Parketnummer : 05/900359-07
Data zittingen : 24 oktober 2012 en 15 mei 2013
Datum uitspraak : 29 mei 2013
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
raadsvrouw : mr. J. Steenbrink, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij in of omstreeks de nacht van 31 maart 2007 op 1 april 2007 te Nijmegen,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om door geweld of een andere
feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestonden uit
het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], welk geweld of
andere feitelijkheid en/of welke bedreiging met geweld of andere feitelijkheid
hierin heeft/hebben bestaan dat verdachte opzettelijk - zakelijk weergegeven -: - de toegangsdeur van de flat van voornoemde [slachtoffer] heeft open
geschopt/getrapt, waardoor voornoemde [slachtoffer] die deur tegen haar hoofd kreeg
en/of - zijn, verdachtes, hand op de mond van voornoemde [slachtoffer] heeft gehouden en/of - voornoemde [slachtoffer] meermalen dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Niet
schreeuwen", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of - voornoemde [slachtoffer] van de trap heeft getrokken en/of - voornoemde [slachtoffer] tegen de muur heeft gegooid en/of - met zijn, verdachtes, handen tegen de schouders van voornoemde [slachtoffer],
voornoemde [slachtoffer] tegen de muur heeft geduwd en/of - voornoemde [slachtoffer] in haar borst(en) heeft geknepen en/of - voornoemde [slachtoffer] meermalen dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Broek
uit" en/of "Broek uit, anders doe ik het. Ik kan je ook neersteken", althans
woorden van gelijke aard en/of strekking en/of - de broekriem van voornoemde [slachtoffer] heeft losgetrokken en/of - de knoop van de broek van voornoemde [slachtoffer] heeft losgemaakt en/of - over de kleding van voornoemde [slachtoffer] in het schaambeen/de vagina van
voornoemde [slachtoffer] heeft geknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij in of omstreeks de nacht van 31 maart 2007 op 1 april 2007 te Nijmegen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden
van ontuchtige handelingen, bestaande uit het opzettelijk ontuchtig - zakelijk
weergegeven -: - over de kleding in de borst(en) van voornoemde [slachtoffer] knijpen en/of - over de kleding in de vagina/het schaambeen van voornoemde [slachtoffer] knijpen, en welk geweld of andere feitelijkheid en/of welke bedreiging met geweld of
andere feitelijkheid bestond uit het opzettelijk gewelddadig en/of dreigend -
zakelijk weergegeven -: - de toegangsdeur van de flat van voornoemde [slachtoffer] open schoppen/trappen,
waardoor voornoemde [slachtoffer] die deur tegen haar hoofd kreeg en/of - zijn, verdachtes, hand op de mond van voornoemde [slachtoffer] houden en/of - voornoemde [slachtoffer] meermalen dreigend de woorden toevoegen: "Niet schreeuwen",
althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of - voornoemde [slachtoffer] van de trap af trekken en/of - voornoemde [slachtoffer] tegen de muur gooien en/of - met zijn, verdachtes, handen tegen de schouders van voornoemde [slachtoffer],
voornoemde [slachtoffer] tegen de muur duwen en/of - voornoemde [slachtoffer] meermalen dreigend de woorden toevoegen: "Broek uit",
en/of "Broek uit, anders doe ik het. Ik kan je ook neersteken", althans
woorden van gelijke aard en/of strekking;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 15 mei 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. J. Steenbrink, advocaat te Arnhem.
