Parketnummer : 05/740022-13
Datum zitting : 08 mei 2013
Datum uitspraak : 22 mei 2013
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
thans gedetineerd in [PI].
raadsman : mr. C.S.P.M. de Kock, advocaat te Zwolle.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 29 januari 2013 te Nijmegen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, met een vuurwapen ( te weten een revolver) op het lichaam van die [slachtoffer] voornoemd heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder niet tot een veroordeling leidt:
subsidiair
hij op of omstreeks 29 januari 2013 te Nijmegen opzettelijk zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht, door met een vuurwapen op het lichaam ( te weten de knie) van die [slachtoffer] te schieten
althans, meer subsidiair:
hij op of omstreeks 29 januari 2013 te Nijmegen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk met een vuurwapen ( te
weten een revolver) op het lichaam van die [slachtoffer] voornoemd heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, meest subsidiair
hij op of omstreeks 29 januari 2013 te Nijmegen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met
zware mishandeling, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk dreigend met
een vuurwapen ( te weten een revolver) op/in het lichaam van die [slachtoffer]
voornoemd heeft geschoten en/of (daarbij) voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden
heeft toegevoegd: "ik hak je hoofd eraf en zal je aan de brug hangen net als
wat ze doen in Mexico" en/of "hoerenjong, ik neuk je moeder, nu ben je de
mijne, ik zocht je" en/of "jij gaat altijd naar de politie, ik moet als ik nog
een keer in jouw buurt komt 1800 euro betalen. dit ga ik zeker doen. daarna ga
ik jouw kop eraf snijden en aan de brug hangen" en/of "moet ik je door je
hoofd schieten, ik heb meerdere mannen zo als jou door het hoofd geschoten.
dat boeit me helemaal niet", althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking;
2.
hij op of omstreeks 29 januari 2013 te Nijmegen, voorhanden heeft gehad een revolver, in elk geval munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie III;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 08 mei 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. C.S.P.M. de Kock, advocaat te Zwolle.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd en is ter terechtzitting verschenen:
• [slachtoffer]
De officier van justitie, mr. B. Molenaar, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Vrijspraak van het onder feit 1 primair tenlastegelegde
Beoordeling door de rechtbank
Met de officier van justitie en de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit, nu onvoldoende wettig bewijs in het dossier aanwezig is.
Ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde
De feiten
Op 29 januari 2013 heeft verdachte in Nijmegen geschoten met een vuurwapen . [slachtoffer] werd door een kogel uit dit vuurwapen in zijn knie geraakt .
Op 29 januari 2013 is bij [slachtoffer] door een arts van het Canisius -Wilhelmina Ziekenhuis een wondje aan de binnenzijde van de linkerknie waargenomen en vastgesteld dat er een kogel in het dijbeenbot zat, enkele centimeters boven de knie .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van [slachtoffer].
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat er geen sprake is van opzet die gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aangezien verdachte niet de bedoeling had om op [slachtoffer] te schieten en gericht naar de grond heeft geschoten.
Beoordeling door de rechtbank
Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht bevat een opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter de vrijheid om ook buiten de genoemde gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
De rechtbank is van oordeel dat een kogel in het dijbeenbot, enkele centimeters boven de knie, is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. Hierbij overweegt de rechtbank dat verdachte ten gevolge van voornoemd letsel onder behandeling is van een chirurg. De chirurg, [chirurg], heeft in een brief van 8 mei 2013 het volgende naar voren heeft gebracht:
“ Overwegend dat de kogel wel via het gewricht in het bot terecht is gekomen en de kogel chirurgisch slechts via een lastige operatie zal zijn te verwijderen. (…)
In februari en voor het laatst op 25 april zagen wij hem ter controle op onze polikliniek. Gedurende een aantal weken is het linkerbeen dik en stijf geweest, Patiënt heeft met krukken gelopen en het linkerbeen met rust moeten ontzien. (…) Eind april nog steeds een bewegingsbeperking van de linkerknie: Maximale buiging bedraagt 90 graden i.p.v. 150-160 graden. Patiënt ervaart retropatellaire pijn ( achter de knieschijf) die te wijten is aan de periode van minder activiteit. Deze klachten worden geacht spontaan te gaan verdwijnen, maar kunnen maanden aanhouden. Hij is naar de fysiotherapeut verwezen en indien de klachten niet met een aantal weken (6) verminderen zal een consult orthopedie worden aangevraagd. Er is nog steeds geen indicatie de kogel te verwijderen. “
Voorts heeft de rechtbank ter terechtzitting waargenomen dat aangever, [slachtoffer], moeizaam loopt . Tevens heeft [slachtoffer] ter terechtzitting verklaard dat hij soms tintelingen en gevoelloosheid in zijn knie ervaart en pijn heeft na het lopen van korte afstanden en dat hij van de arts heeft begrepen dat als blijkt dat hij niet meer zal kunnen lopen zoals voorheen, er alsnog een lastige medische ingreep zal worden overwogen .
