vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
zaaknummer / rolnummer: C/05/235437 / HA ZA 12-749
Vonnis in incident van 10 april 2013
[verweerder in het incident]
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. J.C. van Vliet te Utrecht,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MACTWIN SECURITY B.V.,
gevestigd te Heteren, gemeente Overbetuwe,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. R.J.A. Dil te Utrecht.
Partijen zullen hierna [verweerder in het incident] en Mactwin genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, tevens houdende de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1. Mactwin hanteert algemene (leverings)voowaarden. In die algemene voorwaarden staat, voor zover van belang:
13. Toepasselijk recht en geschillen
(...)
13.2 Elk geschil tussen Mactwin en Opdrachtgever zal met uitsluiting van de gewone rechter worden beslecht door de Raad van Arbitrage voor de Metaalnijverheid en –handel, met dien verstande dat Mactwin bevoegd is het geschil te laten beslechten door de gewone rechter, in dat geval wordt het geschil voorgelegd aan de bevoegde rechter te Arnhem.
(hierna verder te noemen: het arbitragebeding)
2.2. Op 26 april 2011 heeft Mactwin aan [verweerder in het incident] een schriftelijke opdrachtbevestiging toegezonden voor de levering en inbedrijfstelling van een Security Management Systeem, CEMACS, voor een bedrag van € 71.500,00 exclusief BTW. In die brief is een voorstel uitgewerkt met betrekking tot de functionaliteiten, de leveringsomvang, de planning, de kosten en de betalingscondities. In het voorstel staat verder:
Leveringsvoorwaarden
Van toepassing zijn onze algemene leveringsvoorwaarden Mactwin Security B.V. Deze leveringsvoorwaarden zijn gedeponeerd bij de griffie van de rechtbank Arnhem en de Kamer van Koophandel voor Centraal en Midden Gelderland te Arnhem. De algemene voorwaarden vindt u tevens op onze internetsite www. mactwinsystems.nl. (...)
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd en verzoeken u om bijgevoegde opdrachtbevestiging ondertekend te retourneren middels de antwoordenvelop.
2.3. [verweerder in het incident] heeft de opdrachtbevestiging op 3 mei 2011 ondertekend aan Mactwin retour gezonden. In de opdrachtbevestiging staat onder meer:
Hierbij verleent ondergetekende opdracht voor het uitvoeren van onderstaande werkzaamheden tegen vermelde kosten en conform offerte (...).
(...) Tevens zijn de leveringsvoorwaarden van Mactwin, waarvan wij kennis hebben genomen, van toepassing.
2.4. De overeenkomst van 3 mei 2011 is voorafgegaan door een overeenkomst tussen partijen betreffende de levering en installatie door Mactwin van een (inbraak)beveiligings-systeem ten behoeve van de woning van [verweerder in het incident] voor een bedrag van circa € 384.000,00.
2.5. In de hoofdzaak vordert [verweerder in het incident] veroordeling van Mactwin tot betaling van € 56.238,00, primair uit hoofde van onverschuldigde betaling, subsidiair wegens vervangende schadevergoeding, te vermeerderen met rente en kosten.
2.6. Mactwin heeft zich voor alle weren beroepen op de exceptie van onbevoegdheid.
[verweerder in het incident] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.7. Mactwin beroept zich op de toepasselijkheid van haar algemene voorwaarden en het daarin opgenomen arbitragebeding. Mactwin stelt dat partijen al vanaf 2008 zaken deden en dat de leveringsvoorwaarden van Mactwin bij een eerdere opdracht van [verweerder in het incident] ook al geaccepteerd zijn en daarop van toepassing waren. De overeenkomsten tussen [verweerder in het incident] en Mactwin zijn in nauw overleg tot stand gekomen, waarbij [verweerder in het incident] nadrukkelijk en ondubbelzinnig met de inhoud van de overeenkomsten en derhalve met het arbitragebeding heeft ingestemd. Bovendien kon, althans behoorde [verweerder in het incident], gezien zijn I(C)T-achtergrond en technische kennis, de aard en inhoud van de aangegane overeenkomsten volledig (te) overzien, zodat het beding ook niet als onredelijk bezwarend kan worden aangemerkt, aldus Mactwin.