De officier van justitie, mr. T. Henniphof, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de nacht van 31 maart 2007 op 1 april 2007 was aangeefster [slachtoffer] te voet op weg van het centraal station te Nijmegen naar haar huis, eveneens in Nijmegen. Onderweg sprak een haar onbekende jongen haar aan die vervolgens in dezelfde richting met aangeefster op liep. Aangekomen bij de woning opende aangeefster de toegangsdeur van haar flat. Ze probeerde de deur snel weer dicht te doen, maar de jongen die haar onderweg had gevolgd, trapte de deur open. De deur kwam daardoor tegen aangeefsters hoofd aan en de jongen wist zo binnen te komen. Op het moment dat aangeefster de eerste trede van de trap om naar boven te gaan aanraakte, voelde zij een hand op haar mond. De jongen haalde haar rechterhand van de trapleuning en pakte haar mond vast. Vervolgens zei hij: ‘Niet schreeuwen, niet schreeuwen’ en sleurde haar mee naar beneden (naar de kelder), waar hij haar tegen de muur gooide. Hij duwde haar met beide handen tegen haar schouders tegen de muur aan en ging voor haar staan. Daar begon hij aangeefster te betasten. Hij kneep aangeefster hard in haar borsten en kneep over haar broek in haar schaambeen. Hij zei daarbij op dreigende toon: ‘Broek uit, broek uit’ en even later: ‘Broek uit, broek uit, anders doe ik het. Ik doe het echt. Ik kan je ook neersteken’. Terwijl de jongen nog steeds één hand op de mond van aangeefster had, trok hij met zijn andere hand de riem en de broek van aangeefster los.
Net op het moment dat de broek los was, kwam aangeefsters vriend, de kelder binnenlopen.
Aangeefster vriend had aangeefster horen schreeuwen en was daarop naar de kelder gelopen. Hij sloeg de jongen ‘zo hard als hij kon’, waarop de jongen vluchtte.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit, de poging tot verkrachting.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit.
Verdachte ontkent en het door het openbaar ministerie gepresenteerde bewijs kan niet tot een bewezenverklaring leiden.
Dat het DNA dat is aangetroffen op een petje dat in het trappenhuis lag, matcht met het DNA van verdachte, is te verklaren door verdachtes leven in die tijd als dakloze. In die tijd zijn er regelmatig persoonlijke spullen van hem, zoals kleding, in het ongerede geraakt en het is daarom goed mogelijk dat iemand anders verdachtes petje droeg op het moment dat die persoon onderhavig feit pleegde. Er is immers ook nog een tweede DNA-mengprofiel aangetroffen op de
pet.
De sporen die zijn aangetroffen op de broekriem, bevatten weliswaar een aantal kenmerken uit het DNA van verdachte, maar de bewijswaarde hiervan is onduidelijk. Deze sporen zijn daarom als bewijs niet betrouwbaar genoeg.
Daarnaast kunnen het signalement en de compositietekening niet als betrouwbaar bewijs worden gebruikt, nu deze op verschillende punten niet overeenkomen met het uiterlijk van verdachte.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat vrijspraak moet volgen voor de poging verkrachting. Uit de bewijsmiddelen kan onvoldoende volgen dat sprake was van een intentie van seksueel binnendringen.
Beoordeling door de rechtbank
Is verdachte de dader?
Signalement
Aangeefster heeft (onder andere) verklaard dat de jongen die haar had aangevallen, rond de 20 jaar oud moet zijn geweest, dat hij ingevallen wangen had en dat hij mager was.
Haar vriend verklaarde (onder andere) dat de jongen dun en blank was, donkerblond haar had, en ook dat hij rond 20 jaar was.
In het dossier bevinden zich twee foto’s van verdachte waarop te zien is dat hij blank is en een smal gezicht heeft. Verdachte was op 31 maart en 1 april 2007 20 jaar.
DNA
Aangeefster heeft verklaard dat de jongen die haar heeft aangevallen, een petje droeg. Aangeefsters vriend heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de jongen, toen hij kwam aanlopen een pet op had en heeft voorts verklaard: ‘Ik herinner mij een pet van het hoofd geslagen te hebben. Ik weet dat ik een petje zag liggen in de gang bij de kelderboxen toen die jongen wegliep. Dat petje heeft politie later gevonden en meegenomen.’
De politie heeft een ribfluwelen petje onder zegelnummer BIA497 en de broekriem van het slachtoffer onder zegelnummer BIA499 in beslaggenomen.
Van beide sporendragers zijn vervolgens monsters genomen, waarvan DNA-profielen zijn verkregen en deze DNA-profielen zijn o.a. vergeleken met het DNA-profiel van verdachte.
Bij de bemonstering van het petje, leverde dit op dat het DNA-profiel van verdachte matcht met het DNA-profiel van het spoor dat is aangetroffen op het petje (matchkans kleiner dan één op één miljard) .