Gelet op de deze waarneming en voornoemde medische verklaring almede het feit dat onzeker is of verdachte volledige zal herstellen van voornoemd letsel stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] letsel heeft opgelopen, dat gelet op de aard en ernst ervan en de langere duur van genezing wordt gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van het zwaar lichamelijk letsel.
Verdachte heeft verklaard dat hij naar de grond heeft geschoten .
Op basis van de verklaringen van getuige [getuige] en aangever, [slachtoffer] alsmede het feit dat [slachtoffer] in zijn knie is geraakt door een kogel uit het vuurwapen van verdachte, stelt de rechtbank vast dat verdachte -wellicht met de bedoeling op de grond te schieten- in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten, waarbij hij op twee meter afstand van [slachtoffer] afstond. Tevens heeft verdachte verklaard dat het de eerste keer was dat hij met dit vuurwapen schoot . De rechtbank is van oordeel dat verdachte door als ongeoefend schutter op twee meter afstand in de richting van [slachtoffer] te schieten met een vuurwapen, hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer] in het (onder)lichaam zou raken waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het verweer van de verdediging dat verdachte vanwege het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dient te worden vrijgesproken, wordt dan ook verworpen.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank het subsidiair onder feit 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 37;
- het proces-verbaal van aanhouding, p. 14-15;
- het proces-verbaal Wet Wapens en Munitie, p. 81-82;
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair onder feit 1 tenlastegelegde en het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 29 januari 2013 te Nijmegen opzettelijk zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht, door met een vuurwapen op het lichaam ( te weten de knie) van die [slachtoffer] te schieten.
hij op 29 januari 2013 te Nijmegen, voorhanden heeft gehad een revolver, in elk geval munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie III;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Zware mishandeling
Ten aanzien van feit 2 :
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
De raadsman van verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer c.q. noodweerexces. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte zich in een noodweersituatie bevond. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat:
? het geen toeval kon zijn dat verdachte op die plaats en dat moment geconfronteerd werd met degene met wie hij eerder ruzie had gehad en die nu in het gezelschap was van een aantal anderen;
? aangever verdachte wilde vastpakken, zijn vuist balde en de andere hand voor verdachte niet zichtbaar was;
? verdachte niet op een andere wijze aan de confrontatie kon ontsnappen; zijn belagers stonden tussen hem en een eventuele vluchtroute (de openbare weg) in.
Op grond van deze omstandigheden heeft de verdediging betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van een noodweersituatie aangezien er geen concreet fysieke dreiging voor verdachte was.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van verdachte. Niet is aannemelijk geworden dat voorafgaand aan het eigen optreden van verdachte sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding tegen verdachte, waartegen hij zich moest verdedigen. De enkele vrees voor een aanranding legitimeert een afweer niet. Verdachte heeft ter zitting en bij de politie verklaard dat hij zich ingesloten voelde en vreesde dat [slachtoffer] en de mannen die bij [slachtoffer] stonden hem iets wilden aandoen . Hierbij heeft verdachte ook verklaard dat [slachtoffer] hem wilde vastpakken maar dat één van de mannen die bij [slachtoffer] stonden, [slachtoffer] heeft tegengehouden door tussen hen in te springen en tegen [slachtoffer] te zeggen “niet doen” . Daaruit blijkt al dat er op dat moment geen noodzaak was zelf in de aanval te gaan door middel van het schieten met een revolver. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie.