2.8. [verweerder in het incident] betwist dat op de overeenkomst tussen partijen de algemene voorwaarden van Mactwin van toepassing zijn, meer in het bijzonder dat deze aan hem ter hand zijn gesteld, althans dat aan hem een redelijke mogelijkheid is geboden om van die voorwaarden kennis te nemen. [verweerder in het incident] stelt zich voorts op het standpunt dat het arbitragebeding onredelijk bezwarend is.
2.9. De rechtbank overweegt allereerst dat, hoewel Mactwin zich in haar conclusie van antwoord voor alle weren heeft beroepen op de onbevoegdheid van de rechtbank, de zaak door de rechtbank abusievelijk (en ten onrechte) op de rol voor comparitie na antwoord is geplaatst. De rechtbank dient immers eerst een beslissing te nemen ten aanzien van haar bevoegdheid, voordat de zaak eventueel inhoudelijk kan worden behandeld. Om die reden heeft de rechtbank de comparitie afgelast en de zaak alsnog op de rol geplaatst voor antwoord in het incident. Dat Mactwin tegelijk met de exceptie van onbevoegdheid ook voor antwoord heeft geconcludeerd en daarbij tevens een eis in reconventie heeft ingesteld, doet aan het voorgaande niet af. Dat [verweerder in het incident], met het oog op de geplande comparitie van partijen inmiddels ook al een conclusie van antwoord in reconventie heeft ingediend, was gezien het bevoegdheidsincident nog niet nodig, maar maakt niet dat de rechtbank zich niet (meer) onbevoegd zou kunnen en mogen verklaren.
2.10. Bij de beantwoording van de vraag of op de overeenkomst tussen [verweerder in het incident] en Mactwin algemene voorwaarden van toepassing zijn, dienen de maatstaven te worden aangelegd die in het algemeen gelden bij de totstandkoming van overeenkomsten. De toepasselijkheid van algemene voorwaarden kan worden aangenomen indien zij door Mactwin is voorgesteld en door [verweerder in het incident] is aanvaard, waaronder begrepen het geval dat [verweerder in het incident] het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt met de toepasselijkheid in te stemmen. Hierbij is het niet noodzakelijk dat [verweerder in het incident] de inhoud van de algemene voorwaarden kent (artikel 6:232 BW). Vast staat dat in de opdrachtbevestiging van Mactwin aan [verweerder in het incident] van 26 april 2011 is verwezen naar de toepasselijkheid van algemene voorwaarden (zie 2.2.). [verweerder in het incident] heeft door ondertekening van de opdrachtbevestiging op 3 mei 2011 de toepasselijkheid van die algemene voorwaarden aanvaard (zie 2.3.).
2.11. De vraag die dan ter beantwoording voorligt is of er sprake is van een vernietigingsgrond in de zin van de artikel 6:233 en 6:234 BW. Met betrekking tot het verweer van [verweerder in het incident] dat de algemene voorwaarden niet door Mactwin aan hem ter hand zijn gesteld, overweegt de rechtbank dat [verweerder in het incident] door ondertekening van de opdrachtbevestiging verklaard heeft kennis te hebben genomen van de leveringsvoorwaarden van Mactwin. Die verklaring levert op grond van artikel 157 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) dwingend bewijs op, behoudens tegenbewijs op de voet van artikel 151 lid 2 Rv. Nu [verweerder in het incident] ter zake geen (tegen)bewijsaanbod heeft gedaan, gaat de rechtbank aan het verweer van [verweerder in het incident] op dit punt voorbij.