Van het celmateriaal in de bemonstering van de broekriem van het slachtoffer werd een complex DNA-(meng) profiel verkregen, waarin DNA-kenmerken zichtbaar zijn van minimaal één man. Hoewel in het DNA-mengprofiel van het celmateriaal in deze bemonstering niet alle DNA-kenmerken van het DNA-profiel van de verdachte zichtbaar zijn, kan de verdachte niet worden uitgesloten als een van de donoren van celmateriaal in deze bemonstering. Ter zitting heeft [deskundige], NFI deskundige en forensisch onderzoeker van biologische sporen en DNA opgemerkt dat het aantreffen van kenmerken uit het DNA-profiel van verdachte op de riem, bewijswaarde heeft. Deze bewijswaarde van de bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek is te formuleren in verbale termen van waarschijnlijkheid op bronniveau. Hiertoe zijn twee hypotheses beschouwd:
Hypothese I. De verdachte [verdachte] heeft met het slachtoffer geworsteld, waarbij de riem van het slachtoffer is beetgepakt en/ waarbij zijn pet op het delict is achtergebleven; Hypothese II. De verdachte [verdachte] is niet betrokken bij het incident.
Op de vraag de hierna te noemen hypotheses te evalueren heeft de deskundige geantwoord:
De resultaten van de evaluatie zijn ‘extreem veel waarschijnlijker’ als hypothese I waar is, dan als hypothese II waar is.
Alibi
Verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen. Hij heeft (hoewel de rechtbank beseft dat hij pas twee jaar na het incident hierover werd verhoord), geen duidelijkheid willen of kunnen verschaffen over de plek waar hij zich in de nacht van 31 maart 2007 op 1 april 2007 bevond. Ook heeft hij, anders dan dat hij destijds dakloos was en zijn petje misschien door iemand anders is meegenomen, geen verklaring kunnen geven voor de volledige match van zijn DNA met het DNA dat is aangetroffen op het petje, noch voor het (onvolledige) DNA-mengprofiel dat is aangetroffen op de riem van het slachtoffer en dat kenmerken bevat, die overeenkomen met het DNA-profiel van verdachte.
(Tussen)conclusie
Alle hierboven genoemde aspecten in onderling verband en samenhang beschouwd, alsook in acht nemend dat verdachte in maart 2007 woonachtig was in Nijmegen en voldeed aan het signalement, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene was die aangeefster heeft gevolgd en de hierboven onder de feiten genoemde handelingen heeft verricht.
Verkrachting?
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte, te weten, aangeefster naar een kelder sleuren, een hand op haar mond houden, met de andere hand in haar borsten en schaambeen knijpen, haar broekriem lostrekken en daarbij roepen ‘broek uit, broek uit’, in onderling verband en samenhang beschouwd en naar de uiterlijke verschijningsvorm onmiskenbaar zijn gericht op het seksueel binnendringen bij aangeefster.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
Primair
hij in de nacht van 31 maart 2007 op 1 april 2007 te Nijmegen,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], welk en welke bedreiging met hebben bestaan dat verdachte opzettelijk - zakelijk weergegeven -: - de toegangsdeur van de flat van voornoemde [slachtoffer] heeft open geschopt/getrapt, waardoor voornoemde [slachtoffer] die deur tegen haar hoofd kreeg en zijn, verdachtes, hand op de mond van voornoemde [slachtoffer] heeft gehouden en- voornoemde [slachtoffer] meermalen dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Niet schreeuwen", en - voornoemde [slachtoffer] van de trap heeft getrokken en - voornoemde [slachtoffer] tegen de muur heeft gegooid en- met zijn, verdachtes, handen tegen de schouders van voornoemde [slachtoffer], voornoemde [slachtoffer] tegen de muur heeft geduwd en/of - voornoemde [slachtoffer] in haar borst(en) heeft geknepen en/of - voornoemde [slachtoffer] meermalen dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Broek uit" en "Broek uit, anders doe ik het. Ik kan je ook neersteken", en - de broekriem van voornoemde [slachtoffer] heeft losgetrokken en - de broek van voornoemde [slachtoffer] heeft losgemaakt en - over de kleding van voornoemde [slachtoffer] in het schaambeen/de vagina van voornoemde [slachtoffer] heeft geknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
‘poging tot verkrachting’