Ook voor het overige is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 1, subsidiair en feit 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Tevens heeft de officier van justitie verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen voor zover die is gebaseerd op het primair tenlastegelegde feit en de gevangenneming te bevelen ter zake van de bewezen zware mishandeling.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 30 januari 2013; en
• een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, d.d. 17 april 2013, betreffende verdachte;
• een trajectconsult van dr. [psychiater], psychiater, gedateerd 11 februari 2013.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Enkel omdat hij zich bedreigd voelde heeft verdachte het slachtoffer zwaar mishandeld door hem met een revolver in zijn knie schieten. In samenhang met het verboden bezit van een vuurwapen acht de rechtbank dit een ernstig en uitermate schokkend feit. Dit schietincident vond plaats naar aanleiding van een langslepend conflict tussen verdachte en het slachtoffer en kort nadat eerder die dag een confrontatie tussen hen had plaatsgevonden. De rechtbank acht het zeer verontrustend dat verdachte kennelijk, indien hij zich bedreigd voelt, op deze vergaande wijze reageert.
Uit de door het slachtoffer overgelegde medische verklaringen en de verklaring van het slachtoffer , blijkt dat het schieten zwaar letsel tot gevolg had alsmede een grote (mentale) impact op het slachtoffer heeft gehad.
Voorts brengen feiten als deze grote onrust teweeg in de maatschappij, veroorzaken een gevoel van onveiligheid en schokken daarnaast de rechtsorde in hevige mate.
De rechtbank acht dan ook op zichzelf een forse gevangenisstraf op zijn plaats. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf wordt evenwel niet alleen rekening gehouden met de ernst van het feit, maar ook met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De psychiater komt in voornoemd trajectconsult tot de conclusie dat bij verdachte geen sprake is van stoornissen van de geestvermogens, noch persoonlijkheidsproblematiek. Zowel de psychiater als de Reclassering acht interventies en/of behandelingen niet geïndiceerd.
De straf van na te noemen duur, is lager dan door de officier van justitie is geëist omdat de rechtbank, meer dan de officier van justitie, rekening houdt met de beperkte documentatie van verdachte Bovendien acht de rechtbank het van belang dat verdachte een forse stok achter de deur krijgt om niet opnieuw de fout in te gaan. Daarom zal zij een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 9.075,12.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot betaling van het bedrag van € 9.075,12 toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 80 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de civiele vordering pas ter terechtzitting, dus erg laat is ingekomen en bovendien onvoldoende is gemotiveerd. Hierbij heeft de verdediging naar voren gebracht dat er ook sprake is van een deel eigen schuld van [slachtoffer] aangezien hij zelf de confrontatie met verdachte heeft opgezocht. De verdediging stelt zich dan ook op het standpunt dat [slachtoffer] niet-onvankelijk in zijn vordering dient te worden verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht voldoende bewezen dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat hij dus terecht aanspraak maakt op vergoeding van die schade. Naar maatstaven van billijkheid wordt deze schade begroot op ten minste €5.000,00. Om vast te kunnen stellen hoe groot de (immateriële) schade exact is zal nader onderzoek nodig zijn wat een onevenredige belasting van het strafproces zal opleveren, zodat de vordering voor het meerdere niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f, 57, 91 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2, 26, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het primair onder 1 ten laste gelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
heft op het huidige bevel tot voorlopige hechtenis en beveelt de gevangenneming van verdachte ten aanzien van het aan verdachte onder 1 subsidiair bewezenverklaarde.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer], te betalen € 5.000 (vijfduizend euro).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen € 5.000 (vijfduizend euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 80 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. H.P.M. Kester-Bik (voorzitter), mr. L.C.P. Goossens en mr. J.M. Hamaker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.B. Moll van Charante, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 mei 2013.