2.12. [verweerder in het incident] heeft zich er voorts op beroepen dat het arbitragebeding in de algemene voorwaarden in de gegeven omstandigheden onredelijk bezwarend is, omdat het hem de weg naar de gewone rechter belet, hetgeen in strijd is met artikel 17 Grondwet en artikel 6 EVRM.
2.13. De rechtbank stelt voorop dat beide partijen in hun conclusies aansluiting zoeken bij de Richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de Richtlijn) en dat beide partijen tot uitgangspunt nemen dat [verweerder in het incident] in de contractuele verhouding tot Mactwin aangemerkt moet worden als consument (artikel 7:5 lid 1 juncto lid 4 BW).
2.14. De vraag of een arbitragebeding onredelijk bezwarend is moet worden beoordeeld aan de hand van de algemene norm van artikel 6:233 onder a BW. Artikel 6:233 onder a BW moet richtlijnconform worden uitgelegd. In artikel 3 lid 1 Richtlijn is bepaald dat een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld – zoals in het onderhavige geval – als oneerlijk wordt beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. Artikel 4 van de Richtlijn houdt in dat voor de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding alle omstandigheden in aanmerking worden genomen rond de sluiting van de overeenkomst, alsmede alle andere bedingen van de overeenkomst op het moment van het sluiten van de overeenkomst en dat daarbij rekening moet worden gehouden met de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft. De Richtlijn kent als bijlage een indicatieve lijst van bedingen die als oneerlijk worden aangemerkt (artikel 3 lid 3 Richtlijn). Daarin is onder punt 1 sub q het beding opgenomen dat tot doel of gevolg heeft “het indienen van een beroep of het instellen van een rechtsvordering door de consument te beletten of te belemmeren, met name door de consument te verplichten zich uitsluitend tot een niet onder een wettelijke regeling ressorterend scheidsgerecht te wenden (...).”. Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat een beding dat voorkomt op de indicatieve lijst niet noodzakelijkerwijs als oneerlijk hoeft te worden beschouwd. Het is aan de nationale rechter om te beoordelen aan de hand van de omstandigheden van het geval of het specifieke beding in de algemene voorwaarden oneerlijk is (HvJ 1 april 2004, NJ 2005,75, Freiburger Kommunalbauten/Hofstetter).
2.15. Een in algemene voorwaarden voorkomend arbitragebeding wordt niet op grond van artikel 6:236 BW zonder meer als onredelijk bezwarend aangemerkt, noch vermoed onredelijk bezwarend te zijn. Dat sluit niet uit dat de rechter een dergelijk beding toch onredelijk bezwarend en op grond van artikel 6:233 BW vernietigbaar acht, maar dat oordeel moet dan wel – afgezien van het in artikel 6:233 aanhef en onder b BW bedoelde geval – steunen op een specifieke motivering waarin zijn betrokken de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, terwijl de stelplicht en de bewijslast terzake in beginsel op de consument rusten (HR 21 september 2012, RvdW 2012, 1132).
2.16. [verweerder in het incident] heeft het volgende gesteld:
- er was geen sprake van een bestendige handelsrelatie tussen partijen, die gekenmerkt werd door de omstandigheid dat gebruiker en de wederpartij al eerder over een langere periode een aantal overeenkomsten hadden gesloten;
- er is geen sprake geweest van nadrukkelijke en ondubbelzinnige instemming van [verweerder in het incident] met de inhoud van de overeenkomst en met het arbitragebeding;
- [verweerder in het incident] is de overeenkomst niet in de uitoefening van beroep en/of bedrijf aangegaan, maar als consument, en hij is geen specialist in beveiligingssystemen en/of opereert in die markt;
- de zaak is niet dermate technisch van aard dat de zaak per se beter af is bij Raad van Arbitrage; de rechtbank kan zonodig ook een deskundige inschakelen.
