarbij haar dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Je gaat nu rijden!, je gaat nu naar het bos", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
Poging doodslag
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven/beroofd houden
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De officier van justitie is tot deze eis gekomen vanwege de ernst van het feit, het recidiverisico en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarbij heeft de officier van justitie rekening gehouden dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de strafbaar feiten.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat het onder verdachte inbeslaggenomen goed, te weten een mes verbeurd worden verklaard en dat de inbeslaggenomen goederen, te weten de kleding zullen worden teruggegeven aan de rechthebbende.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank gevraagd aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk zal zijn aan de duur van de door hem ondergane voorlopige hechtenis, een voorwaardelijk deel met de reclasseringsverplichtingen en bijbehorende behandelingen een en ander gecombineerd met een werkstraf. Uit hetgeen door de psycholoog en psychiater is gerapporteerd blijkt dat sprake is van een zwakbegaafde man. Verdachte heeft een zoon met een ontwikkelingsachterstand waarvoor hij graag wil zorgen.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 19 april 2013; en
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, d.d. 29 januari 2013, betreffende verdachte;
- multidisciplinaire rapporten, van [psycholoog], psycholoog, gedateerd 15 maart 2013 en van [psychiater], psychiater, gedateerd 15 maart 2013.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
De rechtbank is van oordeel dat sprake van ernstige feiten. Verdachte heeft het slachtoffer niet alleen lichamelijke pijn toegebracht, maar ook veel angst aangejaagd. Zij heeft gevreesd voor haar leven.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar is en dat bij hem persoonlijkheidsproblematiek met antisociale en afhankelijke trekken is vastgesteld. Blijkens de multidisciplinaire rapportages was deze problematiek aan de orde ten tijde van het tenlaste gelegde.
Tevens houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie.
De reclassering heeft aangegeven dat verdachte behandelbaar is en bereid is om mee te werken aan reclasseringcontact en een behandeling. Dit brengt met zich mee dat de rechtbank een deel van de hierna te noemen gevangenisstraf voorwaardelijk oplegt met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden.
Gelet op het bovenstaande en vanwege het feit dat de rechtbank ten aanzien van het onder 1 ten lastegelegde, anders dan de officier van justitie, tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde komt, komt zij tot een lagere straf dan geëist.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een gevangenisstraf waarvan een deel voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden van na te noemen duur passend en geboden is.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen te weten:
- een jas, kleur blauw, spijker, AAEW4505NL;
- 4 stuks kleding, diverse kledingstukken,
voor zover gewenst, aan de rechthebbenden dienen te worden teruggegeven.
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen te weten:
- vleesmes, lemmet ontbreekt, AAFS1284NL;
- vleesmes, lemmet zonder heft;
betreffen voorwerpen met behulp waarvan de feiten zijn begaan. De rechtbank zal deze voorwerpen verbeurd verklaren.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten. Gevorderd wordt een bedrag van € 6257,90, vermeerderd met de wettelijke rente (zoals de raadsman van de benadeelde partij, mr. R.A.C. Frijns, ter terechtzitting heeft aangevuld).
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot betaling van het bedrag van € 6257,90 toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 65 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdachte is bereid tot het vergoeden van de materiële schade. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging aangevoerd dat dit bedrag gematigd moet worden tot een bedrag van € 500,-.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal de civiele vordering van [slachtoffer], nu deze niet betwist is, tot een bedrag van € 257,90 aan materiële schade toewijzen, waarbij de omvang van de schade door de rechtbank op basis van de overgelegde stukken op dat bedrag is begroot.
De rechtbank zal de civiele vordering van [slachtoffer] tot een bedrag van € 4000,- aan immateriële schade toewijzen, waarbij de omvang van de schade door de rechtbank op basis van de overgelegde stukken op dat bedrag is begroot. Voor het overige deel van de vordering zal de rechtbank [slachtoffer] niet-ontvankelijk ter zake van vergoeding van immateriële schade omdat dit deel van de vordering onvoldoende met stukken is onderbouwd. Een nadere beoordeling van deze schadepost zou een onevenredige belasting van het strafgeding meebrengen, zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c,14d, 24, 24c, 27, 33, 33a, 36f, 45, 57, 282 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair (poging tot moord) tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 12 (twaalf) maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren navolgende (bijzondere) voorwaarde(n) niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich na het uitzitten van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal melden, gedurende de proeftijd van drie jaar bij de afdeling toezicht van Reclassering Nederland, [adres], zolang en zo frequent als de reclassering dit noodzakelijk acht.
- zal meewerken aan diagnostiek en behandeling door Kairos Arnhem of soortgelijke ambulante forensische zorg en zich gedurende de proeftijd van drie jaar onder behandeling zal stellen bij Kairos Arnhem of soortgelijke ambulante forensische zorg, op tijden en plaatsen als door of namens de deskundige/zorginstelling aan te geven en zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling worden gegeven.
- gedurende de proeftijd van drie jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- vleesmes, lemmet ontbreekt, AAFS1284NL; en
- vleesmes, lemmet zonder heft.
Beveelt (voor zover gewenst) de teruggave aan de rechthebbende(n) van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 4 stuks kleding, diverse kledingstukken; en
- een jas, kleur blauw, spijker, AAEW4505NL.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer], te betalen € 4257,90 (vierduizendtweehonderdenzevenenvijftig euro en negentig eurocent, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 november 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen € 4257,90 (vierduizendtweehonderdenzevenenvijftig euro en negentig eurocent, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 november 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 52 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. H.P.M. Kester-Bik (voorzitter), mr. J.M. Hamaker en mr. R.M. Maanicus, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y. Rikken en mr. M.S. Verhagen, griffiers.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 mei 2013.