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met als bijzondere voorwaarde op te leggen reclasseringstoezicht, ook als dit inhoudt het volgen van een ambulante behandeling, ook als dit inhoudt het meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek en ook als dit inhoudt een contactverbod met aangeefster [slachtoffer], met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De officier van justitie heeft daarbij de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de officier van justitie gevorderde straf te hoog is. Op een verkrachting staat in de ogen van de verdediging doorgaans een gevangenisstraf van twee jaren en naast het feit dat het in de ogen van de verdediging ‘slechts’ een poging tot aanranding betreft, moet ook nog mee worden gewogen dat het een oud feit betreft. Daarnaast is dadelijke uitvoerbaarheid slechts mogelijk ‘indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen’ en daar is in casu geen sprake van.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 19 april 2013; en
• een voorlichtingsrapportage van Verslavingszorg Noord Nederland, d.d. 16 oktober 2012, betreffende verdachte;
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte is midden in de nacht een hem onbekende vrouw gevolgd tot aan haar woning, heeft haar daar de kelder in gesleurd, haar gedreigd neer te steken, haar broek losgetrokken en haar geprobeerd te verkrachten. Aangeefster dacht dat haar laatste uur had geslagen en heeft doodsangsten uitgestaan. Dat het uiteindelijk niet tot een verkrachting kwam, is niet aan verdachte te danken, maar kwam doordat aangeefsters vriend haar had horen schreeuwen en de verdachte wist te verjagen.
Verdachte heeft met zijn handelen geen enkel respect getoond voor aangeefster en haar lichamelijke integriteit.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van een zeer ernstig feit, waarvoor geen andere straf dan een gevangenisstraf van lange duur passend en geboden is.
Uiteindelijk is twee jaren na het feit, nadat het DNA van verdachte in verband met een ander feit in de DNA-databank werd opgenomen, verdachte als dader in beeld gekomen.
De zaak is toen echter lange tijd blijven liggen bij het openbaar ministerie en daar zal de rechtbank rekening mee (moeten) houden bij de hoogte van de op te leggen straf. De rechtbank komt daarom tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist.
Uit het hierboven genoemde reclasseringsrapport blijkt dat verdachte behandeling behoeft en dat er veel mogelijkheden zijn voor gedragsbeïnvloeding. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, ondanks dat verdachte zijn eerdere behandeling in het kader van een ISD is gestopt, opnieuw de mogelijkheid moet krijgen een behandeling te volgen, vooral om te voorkomen dat hij wederom de fout ingaat.
De rechtbank zal dan ook een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en daaraan de bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte zich zal houden aan reclasseringstoezicht ook als dit inhoudt het volgen van een ambulante behandeling.
De rechtbank ziet geen reden om deze bijzondere voorwaarde uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Beslag
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de leren riem, kleur: bruin en het T-shirt: kleur wit aan de rechthebbende(n) zullen moeten worden teruggegeven, voor zover gewenst.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 45, 242 van het Wetboek van Straf¬recht.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren navolgende (bijzondere) voorwaarde(n) niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4. dat veroordeelde zich (uiterlijk) binnen vijf werkdagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij de reclassering, [adres]; en zich gedurende de proeftijd 3 jaren op dag(en)- en tijdstippen bij de reclassering zal melden, zolang en zo frequent de reclassering dit noodzakelijk acht; en
5. dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd van drie jaren (of zoveel korter als door de instelling nodig wordt geacht) onder (ambulante) behandeling zal stellen van een door de reclassering aan te wijzen instelling op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen;waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt de teruggave aan de rechthebbenden (voorzover door de rechthebbenden gewenst) van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een leren riem, kleur blauw; en
- een shirt, lange mouwen, kleur: wit.
Aldus gewezen door:
mr. H.P.M. Kester-Bik (voorzitter), mr. J.M. Hamaker en mr. R.M. Maanicus rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y. Rikken, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 mei 2013.