[verweerder in het incident] voert ten slotte aan dat eventueel getwijfeld zou kunnen worden of de Raad van Arbitrage wellicht wat partijdig naar een zaak als de onderhavige zou kijken.
2.17. De rechtbank is van oordeel dat de door [verweerder in het incident] gestelde omstandigheden niet kunnen leiden tot het oordeel dat in de onderhavige sprake is van een onredelijk bezwarend beding. Daartoe worden het volgende overwogen.
2.18. Over hetgeen [verweerder in het incident] stelt met betrekking tot de (wijze van) aanvaarding van (de toepasselijkheid van) algemene voorwaarden heeft de rechtbank hiervoor reeds een oordeel gegeven. [verweerder in het incident] betwist dat sprake is van een bestendige handelsrelatie tussen partijen en heeft aangevoerd dat van belang is wat er bij de eerdere offerte (van 20 februari 2009) is gebeurd. Als toen de algemene voorwaarden op de juiste wijze ter hand zijn gesteld, dan zou Mactwin er zich op kunnen beroepen dat partijen al eerder zaken hebben gedaan en dat de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden voor [verweerder in het incident] bekend moesten zijn, aldus [verweerder in het incident].
2.19. In het door [verweerder in het incident] overgelegde voorstel van Mactwin van 25 september 2007 (productie 5 bij dagvaarding) staat: “Van toepassing zijn onze bijgevoegde Algemene Leveringsvoorwaarden (...)”. [verweerder in het incident] verwijst tevens naar een offerte van 20 februari 2009 (deze offerte is door Mactwin overgelegd als productie 1). In deze offerte wordt op gelijkluidende wijze verwezen naar de algemene leveringsvoorwaarden van Mactwin, die
– zo vermeldt artikel 4.6 van de offerte – als bijlage zijn bijgevoegd. Omtrent de (wijze van) totstandkoming van de eerdere opdracht(en) tussen partijen heeft [verweerder in het incident] verder niets naders gesteld. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat op de eerdere opdracht(en) tussen [verweerder in het incident] en Mactwin de algemene leveringsvoorwaarden van Mactwin van toepassing waren.
2.20. Ook uit hetgeen [verweerder in het incident] voor het overige stelt volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de behandeling van het geschil door de Raad van Arbitrage voor Metaalnijverheid en Handel in de gegeven omstandigheden voor [verweerder in het incident] onredelijk bezwarend zou zijn. Dat hij geen specialist is in beveiligingssystemen en/of opereert in die markt en de zaak niet dermate technisch van aard is dat de zaak per se beter af is bij Raad van Arbitrage, is daartoe onvoldoende. De stelling van [verweerder in het incident] dat getwijfeld kan worden dat de Raad van Arbitrage wellicht partijdig naar een zaak als de onderhavige zou kijken, mist voorts elke vorm van fundering.
2.21. De slotsom is dat Mactwin zich met succes kan beroepen op het arbitragebeding en de rechtbank zich onbevoegd zal verklaren.
2.22. Bij deze stand van zaken komt de rechtbank niet toe aan de (onzelfstandige) eis in reconventie. Dat betekent dat met de beslissing in het onderhavige incident tevens een einde komt aan de hoofdzaak.
2.23. [verweerder in het incident] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
2.24. [verweerder in het incident] zal in de proceskosten van de hoofdzaak worden veroordeeld, nu hij nodeloos kosten heeft veroorzaakt door die hoofdzaak bij de verkeerde rechter aanhangig te maken. De kosten aan de zijde van Mactwin in de hoofdzaak worden begroot op € 1.789,00 aan griffierecht.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1. verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen,
3.2. veroordeelt [verweerder in het incident] in de kosten van het incident, aan de zijde van Mactwin tot op heden begroot op € 452,00 voor salaris advocaat,
in de hoofdzaak
3.3. veroordeelt [verweerder in het incident] in de proceskosten, aan de zijde van Mactwin tot op heden begroot op € 1.789,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2013.